2.8. Het rapport van neuroloog Beijersbergen houdt als beantwoording van de aan hem gestelde vragen – onder meer – in:
“(…)
Vraag 1a: Welke zijn de huidige klachten, afwijkingen, en beperkingen, die u op uw vakgebied bij betrokkene kunt vaststellen en hoe luidt uw diagnose?
Antwoord: De uitvoerige beschrijving van de actuele klachten en afwijkingen zijn weergegeven in het vorenstaande verslag. De diagnose luidt dat betrokkene onderhevig is aan een mild myovertebrogeen pijnsyndroom aan de onderrug met regelmatig pseudoradiculaire uitstraling aan het linkerbeen. De röntgenfoto’s tonen geen belangwekkende afwijkingen. Het beeld valt te begrijpen als een chronisch pijnsyndroom.
(…)
Er bestaat ons inziens een chronisch pijnsyndroom dat moet worden geduid als een secundair gevolg van een lumbago met pseudoradiculaire uitstraling waarbij een onduidelijk behandelbeleid is gevoerd met mogelijk ook wat iatrogene aspecten. Er is immers gesproken over operatief ingrijpen. Een en ander is niet geïndiceerd, noch geïndiceerd geweest, doch lijkt ons wel te predisponeren voor angst voor bewegen dan wel belasten.
Vraag 1b: Zouden de huidige klachten en beperkingen, welke u op uw gebied vaststelt, ook zonder het tillen
van de Cellu M6 NG en het incident op 25.09.1998 zijn ingetreden?
Antwoord: Het is aannemelijk te maken dat de huidige klachten en beperkingen die wij zien waarschijnlijk niet zouden zijn ontstaan indien hem het incident op 25.09.1998 niet had getroffen. Immers, het
beloop hierna heeft geleid tot het ontwikkelen van een chronisch pijnsyndroom van aspecifieke
aard die hem in subjectieve zin belemmert bij het uitvoeren van zijn bezigheden.
Vraag 2: Bestaat er naar uw oordeel ten aanzien van de door u vastgestelde gevolgen van het tillen van de
Cellu M6 NG en het incident op 25.09.1995 thans een eindtoestand dan wel een stationaire
toestand?
Antwoord: Naar ons oordeel heeft het tillen van het apparaat op 25.09.1998 niet geleid tot thans objectief
vaststelbaar somatische gevolgen zodat in dit opzicht niet gesproken kan worden van een
eindtoestand. Het betrof immers hier slechts een lumbago. Een lumbago is normalerwijze een selflimiting disease. Er zijn geen objectiveerbare afwijkingen.
Vraag 3: Zo niet, verwacht u dan in de toekomst een verbetering, dan wel een verslechtering van de huidige
toestand? Hoe luidt uw prognose?
Antwoord: Het is duidelijk dat een chronisch pijnsyndroom toegankelijk is voor therapeutisch ingrijpen. In
zijn algemeenheid mag hiervan verbetering worden verwacht van de subjectieve pijnbeleving.
Overigens is het zo dat naarmate een pijnsyndroom langer bestaat het zich vastzet in de
psychosomatische sfeer en een genezingsproces moeizamer zal gaan verlopen. In principe moet het
mogelijk zijn dat betrokkene volstrekt geneest en volledig inzetbaar wordt.
(…)
Vraag 6: Zijn er van uw zijde op dit moment nog therapeutische en/of diagnostische suggesties? Acht u de beoordeling bij een specialist op een ander vakgebied gewenst en/of geïndiceerd? Indien u een aanvullend (orthopaedisch) onderzoek wenselijk acht, dan verzoek ik u zulks op eigen gelegenheid te entameren en de resultaten daarvan in uw rapportage te verwerken.
Antwoord: Uitgaande van de door mij veronderstelde diagnose van een chronisch pijnsyndroom, als een psychosomatisch uitvloeisel van een oorspronkelijk bestaande lumbago, moet worden gesteld dat dit een syndroom vormt dat naast somatische vooral psychologische elementen bevat. Op grond van de voorliggende gegevens lijkt nader onderzoek door bijvoorbeeld een orthopaedisch chirurg niet geïndiceerd. Wel zijn er nadere therapeutische suggesties te doen. Ons inziens hoort betrokkene verwezen te worden naar een multidisciplinair revalidatiecentrum, met name dan wel een rug adviescentrum. Betrokkene kan niet verwachten te genezen zonder multidisciplinaire begeleiding.
(…)”