ECLI:NL:RBUTR:2006:AV7626

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
27 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
16/600028-06
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongevallen met dodelijke afloop door verkeersfout van vrachtwagenchauffeur

In deze zaak heeft de rechtbank Utrecht op 27 maart 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als vrachtwagenchauffeur betrokken was bij een dodelijk ongeval. De verdachte, die met een vrachtwagencombinatie de uitrit van een bedrijventerrein wilde oprijden, heeft een fietser, mevrouw Y, aangereden, die als gevolg van de aanrijding is overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, wetende dat hij een weggebruiker over het hoofd kon zien, bewust het risico heeft genomen door de fietsstrook op te rijden. Dit gedrag werd door de rechtbank als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gekwalificeerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende had geverifieerd of hij veilig kon manoeuvreren zonder andere weggebruikers te hinderen. De verdachte heeft verklaard dat hij de fietser niet heeft gezien, ondanks dat hij naar links en rechts had gekeken. Onderzoek heeft aangetoond dat de fietser zich recht voor de vrachtwagen bevond en dat de zichtbaarheid van de bestuurder belemmerd werd door goederen op het dashboard en versierselen aan de voorruit. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij een ander is gedood. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon van de verdachte. De verdachte, een ervaren chauffeur van bijna 50 jaar, heeft geen eerdere verkeersdelicten op zijn naam staan. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van twee maanden opgelegd, die voorwaardelijk is, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twaalf maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het de verdachte en zijn werkgever heeft verbaasd dat er geen poging is gedaan om in gesprek te gaan met de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK TE UTRECHT
Parketnummer: 16/600028-06
Datum uitspraak: 27 maart 2006
Tegenspraak
Raadsman: mr. S. Visser, advocaat te Hendrik-Ido-Ambacht.
VERKORT VONNIS
van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 maart 2006.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De bewezenverklaring
De feiten
Verdachte is met de door hem bestuurde vrachtwagencombinatie, een trekker met oplegger, de uitrit van een bedrijventerrein, gelegen aan de Hagenweg te Vianen, uitgereden. Hij wilde met zijn vrachtwagen rechtsaf de Hagenweg oprijden. Genoemde Hagenweg bestaat uit een rijbaan met twee rijstroken, geflankeerd door zogeheten fietsstroken en aan de zijde van het bedrijventerrein een voetpad. Om de bocht naar rechts te kunnen maken moest verdachte van beide rijstroken gebruik maken. Dit vanwege de lengte van zijn vrachtwagencombinatie.
Alvorens deze manoeuvre in te zetten heeft verdachte een van links komende over het voetpad lopende voetgangster voor laten gaan. Daarna is hij opgetrokken en heeft hij de bocht naar rechts ingezet.
Hierbij heeft hij het voor hem van links komende slachtoffer op de fiets, mevrouw Y, aangereden, waarna zij onder de wielen van de trekker terecht is gekomen, tengevolge waarvan zij is overleden.
Heeft verdachte schuld aan het ongeval?
Verdachte heeft verklaard dat hij niettegenstaande het feit dat hij naar links en rechts zegt te hebben gekeken, het slachtoffer op de fiets in het geheel niet heeft gezien.
Uit onderzoek van de Regionale Verkeersdienst Utrecht is gebleken dat op het moment van de botsing mevrouw Y zich met haar fiets recht voor de vrachtwagen van verdachte bevond. Uit dit onderzoek is voorts gebleken dat het zeer wel mogelijk is dat het slachtoffer, als gevolg van de zogeheten "dode hoek", onzichtbaar was voor verdachte kort voordat verdachte de rijbaan van de Hagenweg naar rechts opdraaide.
Bovendien is uit dat onderzoek alsmede uit de verklaring van de getuige-deskundige ter terechtzitting, [de getuige-deskundige], gebleken dat het zicht vanaf de bestuurdersplaats van de vrachtwagencombinatie vóór en (schuin) links vóór werd belemmerd door de aanwezigheid van goederen op het dashboard en versierselen aan de linkeronderzijde van de voorruit van de vrachtwagen.
Of verdachte alvorens de fietsstrook over te steken en de rijbaan op te rijden heeft stilgestaan of niet, acht de rechtbank in casu niet relevant.
Relevant is wel dat verdachte zijn manoeuvre slechts mocht aanvangen en voltooien als hij zich ervan had vergewist, dat hij dat veilig zonder andere weggebruikers te hinderen, kon doen.
Dat heeft hij niet gedaan. De lastige verkeersmanoeuvre ter plaatse, de dode hoek en de zichtbelemmerende omstandigheden maakten dat voor verdachte alléén in dit geval ook onmogelijk.
Verdachte had dus iemand moeten vragen hem behulpzaam te zijn zijn manoeuvre veilig uit te voeren. Bijvoorbeeld iemand van het bedrijf waar hij net vandaan kwam.
Verdachte heeft desgevraagd verklaard daaraan nooit te hebben gedacht. De rechtbank leidt hieruit af, dat hij als ervaren chauffeur, die ter plaatse goed bekend was bewust het risico heeft genomen dat hij een weggebruiker over het hoofd zou kunnen zien.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
- Zoals hierboven overwogen is verdachte in feite, wetend dat hij een weggebruiker over het hoofd kon zien en wetend dat hij in deze situatie "ogen te kort kwam", de fietsstrook opgereden. Hij heeft dus bewust het risico genomen dat een ander daarbij om het leven zou kunnen komen. Dat dit ook is gebeurd rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Die omstandigheid komt voor zijn rekening.
- Verkeersstrafrecht wordt mede bepaald door de gevolgen. In dit geval zijn de gevolgen afschuwelijk. Daarom dient in beginsel aan de veroorzaker daarvan een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor een periode van tenminste één jaar te worden opgelegd.
- Dit klemt temeer nu verdachte desgevraagd heeft verklaard nadien zijn rijgedrag ter plekke niet te hebben veranderd.
Voor de beantwoording van de vraag of een dergelijk straf in casu aan verdachte dient te worden opgelegd is het volgende van belang.
Verdachte heeft de leeftijd van bijna 50 jaar en is al 30 jaar lang beroepschauffeur. Een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor lange duur heeft zeer waarschijnlijk tot gevolg dat hij zijn baan als beroepschauffeur zal verliezen. Daarbij is het maar de vraag of verdachte nadien nog aan een nieuwe baan zal geraken.
Bovendien prevaleren in het huidige verkeer klaarblijkelijk economische belangen - overigens volstrekt ten onrechte - boven het sparen van mensenlevens. Een bijrijder of gids kan immers in situaties als die waarin verdachte voorzienbaar kwam te verkeren een wezenlijke bijdrage leveren aan de verkeersveiligheid.
Daarom zal de rechtbank in dit geval de duur van de aan verdachte op te leggen onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen beperken.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 21 februari 2006, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor verkeersgerelateerde delicten met politie en justitie in aanraking is geweest.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- een werkstraf van 240 uur subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis;
- ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar.
Zoals hierboven overwogen zal de rechtbank het onvoorwaardelijk op te leggen deel van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen in dit geval beperken.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, een taakstraf en een deels voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen als na te melden passend en geboden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan om redenen zoals hiervoor zijn vermeld.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat het haar heeft verbaasd dat noch verdachte zelf noch zijn werkgever enige moeite hebben gedaan om tot een gesprek met de nabestaanden van het slachtoffer te komen, terwijl de echtgenoot van het slachtoffer daar behoefte aan had en dit ook aan deze werkgever kenbaar heeft gemaakt, zoals ter terechtzitting duidelijk is geworden.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
DE BESLISSING:
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het primair bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van TWEE (2) MAANDEN.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf, groot twee maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit:
een werkstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 120 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Veroordeelt de verdachte wegens het primair bewezen verklaarde feit voorts tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van TWAALF (12) MAANDEN.
Bepaalt dat van deze bijkomende straf een gedeelte, groot ACHT (8) MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
Dit vonnis is gewezen door mrs E.F. Bueno, A.J. Smit en A.G. Bakker, bijgestaan door H.J. Nieboer als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 maart 2006.