ECLI:NL:RBUTR:2006:AV5874

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
20 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
1
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van bewezenverklaring van seksuele misdrijven door een magnetiseur tegen minderjarige slachtoffers

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 14 februari 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als magnetiseur en alternatief genezer in contact kwam met een gezin. De verdachte had aanvankelijk alleen de moeder van het gezin onder behandeling, maar door haar positieve ervaringen met de behandelingen, werden ook haar vier dochters, die allen jonger dan zestien jaar waren, aan hem toevertrouwd. Gedurende de behandelingen, die plaatsvonden in de beslotenheid van hun huis, werden de dochters gedwongen tot het ondergaan van diverse seksuele handelingen en mishandelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere feiten, waaronder het medeplegen van ontuchtige handelingen met minderjarigen en mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn leeftijd van 74 jaar en zijn geestelijke en fysieke beperkingen, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar moest krijgen. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact die deze op de slachtoffers hebben gehad. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 3840,00 aan schadevergoeding. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de benadeelde partij voor een deel van de vordering niet-ontvankelijk werd verklaard, omdat dit deel alleen bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om aan de Staat te betalen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK TE UTRECHT
Parketnummer :
Datum uitspraak: 14 februari 2006
Tegenspraak
Raadsman: mr. J. Michels
VERKORT VONNIS
van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 20 december 2005 en 31 januari 2006.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Op vordering van de officier van justitie is wijziging van het onder 2 ten laste gelegde feit ter terechtzitting van 20 december 2005 toegestaan.
Van de dagvaarding en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
De bewijsoverweging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat zijn cliënt ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken omdat er in casu geen wettig en overtuigend bewijs is om te komen tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
De raadsman voert daarvoor allereerst aan dat de vereiste causaliteit ontbreekt; er is in casu wel sprake geweest van geweld, maar dat vond niet plaats in relatie tot de gepleegde ontuchtige handelingen. Daarnaast zijn de dwangmiddelen niet van een voldoende kaliber om de weerstand van het slachtoffer te breken. Het bestanddeel dwang kan niet bewezen worden, danwel ontbreekt de invulling van de psychische component van de dwang.
De rechtbank verwerpt dit verweer van de raadsman. Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de handelingen die verdachte als eerste bij […] verrichtte voornamelijk bestonden uit het aanraken, betasten en wrijven van/over de buik en de vagina van het meisje danwel het aanraken, betasten en/of kussen van de borsten van het meisje. Verdachte maakte daartoe haar broek en/of haar bovenkleding open en/of ging met zijn hand in haar onderbroek. Ook gebeurde het dat verdachte naast en/of bij haar in bed ging en voornoemde handelingen verrichtte.
[…] was erg bang dat ook haar jongere zusjes de ‘behandelingen’ zoals bij haar verricht, moesten ondergaan. Zoals blijkt uit haar verklaring zoals afgelegd bij de politie, wilde zij dit voorkomen en heeft zij verdachte daartoe – ook na het bereiken van de leeftijd van zestien jaren – als het ware zijn gang laten gaan in de hoop dat hij niet aan haar zusjes zou komen. Door de omstandigheden die zich in het gezin voordeden, het ontbreken van de bescherming van een ouder en het feit dat zij haar zusjes tegen de handelingen wilde beschermen, is zij telkens onder een zodanige psychische druk gezet dat zij daaraan in redelijkheid geen weerstand kon bieden. In de gecreëerde bedreigende situatie, waarin zij vreesde voor escalatie en eventueel het gebruik van geweld, durfde en kon zij zich niet (meer) adequaat verzetten en werd zij gedwongen tot het ondergaan van de handelingen zoals ten laste van verdachte bewezen verklaard. Bovendien vonden de handelingen grotendeels in de beslotenheid van haar privé (gezins)situatie plaats en had zij als minderjarige geen reële mogelijkheid om zich daaraan te onttrekken.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 primair, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage III van dit vonnis.
De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1, 2 primair, 3, 4, 5 en 6 telkens meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde feit merkt de rechtbank wellicht ten overvloede op, dat het voor het medeplegen van een kwaliteitsdelict niet vereist is dat een pleger van een dergelijk delict dezelfde kwaliteit heeft als zijn medepleger. Voldoende is dat – zoals ook in deze – de pleger weet van deze kwaliteit heeft.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 primair, 3, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van de onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten:
Medeplegen van met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde feit:
Medeplegen van feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde feit:
Medeplegen van mishandeling terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is als magnetiseur danwel alternatief genezer in contact gekomen met het gezin […] en had in eerste instantie alleen de moeder van het gezin – in deze medeverdachte – onder behandeling. Doordat moeder erg onder de indruk van hem was en baat had ondervonden van zijn behandelingen, heeft zij ook haar dochters voor behandeling naar hem toe laten gaan.
De vier dochters […] zijn vanaf januari 1995 onder behandeling van verdachte gekomen en hadden allen gedurende de periode dat zij onder behandeling van verdachte waren, de leeftijd van zestien jaren nog niet bereikt.
De behandelingen die verdachte verrichtte, vonden ofwel plaats in het huis van verdachte zelf ofwel in het huis van familie […] en de meeste behandelingen gebeurden met instemming van de moeder. Ook gebeurde het dat moeder zelf bij de behandelingen aanwezig was danwel dat de behandelingen plaatsvonden in het bijzijn of tegelijk met de andere kinderen van het gezin.
De behandelingen die verdachte verrichtte, bestonden voornamelijk uit het aanraken, betasten en wrijven van/over de buik en de vagina van de meisjes danwel het aanraken, betasten en kussen van de borsten van de meisjes en werden verricht omdat zij – zoals diverse malen verklaard door verdachte – tot ‘heil van de kinderen’ zouden zijn.
Mede door de invloed die verdachte in de loop der tijd op moeder had verkregen, is het huwelijk tussen moeder en vader […] stuk gelopen en heeft vader het gezin verlaten.
Na het vertrek van vader uit het gezin is verdachte een steeds dominantere rol in het gezin gaan spelen. Hij slaagde erin om moeder voor zijn denkbeelden te winnen, zodat de kinderen hoe langer hoe meer op zichzelf en elkaar waren aangewezen.
Door de afwezigheid van vader nam verdachte langzamerhand ook – naast de moeder – de rol van ‘opvoeder’ van de kinderen over. In deze rol heeft verdachte diverse hardhandige methoden gehanteerd om de kinderen voor hun gedrag en/of houding te berispen, te corrigeren ofwel tot de orde te roepen, waarbij hij het gebruik van daadwerkelijk fysiek geweld niet heeft geschuwd. Verdachte sloeg de kinderen op het bovenlichaam en/of tegen het hoofd en heeft ze zelfs met zijn wandelstok geslagen. Van een ‘opvoedkundige tik’ zoals namens de verdachte is aangevoerd, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest. Gelet op de wijze waarop verdachte de dochters heeft geslagen en tevens de omstandigheden zoals weergegeven en bewezenverklaard onder 6, geven de rechtbank geen aanleiding om tot de opvatting te komen dat zou kunnen worden gesproken over een handelen dat uit opvoedkundig oogpunt verantwoord zou zijn.
De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij een dergelijke situatie als voornoemd
heeft gecreëerd in het gezin […] waarbij de kinderen langdurig en al van jongs af aan door
moeder naar verdachte werden gestuurd of gebracht danwel door verdachte zelf werden benaderd
om zich te laten ‘behandelen’ voor allerlei als zodanig geduide kwaaltjes. Door de dominante rol
die verdachte in het gezin had verkregen, het feit dat moeder de denkbeelden van verdachte deelde
en het ontbreken van een vader, waren de dochters als het ware aan hem overgeleverd en
gedwongen tot het ondergaan van de diverse seksuele handelingen en mishandelingen.
Verdachte heeft al handelend als voornoemd, op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en ook psychische integriteit van de slachtoffers en ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zij als (zeer) jonge kinderen in hem als volwassene en als ‘opvoeder’ hadden mogen stellen.
Verdachte heeft geen enkel inzicht getoond in de strafbaarheid van zijn handelen, noch in het leed dat hij door zijn handelen bij de vier slachtoffers heeft veroorzaakt.
De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij volhardt in de zogenaamde “heilzame” werking van zijn handelingen en persisteert in zijn houding dat het allemaal ‘ten goede van de kinderen’ was, dit terwijl zijn handelingen grote impact op het leven en de geestelijke toestand van de vier slachtoffers hebben gehad en de schadelijke gevolgen hiervan van een zeer langdurige aard kunnen zijn.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 13 april 2005, waaruit blijkt dat de verdachte nooit eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
- een omtrent verdachte opgemaakt pro-justitia-rapport d.d. 18 augustus 2005 van G. Jonker, gedragsneuroloog, waaruit blijkt dat: bij betrokkene sprake is van een ernstig hersenorganisch lijden, gekenmerkt door uitgebreide vasculaire hersenschade, welke heeft geleid tot motorische beperkingen en cognitieve stoornissen, waardoor betrokkene blijvend zorgafhankelijk is. Op korte termijn is achteruitgang te verwachten, waarbij zich zonder twijfel een vasculaire dementie zal ontwikkelen en de zorgbehoefte verder zal toenemen. Betrokkene heeft tweemaal een CVA gehad (in 1998 en 2000) waarna zijn cognitieve stoornissen zijn ontstaan. Het is zeer waarschijnlijk – gezien aard en omvang van de vastgestelde stoornissen – dat de gedragskeuzen en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed zijn geweest door een gestoord oordeelsvermogen, waardoor betrokkene onvoldoende zijn handelen kon overzien. Betrokkene kan op grond van het verrichte onderzoek als licht verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd voor het ten laste gelegde.
- een omtrent verdachte opgemaakt pro-justitia-rapport d.d. 19 augustus 2005 van H. Scharft, psycholoog, J.M.J.F. Offermans, psychiater en B.K. Keuning, reclasseringswerker, inhoudende:
er is bij betrokkene sprake van een matige tot ernstige persoonlijkheidsstoornis, waarin vooral narcistische en in iets mindere mate antisociale en schizotypische kenmerken naar voren komen. Voorts is bij betrokkene sprak van een halfzijdige verlamming en cognitieve functiestoornissen als uitvloeisel van een tweetal CVA’s, die betrokkene heeft doorgemaakt. Ten tijde van de hem ten laste gelegde feiten werd betrokkene’s gedrag vooral bepaald door zijn persoonlijkheidsstoornis, terwijl de cognitieve stoornissen, die zich vooral de afgelopen paar jaar hebben gemanifesteerd, slechts een marginale invloed hebben gehad. De ziekelijke stoornis danwel gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van onderzochte zijn van invloed geweest op zijn gedragskeuzes c.q. gedragingen ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. Betrokkene’s gedrag ten tijde van de hem ten laste gelegde feiten werd vooral bepaald door zijn persoonlijkheidsstoonis, waarin naast soms excentriek en zonderling gedrag vooral zijn grootheidsgedachten en zijn gebrek aan empathie – specifieke elementen behorend bij de narcistische persoonlijkheidsstructuur – op de voorgrond stonden. Betrokkene heeft weliswaar de wederrechtelijkheid van zijn handelen kunnen inzien, doch is in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat geweest zijn wil in vrijheid – overeenkomstig een dergelijk besef – te bepalen. De hem ten laste gelegde feiten kunnen hem – indien bewezen – in verminderde mate worden toegerekend.
Gezien het aanzienlijke verband tussen de ten laste gelegde feiten – indien bewezen – en betrokkene’s persoonlijkheidsstoornis, is er zeker enig gevaar voor herhaling. Daar betrokkene zich niet eerder aan zulke strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, er sprake was van een vrij specifieke interactie tussen betrokkene en het gezin […] en betrokkene thans door zijn fysieke kwalen beperkter is in zijn mogelijkheden ( en dit proces van fysieke achteruitgang in de vorm van een zich ontwikkelende vasculaire dementie zich de komende tijd zal voortzetten), wordt het recidivegevaar niet groot geacht en zal dit zeker ook niet acuut optreden.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen wat betreft de toerekenbaarheid uit laatstgenoemd rapport over en maakt deze tot de hare.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1, 2 primair, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot – kort gezegd – een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Dit betekent dat aan verdachte dezelfde straf wordt opgelegd als door de officier van justitie is gevorderd. Ondanks het gegeven dat verdachte 74 jaar is en hij inmiddels geestelijk en fysiek redelijkerwijs niet meer in staat lijkt te zijn zich op een soortgelijke strafbare manier te manifesteren als ten aanzien van hem bewezen is verklaard en tevens gelet op het pro-justitia rapport d.d. 19 augustus 2005 waarin verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar wordt beschouwd, acht de rechtbank geen termen aanwezig om een lagere dan door de officier van justitie gevorderde straf op te leggen. De aard en de ernst van de feiten zijn dermate kwalijk dat met een lagere dan door de officier van justitie gevorderde straf niet kan worden volstaan.
De vordering van de benadeelde partij […]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van (de tot nu toe) geleden schade ten gevolge van de onder 1, 2 primair en 6 ten laste gelegde feiten, te weten een bedrag van € 7741,00 wegens materiële schade, een bedrag van € 7500,00 als voorschot wegens immateriële schade en een bedrag van € 750,00 als kosten voor rechtsbijstand.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de materiële schade (te weten de extra kosten voor school en de kosten voor de behandelingen van de psychiater) is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding.
De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de ten aanzien van verdachte onder 1, 2 primair en 6 bewezenverklaarde feiten.
De immateriële schade wordt naar billijkheid voorlopig vastgesteld op € 3750,00 en de kosten van rechtsbijstand wordt begroot op € 90,00.
De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 3840,00 worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door (een) mededader(s) is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij […]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van (de tot nu toe) geleden schade ten gevolge van de onder 3 en 6 ten laste gelegde feiten, te weten een bedrag van € 2500,00 wegens materiële schade, een bedrag van € 7500,00 als voorschot wegens immateriële schade en een bedrag van € 750,00 als kosten voor rechtsbijstand.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de materiële schade is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding.
De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de ten aanzien van verdachte onder 3 en 6 bewezenverklaarde feiten.
De immateriële schade wordt naar billijkheid voorlopig vastgesteld op € 3750,00 en de kosten van rechtsbijstand wordt begroot op € 90,00.
De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 3840,00 worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door (een) mededader(s) is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij […]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van (de tot nu toe) geleden schade ten gevolge van de onder 4 en 6 ten laste gelegde feiten, te weten een bedrag van € 7500,00 als voorschot wegens immateriële schade en een bedrag van € 750,00 als kosten voor rechtsbijstand.
Een deel van de vordering van de benadeelde partij zoals ingediend wegens immateriële schade is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de ten aanzien van verdachte onder 4 en 6 bewezenverklaarde feiten.
De immateriële schade wordt naar billijkheid voorlopig vastgesteld op € 3750,00 en de kosten van rechtsbijstand wordt begroot op € 250,00.
De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 4000,00 worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door (een) mededader(s) is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij […]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van (de tot nu toe) geleden schade ten gevolge van de onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten, te weten een bedrag van € 7500,00 als voorschot wegens immateriële schade en een bedrag van € 750,00 als kosten voor rechtsbijstand.
Een deel van de vordering van de benadeelde partij zoals ingediend wegens immateriële schade is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de ten aanzien van verdachte onder 5 en 6 bewezenverklaarde feiten.
De immateriële schade wordt naar billijkheid voorlopig vastgesteld op € 3750,00 en de kosten van rechtsbijstand wordt begroot op € 250,00.
De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 4000,00 worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door (een) mededader(s) is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 47, 57, 246, 247, 300 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING:
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 primair, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage III van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1, 2 primair, 3, 4, 5 en 6 telkens meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van VIER JAREN.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij […] ten dele toe tot een bedrag van € 3840,00 (zegge drieduizend achthonderd en veertig Euro). Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door (een) mededader(s) is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor het overige en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 3840,00 (zegge drieduizend achthonderd en veertig Euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 76 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij […] ten dele toe tot een bedrag van € 3840,00 (zegge drieduizend achthonderd en veertig Euro). Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door (een) mededader(s) is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor het overige en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 3840,00 (zegge drieduizend achthonderd en veertig Euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 76 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij […] ten dele toe tot een bedrag van € 4000,00 (zegge vier duizend Euro). Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door (een) mededader(s) is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor het overige en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 4000,00 (zegge vier duizend Euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 80 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij […] ten dele toe tot een bedrag van € 4000,00 (zegge vier duizend Euro). Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door (een) mededader(s) is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor het overige en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 4000,00 (zegge vier duizend Euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 80 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Dit vonnis is gewezen door mrs A.Wassing, H. Manuel en J.D.E. Brouwer-Poederbach, bijgestaan door mr. M.P.A. Snijers als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 februari 2006.
Mr. Brouwer-Poederbach voornoemd en de griffier voornoemd zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.