Parketnummer : 16/617647-05
Datum uitspraak: 23 maart 2006
Tegenspraak
Raadsman: mr. R.D.A. van Boom
van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 en 9 maart 2006.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Op vordering van de officier van justitie is de nadere omschrijving tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering ter terechtzitting van 2 maart 2006 toegestaan.
Van de dagvaarding en van de vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
Deze strafzaak betreft de gewelddadige confrontatie tussen leden van de families M. en B., op 24 maart 2005 te Zeist, op de parkeerplaats van het winkelcentrum De Clomp.
Het verdient aandacht dat de rechtbank na bestudering van de strafdossiers en uit het onderzoek ter terechtzitting niet in staat is gebleken om het verloop van de gewelddadigheden op 24 maart 2005 volledig te reconstrueren. Leden van de beide families hebben niet eenduidig verklaard, dan wel pas verklaard nadat zij het volledige dossier tot hun beschikking hadden. Tevens is in hun verklaringen de eigen rol vaak geminimaliseerd en de rol van de andere familie uitvergroot.
De rechtbank heeft dan ook met name betekenis toegekend aan diverse verklaringen van onpartijdige getuigen en aan het voorhanden zijnde technische bewijs, te weten de beelden van een bewakingscamera die opgesteld stond bij de ingang van de bevoorradingsruimte van een supermarkt. Deze camera heeft het parkeerterrein De Clomp en wat zich daar afspeelde voor een deel in beeld gebracht. Van een groot aantal momenten is door de politie fotoprints gemaakt met een tijdsaanduiding en die zijn voorzien van een nummer in het dossier gevoegd.
Om deze beelden in volle omvang en volledig te kunnen bestuderen en beoordelen is de videofilm ter terechtzitting beeld voor beeld getoond, besproken en ter discussie gesteld.
De rechtbank heeft in het navolgende als haar eigen waarneming mede gebruik gemaakt van deze bewegende beelden.
Mede ter beoordeling van ter zitting gedane beroepen op een aanwezig geachte strafuitsluitingsgrond acht de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden betreffende de confrontatie op 24 maart 2005 te Zeist van belang.
Uit de verklaringen van leden van de beide families, van vele getuigen en uit de processen-verbaal van de politie blijkt dat de verhouding tussen de beide families -voormalige buren van elkaar- jarenlang goed is geweest, maar in de loop der tijd ernstig is verslechterd.
Tal van incidenten waren het gevolg met als belangrijk incident in de voorgeschiedenis van deze zaak een vechtpartij tussen leden van de beide families in mei 2004, waarbij vader M. verwondingen heeft opgelopen, hem toegebracht door leden van de familie B. Medeverdachte 1 wordt als belangrijkste agressor bij dit treffen veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Op 7 maart 2005 komt hij vrij.
Vanaf mei 2004 gonst het in de Marokkaanse gemeenschap te Zeist van een voorgenomen wraakactie van de familie M. op de familie B., met name op slachtoffer 1. Men zou wachten tot medeverdachte 1 weer vrij zou zijn. Een aantal getuigen heeft een en ander niet alleen van horen zeggen, maar ook zelf (doods)bedreigingen horen uiten door leden van de familie M. jegens leden van de familie B., dan wel slachtoffer 1.
(getuige 1, getuige 2, getuige 3, getuige 4, getuige 5).
De politie te Zeist is van de problemen tussen de families op de hoogte. Sinds mei 2004 hebben zij circa 12 meldingen, respectievelijk aangiften van de familie B. geregistreerd terzake bedreigingen, intimidaties etc. van de kant van de familie M. jegens hen.
Ook wordt er tweemaal een aangifte gedaan tegen de familie B. door de familie M., die beide keren wordt geseponeerd.
De politie relateert in haar proces-verbaal nr. PL0920/05-005144Z1, blz. 2148, d.d. 27 februari 2006 dat de strafbare gedragingen van de familie B. steeds een reactie waren op incidenten veroorzaakt door de familie M.
Voorts bevinden zich vele verklaringen in het dossier van (vooraanstaande) leden van de moskee over tenminste vier ondernomen verzoeningspogingen in de richting van de familie M., die niets hebben opgeleverd (getuige 6, getuige 7, getuige 8, getuige 9, getuige 10, getuige 3).
De geruchten en incidenten nemen toe als medeverdachte 1 uit de detentie is ontslagen begin maart 2005.
Uit het dossier komt naar voren dat op 22 maart 2005 de rode Renault Laguna, de auto van verdachte, met daarin vermoedelijk alle broers M. vanaf een bushalte in Zeist achter slachtoffer 2 aanrijdt, die zich hierdoor zeer bedreigd voelt en de moskee in vlucht. Dit wordt bevestigd door de getuige 11 en indirect door de getuige 12. Slachtoffer 2 wil van dit incident vervolgens aangifte doen en wordt voor het politiebureau opnieuw geconfronteerd met de rode Renault Laguna. Getuige 1 en slachtoffer 2 zelf hebben beiden aangegeven dat medeverdachte 1 als bestuurder in deze auto zat en dat hij slachtoffer 2 met de dood heeft bedreigd.
Voorts heeft slachtoffer 3 op 23 maart 2005, de dag voorafgaand aan de tenlastegelegde feiten, aangifte gedaan van bedreiging met geweld door de vijf broers M., die zich allemaal die dag op het winkelcentrum De Clomp in Zeist bevonden. De getuige 13 heeft in dat kader verklaard dat verdachte hem op die bewuste dag vroeg of hij de familie B. had gezien. Kort daarna ziet hij alle vijf broers M. in het winkelcentrum, hetgeen hem vreemd voorkomt omdat ze nooit of bijna nooit op het winkelcentrum zijn. Ook de getuige 1 bevestigt de aanwezigheid van alle broers M. op het winkelcentrum De Clomp op 23 maart 2005. Ook hij heeft verklaard dat dit vreemd was, omdat zij nooit samen op het winkelcentrum kwamen. Tevens heeft getuige 14 aangegeven de broers M. op 21, 22, 23 en 24 maart 2005 op het winkelcentrum De Clomp te hebben gezien.
De gebeurtenissen op 24 maart 2005
Uitgaande van -onder meer- de videobeelden gemaakt door de bewakingscamera van de supermarkt Edah op winkelcentrum De Clomp te Zeist stelt de rechtbank het volgende vast. Met betrekking tot de videobeelden wordt opgemerkt dat de klok van deze camera blijkens proces-verbaal 0507061616 d.d. 7 juli 2005 twee minuten en 33 seconden voorliep op de tijdmelding van KPN. De rechtbank zal in het hierna volgende echter de door de camera geregistreerde tijd hanteren.
Op 24 maart 2005 omstreeks 16.31.49 uur (foto 0) zien leden van de familie B. na het verlaten van de moskee een auto van de familie M., Opel Astra, bestuurd door medeverdachte 3 met nog één of twee inzittenden rijden over het parkeerterrein van het winkelcentrum De Clomp. Gelet op de activiteiten van de familie M. in de voorgaande dagen vrezen zij voor het leven van de bij hen staande slachtoffer 1 en één of twee zoons B. rennen achter de Opel aan en jagen de auto weg door een steen of stenen te gooien en door te dreigen met een stok.
Slachtoffer 2 belt meteen met de politie die zegt te zullen komen kijken.
Medeverdachte 3 belt meteen met zijn broers. Kort daarop zijn de vijf broers M. bijeen met een aantal auto's in de Gruttolaan. Er liggen of komen in ieder geval twee slagwapens in de auto's (getuige 15 en medeverdachte 3).
Vervolgens om 16.40.43 uur rijden (onder meer foto 8 en diverse getuigenverklaringen) twee auto's (een BMW Cabrio en een Seat Leon) met daarin de gebroeders M. het parkeerterrein van De Clomp op. Getuigen spreken over één of meer auto's die hard (één getuige spreekt over "scheuren" en één getuige spreekt over een auto die hard reed, tussen de 50 en 70 kilometer per uur) de parkeerplaats op komen rijden (getuige 16, getuige 17) en plotseling remmen (getuige 8). Voorts ziet één getuige (getuige 18) een auto die sneller dan gebruikelijk de parkeerplaats op rijdt. Deze getuige ziet dat alle vier de portieren van die auto nagenoeg tegelijkertijd snel open vliegen.
De BMW Cabrio wordt dwars over een aantal parkeervakken neergezet. De autosleutels blijven in het contactslot (medeverdachte 3).
In ieder geval de broers medeverdachte 2, medeverdachte 1 en medeverdachte 3 springen uit deze auto's en hanteren aldus vele getuigen (onder meer medeverdachte 3, getuige 19, getuige 16) slagwapens. Zij rennen meteen af op de leden van de familie B. en er ontstaat een gevecht tussen hen. Ook de familie B. laat zich niet onbetuigd. Het is aannemelijk dat ook zij slagwapens hebben gehanteerd.
De rechtbank heeft onvoldoende duidelijk kunnen vaststellen wie van de vechtenden wanneer welk slagwapen heeft gebruikt.
Als dit gevecht aan de gang is verschijnt 17 seconden na het aanrijden van de eerste auto's de donkerrode Renault Laguna om 16.41.00 uur in beeld, bestuurd door verdachte (foto 11 en 12).
Deze auto draait over parkeervakken heen tussen geparkeerde auto's door richting de vechtenden en rijdt hierop in. Tenminste twee B's (slachtoffer 1 en slachtoffer 3) worden kort na elkaar door de Renault geraakt, dan wel geschept. De foto's 13 en 17 (16.41.02 en 16.41.04 uur) tonen dat kort voor deze aanrijdingen een man met de witte broek (medeverdachte 2) overeind staat.
Het onderlinge gevecht gaat door en verplaatst zich enigszins buiten het zicht van de camera.
In deze hektiek heeft medeverdachte 1 slachtoffer 1 ter hoogte van zijn schouder en slachtoffer 3 tweemaal in zijn rug met een mes gestoken. Slachtoffer 1 is meteen hevig bloedend op straat neergevallen.
Getuigen (getuige 18, getuige 21, getuige 22, getuige 23) verklaren dat nadat slachtoffer 1 op straat was gevallen (dat betekent: na de aanrijdingen) medeverdachte 2 door twee a vier anderen (onder andere door een man met een lange jurk) werd geslagen met een schep en/of stokken. Dit zou links voor de supermarkt zijn gebeurd, ongeveer op vijfentwintig meter afstand van het lichaam van slachtoffer 1. Het staat voor de rechtbank vast dat na het neersteken van slachtoffer 1 medeverdachte 2 fors is geattaqueerd, maar niet voldoende is komen vast te staan wie daarvoor verantwoordelijk zijn.
Om circa 16.41.51 uur (foto 28 en 55 en getuige 16) is te zien dat de Renault Laguna na de aanrijdingen niet het parkeerterrein afrijdt, maar na linksom te zijn gedraaid weer boven in beeld is te zien rijdende in de richting van de aldaar nog geparkeerde BMW Cabrio.
Vervolgens stopt hij kennelijk even, want de inmiddels gearriveerde politie, verbalisant W., ziet de Renault Laguna met daarin verdachte staan en geeft hem aan dat hij daar moet blijven. De auto rijdt echter snel weg. Op de foto's 29 t/m 31 (16.42.00 t/m 16.42.02 uur) - in combinatie met de bewegende beelden - is te zien dat de BMW Cabrio en de Renault Laguna samen wegrijden.
Om 16.42.00 t/m 16.42.07 uur (foto's 29 t/m 39 en foto 58) is te zien hoe medeverdachte 2, ondersteund door een manspersoon van links (moskeekant) naar rechts (glasbakkant) voor de supermarkt langs door het beeld strompelt en dat slachtoffer 2 hem dreigend achterna loopt met slagwapens in de hand.
Slachtoffer 1 is ter plaatse aan zijn steekverwonding overleden.
Slachtoffer 3 is door de steekwonden in zijn rug aan lever en milt geraakt en meteen in het ziekenhuis geopereerd en hij heeft daar zes dagen gelegen.
Slachtoffer 2 heeft een hoofdwond opgelopen die is gelijmd.
Slachtoffer 4 heeft verwondingen opgelopen van geringe aard.
Medeverdachte 2 heeft diverse kneuzingen en schaafwonden, een hoofdwond en een hersenschudding opgelopen en hij heeft vier dagen in het ziekenhuis gelegen.
Medeverdachte 3 heeft verwondingen opgelopen aan zijn handen, en verwondingen aan beide knieën.
Medeverdachte 1 heeft een forse bloeduitstorting aan zijn rechterzij opgelopen.
De hele confrontatie heeft circa één minuut en dertig seconden geduurd.
met betrekking tot de vrijspraken voor de ten laste gelegde moord, respectievelijk doodslag, respectievelijk (poging tot) het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op de leden van de familie B.
Vast is komen te staan dat, nadat medeverdachte 3 in de Opel Astra door de broers B. was weggejaagd van het parkeerterrein, deze daarover zeer boos is geworden en zijn broers van het voorval per mobiel op de hoogte heeft gebracht. Kort nadien zijn alle vijf broers M. bijeen in de Gruttolaan, plusminus 5 minuten rijden van het parkeerterrein De Clomp. Na met elkaar gesproken te hebben over wat er zojuist was voorgevallen, zijn de broers achter elkaar in drie auto's naar het parkeerterrein gereden om de confrontatie met de leden van de familie B. te zoeken. Dat deze confrontatie een gewelddadige moest worden blijkt niet alleen uit de gehele voorgeschiedenis en het afwijzen van iedere poging tot verzoening, maar ook uit het bij zich hebben van slagwapens, waaronder een knuppel en een pijp. Onmiddellijk na aankomst is door de broers M. met gebruikmaking van slagwapens gevochten met de broers van de familie B. Medeverdachte 1 heeft twee leden van de familie B. met een mes gestoken en verdachte heeft twee leden aangereden met zijn auto.
Dat de verdachte(n) de bedoeling zouden hebben gehad om op dat moment ter plaatse met de familie B. de problemen te gaan uitpraten wijst de rechtbank op grond van het voorgaande als volstrekt ongeloofwaardig van de hand.
Niet voldoende is komen vast te staan dat verdachte er wetenschap van had dat zijn broer en medeverdachte 1 een mes bij zich droeg. Evenmin is komen vast te staan welke slagvoorwerpen door verdachte en/of zijn medeverdachten dan wel zijn tegenstanders zijn gebruikt, op welk moment dit is geweest en tegen wie. De rechtbank is derhalve van oordeel dat niet kan worden bewezen dat het de verdachte is geweest die samen met anderen, al dan niet met voorbedachten rade, slachtoffer 1 en slachtoffer 3 van het leven heeft willen beroven, dan wel heeft willen pogen om aan slachtoffer 1, slachtoffer 3, slachtoffer 4 en slachtoffer 2 zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen hetgeen hieronder is weergegeven, het -kort gezegd: -openlijk geweld plegen tegen personen.
Verdachte heeft een significante bijdrage geleverd aan dit openlijk geweld door:
- met zijn broers in opgewonden toestand in een uiterst gespannen situatie de confrontatie welbewust op te zoeken;
- het op leden van de familie B. inrijden met een auto.
Alles overziende is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair, 2 primair en 3 primair is ten laste gelegd en dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 meest subsidiair, 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als hieronder is vermeld.
hij op 24 maart 2005 te Zeist met anderen op de openbare weg, te weten op de parkeerplaats bij De Clomp, openlijk in verenging geweld heeft gepleegd tegen slachtoffer 1, welk geweld bestond uit:
- het meermalen krachtig met harde voorwerpen slaan tegen het lichaam van die slachtoffer 1 en
- het meermalen krachtig schoppen tegen het lichaam van die slachtoffer 1 en
- het inrijden met een auto op die slachtoffer 1 en
- het steken met een mes in het lichaam van die slachtoffer 1.
2 subsidiair
hij op 24 maart 2005 te Zeist met anderen op de openbare weg, te weten op de parkeerplaats bij De Clomp, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen slachtoffer 4 en slachtoffer 2, welk geweld bestond uit het met slagwapens slaan en trappen van eerdergenoemde slachtoffer 4 en slachtoffer 2.
3 subsidiair
hij op 24 maart 2005 te Zeist met anderen op de openbare weg, te weten op de parkeerplaats bij De Clomp, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen slachtoffer 3, welk geweld bestond uit: het met een mes meermalen in het lichaam van die slachtoffer 3 steken en het met een auto tegen die slachtoffer 3 aanrijden.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 meest subsidiair, 2 subsidiair en 3 subsidiair telkens meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 meest subsidiair, 2 subsidiair en 3 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 meest subsidiair, 2 subsidiair en 3 subsidiair bewezenverklaarde.
De voortgezette handeling van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
De strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging aangezien hem een beroep op psychische overmacht toekomt, nu verdachte -op het moment dat hij als bestuurder van de Renault Laguna over het parkeerterrein van De Clomp rijdt- door meerdere leden van de familie B. met stokken wordt belaagd en er met stokken op de auto wordt geslagen, waarna verdachte in paniek een uitweg tracht te vinden om het parkeerterrein te verlaten. De verdachte heeft ter terechtzitting voorts verklaard dat de vechtpartij bij zijn aankomst op het parkeerterrein reeds was beëindigd en zijn broer medeverdachte 2 gewond op de grond lag, hetgeen mede heeft bijgedragen aan zijn gemoedstoestand.
De rechtbank verwerpt het beroep op psychische overmacht.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de feiten en omstandigheden betreffende de confrontatie op 24 maart 2005 is de gestelde lezing van de verdediging ter onderbouwing van het beroep op psychische overmacht niet aannemelijk geworden. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat medeverdachte 2 ten tijde van de aanrijdingen nog niet ten val was gekomen en hij eerst na de aanrijdingen is geattaqueerd.
Daarenboven verhoudt de gemoedstoestand die verdachte zichzelf toedicht zich niet met het gegeven dat de Renault Laguna na de aanrijdingen niet -in tegenstelling tot hetgeen verdachte hieromtrent heeft verklaard- direct het parkeerterrein afrijdt, maar integendeel: nog een rondje rijdt.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 24 maart 2005 met zijn broers zonder enige noodzaak bewust de confrontatie opgezocht met leden van de familie B. door zich met auto's naar De Clomp te Zeist te begeven, voorzien van slagwapens, terwijl zij wisten dat slachtoffer 1 en een aantal van zijn zonen zich aldaar in de nabijheid van de moskee bevonden.
Ter plaatse aangekomen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging, zoals in de bewezenverklaring nader is omschreven, door samen met zijn broers met slagwapens te slaan, met een auto op slachtoffer 1 en 3 in / aan te rijden en door zowel slachtoffer 1 als slachtoffer 3 met een mes in het lichaam te steken.
Het bewezenverklaarde handelen van verdachte speelde zich in de middag af op de openbare weg, waardoor een groot aantal toevallige voorbijgangers, waaronder moskeebezoekers en bezoekers van het winkelcentrum, is geconfronteerd met deze voor het gevoel van veiligheid verontrustende handelingen. Dit publiekelijk gewelddadige optreden van de verdachte en zijn broers dient met kracht te worden bestreden.
De rechtbank neemt in aanmerking dat deze fatale dag is voorafgegaan door een periode van ruim een jaar waarin de familie B. heeft geleefd in angst voor (gewelddadige) acties van de zijde van de familie M. De rechtbank leidt dit onder meer af uit de omstandigheid dat het merendeel van de eerdere meldingen van incidenten afkomstig is van leden van de familie B, en ook op 24 maart 2005 wordt uiting gegeven aan deze angst doordat slachtoffer 2 meteen de politie telefonisch verzoekt ter plaatse te komen.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 6 april 2005, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van geweldsdelicten;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Reclassering Nederland, d.d. 18 mei 2005, opgemaakt door F. Kamoschinski, reclasseringswerker.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte voor feiten 1 primair, 1 subsidiair en 3 primair op de eerste plaats wordt vrijgesproken en ter zake van de onder 1 meer subsidiair, 2 primair en 3 primair op de tweede plaats ten laste gelegde feiten onder meer wordt veroordeeld tot -kort gezegd- een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan, nu verdachte ter zake van de onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten wordt vrijgesproken.
Het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een personenauto, merk Renault Laguna, kleur rood, kenteken (...),
zal worden verbeurd verklaard, aangezien met betrekking tot dit voorwerp, dat aan verdachte toebehoort, het onder 1 meest subsidiair en 3 subsidiair bewezenverklaarde is begaan.
De vordering van de benadeelde partij slachtoffer 4
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
Gelet op de inhoud van de vordering gaat de rechtbank er vanuit dat de vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, te weten een bedrag van € 230,00 wegens materiële schade en een bedrag van € 12.000,00 wegens immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij zich gedeeltelijk leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de ten aanzien van verdachte onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de benadeelde partij een aanmerkelijk immateriële schade heeft geleden, gezien de wijze waarop en de omstandigheden waaronder hij het slachtoffer is geworden van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten. De vaststelling van de precieze omvang van deze schade acht de rechtbank niet van zodanig eenvoudige aard, dat zij dit kan doen in het kader van een strafvervolging tegen verdachte. Niettemin acht de rechtbank aannemelijk dat de immateriële schade tenminste € 10.000,00 bedraagt en zij zal dit bedrag dan ook toewijzen, terwijl de benadeelde partij desgewenst het meerdere van zijn vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De materiële schade wordt begroot op € 95,00 (jas en broek).
De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 10.095,00 worden toegewezen.
Hetgeen door de benadeelde partij meer of anders is gevorderd, te weten het overige deel van de opgegeven materiële schade, zal moeten worden afgewezen, nu de hoogte van deze schade niet aannemelijk is geworden.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door (een) mededader(s) is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij slachtoffer 2
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
Gelet op de inhoud van de vordering gaat de rechtbank er vanuit dat de vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, te weten een bedrag van € 2.010,00 wegens materiële schade, een bedrag van € 12.500,00 wegens immateriële schade en een bedrag van € 90,00 wegens kosten voor rechtsbijstand.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij zich gedeeltelijk leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de ten aanzien van verdachte onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de benadeelde partij een aanmerkelijk immateriële schade heeft geleden, gezien de wijze waarop en de omstandigheden waaronder hij het slachtoffer is geworden van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten. De vaststelling van de precieze omvang van deze schade acht de rechtbank niet van zodanig eenvoudige aard, dat zij dit kan doen in het kader van een strafvervolging tegen verdachte. Niettemin acht de rechtbank aannemelijk dat de immateriële schade tenminste € 10.000,00 bedraagt en zij zal dit bedrag dan ook toewijzen, terwijl de benadeelde partij desgewenst het meerdere van zijn vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De vordering zal daarom tot een bedrag van € 10.000,00 worden toegewezen.
Hetgeen door de benadeelde partij meer of anders is gevorderd, te weten de materiële schade, zal moeten worden afgewezen, nu de hoogte van deze schade niet aannemelijk is geworden.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op € 90,00, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door (een) mededader(s) is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij slachtoffer 3
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
Gelet op de inhoud van de vordering gaat de rechtbank er vanuit dat de vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten, te weten een bedrag van € 12.500,00 wegens immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij zich gedeeltelijk leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de ten aanzien van verdachte onder 1 en 3 bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de benadeelde partij een aanmerkelijk immateriële schade heeft geleden, gezien de wijze waarop en de omstandigheden waaronder hij het slachtoffer is geworden van de onder 1 en 3 bewezenverklaarde feiten. De vaststelling van de precieze omvang van deze schade acht de rechtbank niet van zodanig eenvoudige aard, dat zij dit kan doen in het kader van een strafvervolging tegen verdachte. Niettemin acht de rechtbank aannemelijk dat de immateriële schade tenminste € 10.000,00 bedraagt en zij zal dit bedrag dan ook toewijzen, terwijl de benadeelde partij desgewenst het meerdere van zijn vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De vordering zal daarom tot een bedrag van € 10.000,00 worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door (een) mededader(s) is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 24c, 33, 33a, 36f, 56 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 meest subsidiair, 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor is vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 meest subsidiair, 2 subsidiair en 3 subsidiair telkens meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 3 (DRIE) JAREN en 6 (ZES) MAANDEN.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd: een personenauto, merk Renault Laguna, kleur rood, kenteken (...).
Wijst de vordering van de benadeelde partij slachtoffer 4, wonende te Zeist, ten dele toe tot een bedrag van € 10.095,00 (zegge tienduizend vijfennegentig euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door (een) mededader(s) is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige omschreven immateriële gedeelte en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Wijst het overige van de vordering tot vergoeding van de materiële schade van de benadeelde partij af.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen
€ 10.095,00 (zegge tienduizend vijfennegentig euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 185 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij slachtoffer 2, wonende te Zeist, ten dele toe tot een bedrag van € 10.000,00 (zegge tienduizend euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door (een) mededader(s) is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op € 90,00 (zegge negentig euro), vermeerderd met de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven immateriële gedeelte en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Wijst het overige van de vordering tot vergoeding van de materiële schade van de benadeelde partij af.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen
€ 10.000,00 (zegge tienduizend euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 185 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij slachtoffer 3, wonende te Zeist, ten dele toe tot een bedrag van € 10.000,00 (zegge tienduizend euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door (een) mededader(s) is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen
€ 10.000,00 (zegge tienduizend euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 185 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R.J.A. Meertens-Zeeman, A. Muller, A.J.P. Schotman, bijgestaan door mr. J. Benard als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 maart 2006.