ECLI:NL:RBUTR:2006:AV5899

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
20 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
16/604176-05
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een moeder voor ontuchtige handelingen met haar dochters

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 20 maart 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een moeder, die werd beschuldigd van het medeplegen van ontuchtige handelingen met haar dochters. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige en het medeplegen van feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks haar verweer, op de hoogte was van de handelingen die haar medeverdachte bij haar dochters verrichtte en dat zij niet heeft ingegrepen. De rechtbank heeft de verdachte als medepleger aangemerkt, omdat zij aanwezig was bij de handelingen en deze niet heeft voorkomen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, en er zijn voorwaarden gesteld aan de proeftijd. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding. De rechtbank heeft ook de rol van de medeverdachte in de zaak belicht en de invloed die deze op de verdachte had, wat heeft geleid tot een verstoorde gezinsdynamiek. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte ernstig inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van haar dochters, en dat haar handelen niet te rechtvaardigen is.

Uitspraak

RECHTBANK TE UTRECHT
Parketnummer : 16/604176-05
Datum uitspraak: 20 maart 2006
Tegenspraak
Raadsman: mr. R.D. Meerman
VERKORT VONNIS
van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 20 december 2005, 31 januari 2006 en 06 maart 2006.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Op vordering van de officier van justitie is wijziging van het onder 2 ten laste gelegde feit ter terechtzitting van 20 december 2005 toegestaan.
Van de dagvaarding en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
De bewijsverweren
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting primair betoogd dat cliënte dient te worden vrijgesproken, daar zij het seksueel misbruik van de kinderen betwist en niet getoetst kan worden hoe de verhoren – die volgens de raadsman enerzijds door niet deskundige politieambtenaren zijn afgenomen en anderzijds bij de (aangifte)verhoren van de minderjarige slachtoffers niet op geluids- danwel videoband zijn opgenomen – van de slachtoffers zijn verlopen. De raadsman verwijst hiertoe naar de aanwijzing van het College van procureurs-generaal van 01-10-1999, die in zaken als onderhavige, waarin de slachtoffers in een afhankelijkheidsrelatie tot de dader staan, dient te worden gehanteerd. Doordat de verhoren van de slachtoffers in strijd met de richtlijnen van het College van procureurs-generaal hebben plaatsgevonden, dienen deze van het bewijs tegen zijn cliënte te worden uitgesloten.
Mocht de rechtbank niet tot de bepleitte vrijspraak komen, dan verzoekt de raadsman subsidiair in overweging te nemen om de vier slachtoffers als getuigen te horen, eventueel in het bijzijn van een deskundige.
De rechtbank verwerpt het primaire verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt.
Niet aannemelijk is geworden, dat het verloop van de (aangifte)verhoren zodanig is geweest dat daardoor afbreuk wordt gedaan aan de betrouwbaarheid van de daarmee verkregen verklaringen. Daarbij is van belang dat, zoals de officier van justitie ter terechtzitting onbestreden heeft aangevoerd, dat de verbalisanten die de verhoren hebben afgenomen, verbalisanten van de afdeling jeugd- en zedenzaken zijn en derhalve daartoe gekwalificeerd, zoals in de voornoemde aanwijzing van het College van procureurs-generaal bedoeld. Daarbij komt dat de aanwijzing van het College van procureurs-generaal voor schrijft dat het opnemen van het aangifte-verhoor in deze zaken op geluidsband kan plaatsvinden indien zulks in het belang van het onderzoek wordt geoordeeld; het is aldus geen verplichting en voorts is de rechtbank niet gebleken van enige omstandigheid die leidt tot de conclusie dat tijdens het onderzoek in redelijkheid niet kon worden besloten om het aangifte-verhoor niet op geluids- danwel videoband op te nemen.
Ook het subsidiair gedane verzoek wordt afgewezen. De rechtbank acht het door de raadsman ingediende verzoek op zichzelf gezien onvoldoende onderbouwd, nu hij daartoe niet de noodzaak aangeeft. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de verdediging – in de loop van het gehele onderzoek – voldoende gelegenheid heeft gekregen om te verzoeken de aangevers/ slachtoffers in deze zaak als getuigen te doen horen en dit is niet gebeurd.
De bewijsoverweging
Ten aanzien van hetgeen verdachte onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair en 5 primair ten laste is gelegd, heeft de raadsman ter terechtzitting aangevoerd dat zijn cliënte daarvan dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft hiertoe betoogd dat niet bewezen kan worden dat verdachte als medepleger van de handelingen zoals ten laste is gelegd, kan worden aangemerkt. Van een bewuste, nauwe en volledige samenwerking welke veelal tot uitdrukking komt in een gezamenlijke uitvoering, is geen sprake geweest. Ook kan niet worden bewezen dat bij het ontbreken van een gezamenlijke uitvoering, wel sprake is geweest van een bewuste samenwerking tussen verdachte en haar medeverdachte die voldoende nauw en volledig is geweest.
De raadsman heeft betoogd dat het verdachte enkel kan worden verweten dat zij haar woning aan medeverdachte […] beschikbaar heeft gesteld, aanwezig is geweest in die woning en/of de kamer waar [de medeverdachte] de handelingen pleegde danwel dat verdachte heeft nagelaten in te grijpen. Derhalve kan hooguit sprake zijn van medeplichtigheid van de aan haar onder 1 t/m 5 subsidiair genoemde ten laste gelegde feiten en hooguit in die gevallen dat zij daarbij daadwerkelijk aanwezig is geweest en nagelaten heeft in te grijpen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier en uit de behandeling ter terechtzitting blijkt dat verdachte heeft geweten van de handelingen die haar medeverdachte bij haar kinderen verrichtte danwel heeft verricht.
Niet alleen heeft verdachte ter terechtzitting van 20 december 2005 verklaard dat zij ervan op de hoogte was dat medeverdachte [...] de ten laste gelegde handelingen bij haar dochters verrichtte danwel heeft verricht, ook heeft verdachte aangegeven dat zij bij een aantal van de handelingen aanwezig is geweest. Alle handelingen die de medeverdachte bij haar kinderen verrichtte vonden – zo verklaarde zij ter terechtzitting – in goed vertrouwen en goed overleg plaats en waren tot genezing en heil van de kinderen.
De interpretatie dat verdachte de seksuele strekking van de verrichte handelingen betwist en het ontuchtige karakter daaraan wil ontnemen, maakt niet dat verdachte daardoor niet als medepleger kan worden aangemerkt. Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting door verdachte is verklaard, is gebleken dat zij veel van de handelingen zelf heeft gezien. Dit klemt met name nu niet aannemelijk is geworden dat verdachte iets heeft ondernomen om een en ander tegen te houden.
De handelingen zoals bewezenverklaard zijn structureel en gedurende lange tijd verricht, dit alles maakt dat het ook aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte als medepleger van de onder 1 t/m 5 onder primair ten laste gelegde feiten kan worden aangemerkt.
Voorts heeft de verdediging bepleit dat ook ten aanzien van hetgeen aan verdachte onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste is gelegd, een vrijspraak dient te volgen. Verdachte zou haar dochter [1] nooit met geweld of bedreiging met geweld hebben gedwongen tot het ondergaan van ontuchtige handelingen en ook heeft zij nooit enige psychische druk op [dochter 1] uitgeoefend. Van opzet is in casu geen sprake. [dochter 1] verkeerde wel in een afhankelijkheidsrelatie maar is door haar moeder nooit op enige manier gedwongen tot het ondergaan van ontucht. Bovendien is het enkele bestaan van een afhankelijkheidsrelatie onvoldoende om te kunnen spreken van dwingen, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de handelingen die medeverdachte [...] als eerste bij [dochter 1] heeft verricht voornamelijk bestonden uit het aanraken, betasten en wrijven van/over de buik en de vagina van haar danwel het aanraken, betasten en/of kussen van de borsten van haar. [...] maakte daartoe haar broek en/of haar bovenkleding open en/of ging met zijn hand in haar onderbroek, maar ook gebeurde het dat de medeverdachte naast en/of bij [dochter 1] in bed ging liggen en voornoemde handelingen verrichtte.
[dochter 1] was erg bang dat haar jongere zusjes de ‘behandelingen’ zoals bij haar verricht, ook moesten ondergaan. Zoals blijkt uit haar verklaring zoals afgelegd bij de politie, wilde zij dit voorkomen en heeft zij medeverdachte [...] daartoe – ook na het bereiken van de leeftijd van zestien jaren – als het ware zijn gang laten gaan in de hoop dat hij niet aan haar zusjes zou komen. Door de omstandigheden die zich in het gezin voordeden, het ontbreken van de bescherming van een ouder – zijnde verdachte – en het feit dat zij haar zusjes tegen de handelingen wilde beschermen, is zij telkens onder een zodanige psychische druk gezet dat zij daaraan in redelijkheid geen weerstand kon bieden. In de aldus gecreëerde situatie, waarin zij vreesde voor verdere escalatie, durfde en kon zij zich niet (meer) adequaat verzetten en werd zij gedwongen tot het ondergaan van de handelingen zoals ten laste van verdachte bewezen verklaard. De handelingen vonden grotendeels plaats in de beslotenheid van het gezin waartoe zij als dochter behoorde en zij had als minderjarige geen reële mogelijkheid om zich daaraan te onttrekken. Dat bij een en ander sprake is geweest van (bedreiging met) geweld volgt uit de gebezigde bewijsmiddelen.
De afhankelijkheidsrelatie waarin [dochter 1] zich tegenover haar moeder – zijnde verdachte – bevond heeft haar situatie als slachtoffer alleen maar verslechterd.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair, 5 primair en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage III van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair, 5 primair en 6 telkens meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair, 5 primair en 6 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van de onder 1 primair, 3 primair, 4 primair en 5 primair ten laste gelegde feiten:
Medeplegen van met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde feit:
Medeplegen van feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde feit:
Medeplegen van mishandeling terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is als geïnteresseerde in de alternatieve geneeswijze in contact gekomen met medeverdachte [...], die als magnetiseur ofwel alternatief genezer haar onder behandeling heeft genomen. Doordat verdachte erg onder de indruk van [de medeverdachte] was en baat ondervond van zijn behandelingen, heeft zij – zowel in het huis van [de medeverdachte] als in haar eigen huis – er aan meegewerkt dat haar vier dochters door [de medeverdachte] werden behandeld.
De dochters van verdachte zijn vanaf januari 1995 onder behandeling van [de medeverdachte] gekomen en hadden allen, gedurende de periode dat zij onder zijn behandeling waren, de leeftijd van zestien jaren nog niet bereikt.
Ook gebeurde het dat verdachte zelf bij de behandelingen aanwezig was, danwel vonden de behandelingen plaats in het bijzijn van of gelijktijdig met de andere kinderen van het gezin.
De behandelingen die [de medeverdachte] verrichtte, bestonden voornamelijk uit het aanraken, betasten en wrijven van/over de buik en de vagina van de meisjes danwel het aanraken, betasten en kussen van de borsten van de meisjes en werden verricht omdat zij – zoals diverse malen verklaard door verdachte – tot ‘heil van haar kinderen’ zouden zijn.
De invloed die medeverdachte [...] in de loop der tijd op verdachte verkreeg, werd steeds groter en na het vertrek van vader […] uit het gezin, werd ook zijn invloed en zijn – zelf toebedeelde – rol als ‘opvoeder’ van de kinderen […] steeds groter en dominanter. [De medeverdachte] slaagde erin om verdachte voor zijn denkbeelden te winnen, waardoor verdachte zelf langzaamaan haar eigen kritische vermogen en haar rol als moeder uit het oog verloor en de kinderen hoe langer hoe meer op zichzelf en elkaar waren aangewezen. Verdachte heeft aldus – wat er ook zij van de invloedrijke rol van medeverdachte [...] – in ernstige mate nagelaten haar eigen verantwoordelijkheid te nemen als moeder en als beschermer van de kinderen.
In zijn rol als ‘opvoeder’ van de kinderen heeft [de medeverdachte] diverse hardhandige methoden gehanteerd om de kinderen voor hun gedrag en/of houding te berispen, te corrigeren ofwel tot de orde te roepen, waarbij [de medeverdachte] het gebruik van daadwerkelijk fysiek geweld niet heeft geschuwd. [De medeverdachte] sloeg de kinderen op het bovenlichaam en/of tegen het hoofd en heeft ze zelfs met zijn wandelstok geslagen. Verdachte wist dat [de medeverdachte] dergelijke ‘corrigerende’ methoden op haar kinderen toepaste en ze is ook diverse keren bij voornoemde handelingen van [de medeverdachte] aanwezig geweest. Ook hier is op geen enkele manier gebleken dat verdachte iets heeft ondernomen om de handelingen te voorkomen danwel dat verdachte haar kinderen tegen deze handelingen van [de medeverdachte] heeft beschermd.
Van een ‘opvoedkundige tik’ is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest. Gelet op de wijze waarop [de medeverdachte] de dochters heeft geslagen en tevens de omstandigheden zoals weergegeven en bewezenverklaard onder 6, geven de rechtbank geen aanleiding om tot de opvatting te komen dat zou kunnen worden gesproken over een handelen dat uit opvoedkundig oogpunt verantwoord zou zijn.
De rechtbank neemt het de verdachte zeer kwalijk dat zij – wat er ook zij van de rol die vader […]
in de visie van de verdediging heeft gespeeld – een situatie als voornoemd heeft gecreëerd in haar
eigen gezin. De kinderen zijn langdurig en al van jongs af aan door hun eigen moeder – zijnde
verdachte – naar [de medeverdachte] gestuurd of gebracht en ook werden de kinderen in hun
eigen huis door [de medeverdachte] benaderd, om zich te laten ‘behandelen’ voor allerlei als
zodanig geduide kwaaltjes.
Door de dominante rol die de medeverdachte in het gezin had verkregen, het feit dat verdachte
(moeder) zijn denkbeelden deelde en het ontbreken van een vader, waren de dochters als
het ware aan hen overgeleverd en gedwongen tot het ondergaan van de diverse seksuele
handelingen en mishandelingen.
Verdachte heeft al handelend als voornoemd, op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en ook psychische integriteit van de slachtoffers (haar dochters) en ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de jonge kinderen in haar als moeder, volwassene en als ‘opvoeder’ hadden mogen stellen. Verdachte heeft geen enkel inzicht getoond in de strafbaarheid van haar handelen, noch in het leed dat zij door haar handelen bij de vier slachtoffers heeft veroorzaakt.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat zij volhardt in de zogenaamde “heilzame” werking van de handelingen en in haar houding dat het allemaal ‘ten goede van de kinderen’ was, dit terwijl die handelingen grote impact op het leven en de geestelijke toestand van de vier slachtoffers hebben gehad en de schadelijke gevolgen hiervan van een zeer langdurige aard kunnen zijn.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 13 april 2005, waaruit blijkt dat de verdachte nooit eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
- een omtrent verdachte opgemaakt pro-justitia-rapport d.d. 30 september 2005 van F.C.P. Zuidhof, forensisch psycholoog, H.A. Gerritsen, forensisch psychiater en B.K. Keuning, reclasseringswerker inhoudende:
Onderzochte is een markante, opvallende vrouw. Als persoon imponeert ze als een zeer gedreven, welhaast fanatieke vrouw met pertinente, rigide en starre opvattingen, normen en waarden, die het evangelie lijkt te verkondigen. Ze beschouwt dit als een soort roeping, zendingswerk, als een levenstaak. Hierbij gaat onderzochte volledig voorbij aan de (opvattingen/ eigenheid van de) ander ofwel er is sprake van een sterk egocentrisch perspectief. Ze heeft de neiging om de ander met haar opvattingen te controleren en te domineren. De overtuigingen van onderzochte maken een waanachtige indruk, maar kunnen echter niet gelijk geschakeld worden met een stoornis van de realiteitstoetsing, zoals bij psychosen het geval is. Het karakter van betrokkenes opvattingen doet sterk denken aan de opvattingen zoals die gezien worden bij sektes of bij mensen met extremistische opvattingen over het geloof die niet van hun standpunt zijn af te brengen, zonder dat er sprake is van een psychotische stoornis.
Ook is de presentatie van betrokkene opmerkelijk. Deze presentatie maakt een zeer blijmoedige, overgelukkige, geëxalteerde indruk die in groot contrast staat met haar huidige detentie waardoor ze haar kinderen niet kan zien.
Diagnostisch is er sprake van een persoonlijkheidsstoornis met theatrale en obsessieve-compulsieve trekken en een borderline persoonlijkheidsorganisatie bij een 49-jarige vrouw bij wie er achter een façade sterke gevoelens van onzekerheid en minderwaardigheid als vrouw en een grote behoefte aan warmte schuilgaan.
Onderzochte kwam terecht in een huwelijk waarin ze, evenals in het ouderlijk gezin, weinig affectie van haar ex-man ervaarde. Ze kreeg in de loop van haar huwelijksjaren toenemend onvrede met het gebrek aan intimiteit in haar relatie met haar ex-man van wie zij in 2001 scheidde. Bij de medeverdachte […], die zich aandiende als alternatief genezer, ervaarde zij deze warmte wel. Onderzochte raakte in toenemende mate in de ban van deze ruim 20 jaar oudere man, die zij als een god aanbad. Zij kwam zo onder invloed van deze man dat zij elk kritisch vermogen verloor, passend bij haar structurele kwetsbaarheid. Essentieel is dat betrokkene geheel met [de medeverdachte] vervloeide ofwel het verlengstuk van [de medeverdachte] werd. Hierbij verloor ze zichzelf geheel, wat verwijst naar de enorme afhankelijkheid en zwakke identiteitsopbouw van onderzochte. Hierbij verloor ze ook haar rol als moeder volledig uit het oog, omdat ze al haar kinderen gebruikte als bron voor haar behoefte aan warmte en bevestiging. Betrokkene ontkent zwakheden en overdekt ze door het tegendeel: in plaats van een zwakke vrouw ziet zij zichzelf als een onafhankelijke, bevrijde en vrije vrouw.
Onderzochte kan op grond van vorenstaande als sterk verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
Alle factoren tegen elkaar afwegend wordt het recidiverisico op korte termijn als gering
ingeschat, maar op de langere termijn, zeker zonder ingrijpen van buitenaf, als verhoogd.
Indien de stafmaat het toelaat geven ondergetekenden de voorkeur aan een TBS met
voorwaarden. Minimaal kunnen de volgende voorwaarden worden geformuleerd. Ten eerste
dient betrokkene bereid te zijn zich te laten behandelen in een klinisch forensische setting. Ten
tweede kan er uitsluitend contact met haar kinderen plaatsvinden na een onderzoek door en
onder toezicht van de Raad voor de Kinderbescherming. Ten derde is een contactverbod met
[…] noodzakelijk. Gezien betrokkenes voornemen om als vrijwilligster aan het werk te gaan is
het tenslotte van belang dat zij een verbod krijgt om een zorgrelatie met kinderen op te
bouwen. Indien betrokkene niet bereid is zich aan de voorwaarden te houden of als klinische
behandeling niet uitvoerbaar is, dan adviseren ondergetekenden de rechtbank, gezien de ernst
van het ten laste gelegde, het grote recidivegevaar op de langere termijn en de sterk
verminderde toerekeningsvatbaarheid, om betrokkene een TBS met verpleging van
overheidswege op te leggen.
Gezien de ernst van de persoonlijkheidspathologie en onderzochtes houding ten aanzien van
het ten laste gelegde is alleen een klinische behandeling zinvol. Hierbij kan gedacht worden
aan de Forensisch Psychiatrische Kliniek te Assen. Dagklinische en poliklinische behandeling
zijn onvoldoende intensief om een wezenlijke doorbraak van de persoonlijkheidspathologie te
verwachten. Er zijn geen contra-indicaties voor detentie.
- een brief van de Forensisch Psychiatrische Kliniek te Assen, d.d. 16 januari 2006, opgemaakt door A. Struijk, behandelcoördinator, psychotherapeut, waarin wordt aangegeven dat een behandeling in de FPK in Assen inzake verdachte niet tot de mogelijkheden behoort.
- een Maatregelrapport van de Reclassering Nederland, Unit Utrecht, d.d. 23 januari 2006, opmaakt door C.H.M. van der Velden betreffende de voorbereiding inzake verdachte van een TBS met voorwaarden
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen wat betreft de toerekenbaarheid uit
bovengenoemd pro-justitia rapport over en maakt deze tot de hare.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de raadsman bij pleidooi aangevoerd dat op geen
enkele wijze serieus onderzoek is gedaan naar een forensische psychiatrische setting waarin zijn
cliënte behandeld zou kunnen worden. Ondanks de bereidheid van zijn cliënte hieraan mede te
werken, is tijdens het intakegesprek met haar tot geen enkele formulering van eventueel mogelijk
op te stellen voorwaarden gekomen en al na twee vragen werd het intakegesprek afgebroken en kon
cliënte vertrekken. De raadsman heeft aangegeven van mening te zijn dat er opnieuw een
intakegesprek zou dienen plaats te vinden danwel dat de mogelijkheid van een second opinion zou
moeten worden onderzocht.
De rechtbank wijst voornoemd verzoek van de raadsman af en overweegt daartoe als volgt.
Gelet op het omtrent verdachte opgemaakte multidisciplinaire rapport d.d. 30 september 2005,
waarin een behandeling door de Forensisch Psychiatrische Kliniek te Assen in overweging wordt
gegeven en rekening houdend met de ter terechtzitting afgelegde verklaring van A. Struijk,
behandelcoördinator en psychotherapeut van voornoemde kliniek, en tevens gelet op de door hem
opgestelde brief d.d. 16 januari 2006, waarin wordt aangegeven dat een behandeling in de FPK te
Assen inzake verdachte niet tot de mogelijkheden behoort daar zij niet behandelbaar wordt geacht,
concludeert de rechtbank dat heropening van het onderzoek ten behoeve van het voeren van een
nieuw intakegesprek danwel het verkrijgen van een second opinion met het oog op vorenbedoelde
behandeling niet zinvol is.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair, 5 primair en 6 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot – kort gezegd – een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van het voorarrest en een terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Naar het oordeel van de rechtbank maken de persoon van de verdachte, haar persoonlijkheids-stoornis en het daaruit voortvloeiende gedrag het noodzakelijk dat verdachte wordt behandeld. Zonder behandeling wordt de kans op recidive op termijn verhoogd geacht. Ambulante hulp, zoals bijvoorbeeld bij De Waag is volgens de deskundigen geen optie en verdient een klinische opname sterk de voorkeur.
Door de reclassering zijn de mogelijkheden onderzocht tot klinische opname, met name in de Forensische Psychiatrische Kliniek (FPK) te Assen, die zich vooral richt op zedendelinquenten. Een opname in de FPK in Assen blijkt niet haalbaar.
De officier van justitie heeft een terbeschikkingstelling met dwangverpleging geëist, nu een terbeschikkingstelling met voorwaarden waaronder opname in een kliniek voor verdachte niet mogelijk is gebleken.
Naar het oordeel van de rechtbank is voor het opleggen van de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging geen ruimte. De aard van de bewezenverklaarde feiten biedt onvoldoende grond voor het opleggen van deze ingrijpende maatregel. Ook het herhalingsgevaar op korte termijn is mede gelet op de blanco documentatie van verdachte onvoldoende aannemelijk geworden. Voornoemde maatregel dient gereserveerd te blijven voor die gevallen waarin sprake is van gemeen gevaarlijke delicten met een groot risico voor de samenleving.
Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve een gevangenisstraf passend en geboden, gelet op de ernst en het structurele karakter van de bewezenverklaarde feiten. Een deel van voornoemde gevangenisstraf zal de rechtbank voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaar om in het kader van het op te leggen reclasseringstoezicht een (klinische) behandeling te laten plaatsvinden, waarbij naar het oordeel van de rechtbank het accent meer zou kunnen worden gelegd op de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte dan op de zedendelictpreventie.
De vordering van de benadeelde partij [dochter 1]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van (de tot nu toe) geleden schade ten gevolge van de onder 1 primair, 2 primair en 6 ten laste gelegde feiten, te weten een bedrag van € 7741,00 wegens materiële schade, een bedrag van € 7500,00 als voorschot wegens immateriële schade en een bedrag van € 750,00 als kosten voor rechtsbijstand.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de materiële schade (te weten de extra kosten voor school en de kosten voor de behandelingen van de psychiater) is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding.
De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de ten aanzien van verdachte onder 1 primair, 2 primair en 6 bewezenverklaarde feiten.
De immateriële schade wordt naar billijkheid voorlopig vastgesteld op € 3750,00 en de kosten van rechtsbijstand wordt begroot op € 90,00.
De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 3840,00 worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door (een) mededader(s) is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij [2]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van (de tot nu toe) geleden schade ten gevolge van de onder 3 primair en 6 ten laste gelegde feiten, te weten een bedrag van € 2500,00 wegens materiële schade, een bedrag van € 7500,00 als voorschot wegens immateriële schade en een bedrag van € 750,00 als kosten voor rechtsbijstand.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de materiële schade is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding.
De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de ten aanzien van verdachte onder 3 primair en 6 bewezenverklaarde feiten.
De immateriële schade wordt naar billijkheid voorlopig vastgesteld op € 3750,00 en de kosten van rechtsbijstand wordt begroot op € 90,00.
De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 3840,00 worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door (een) mededader(s) is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij [3]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van (de tot nu toe) geleden schade ten gevolge van de onder 4 primair en 6 ten laste gelegde feiten, te weten een bedrag van € 7500,00 als voorschot wegens immateriële schade en een bedrag van € 750,00 als kosten voor rechtsbijstand.
Een deel van de vordering van de benadeelde partij zoals ingediend wegens immateriële schade is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de ten aanzien van verdachte onder 4 primair en 6 bewezenverklaarde feiten.
De immateriële schade wordt naar billijkheid voorlopig vastgesteld op € 3750,00 en de kosten van rechtsbijstand wordt begroot op € 250,00.
De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 4000,00 worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door (een) mededader(s) is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij [4]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van (de tot nu toe) geleden schade ten gevolge van de onder 5 primair en 6 ten laste gelegde feiten, te weten een bedrag van € 7500,00 als voorschot wegens immateriële schade en een bedrag van € 750,00 als kosten voor rechtsbijstand.
Een deel van de vordering van de benadeelde partij zoals ingediend wegens immateriële schade is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de ten aanzien van verdachte onder 5 primair en 6 bewezenverklaarde feiten.
De immateriële schade wordt naar billijkheid voorlopig vastgesteld op € 3750,00 en de kosten van rechtsbijstand wordt begroot op € 250,00.
De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 4000,00 worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door (een) mededader(s) is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 47, 57, 246, 247, 300, 304 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING:
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair, 5 primair en 6 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage III van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair, 5 primair en 6 telkens meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van ACHTTIEN MAANDEN.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot ZES MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de Reclassering Nederland, unit Utrecht te geven aanwijzingen, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht, ook als zulks inhoudt (klinische) behandeling in een door de reclassering aan te wijzen (psychiatrische) kliniek, welke opname maximaal zal duren de duur van de proeftijd of zoveel korter als de reclassering zulks nodig oordeelt, met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [dochter 1], wonende te […] ten dele toe tot een bedrag van € 3840,00 (zegge drieduizend achthonderd en veertig Euro). Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door (een) mededader(s) is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor het overige en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 3840,00 (zegge drieduizend achthonderd en veertig Euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 76 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [2], wonende te […] ten dele toe tot een bedrag van € 3840,00 (zegge drieduizend achthonderd en veertig Euro). Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door (een) mededader(s) is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor het overige en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 3840,00 (zegge drieduizend achthonderd en veertig Euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 76 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [3], wonende te […] ten dele toe tot een bedrag van € 4000,00 (zegge vier duizend Euro). Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door (een) mededader(s) is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor het overige en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 4000,00 (zegge vier duizend Euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 80 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [4], wonende te […] ten dele toe tot een bedrag van € 4000,00 (zegge vier duizend Euro). Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door (een) mededader(s) is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor het overige en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 4000,00 (zegge vier duizend Euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 80 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Dit vonnis is gewezen door mrs A.Wassing, H. Manuel en J.D.E. Brouwer-Poederbach, bijgestaan door mr. M.P.A. Snijers als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 maart 2006.