ECLI:NL:RBUTR:2006:AV1904

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
16 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
16/617167-05
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke veroordeling voor horecaportier ter zake van openlijke geweldpleging

Dit vonnis is gewezen door de politierechter te Utrecht naar aanleiding van de terechtzittingen op 8 november 2005 en 3 februari 2006. De verdachte, een horecaportier, is beschuldigd van openlijke geweldpleging. De tenlastelegging is in de dagvaarding opgenomen, waarvan een kopie als bijlage is toegevoegd. De politierechter heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten de aangever hebben vastgepakt en tegen de grond hebben gedrukt, maar dat er geen bewijs is voor het slaan of schoppen van de aangever. De politierechter heeft de verklaringen van de getuigen en de camerabeelden in overweging genomen en geconcludeerd dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig is aan de zwaardere geweldsdelicten.

De politierechter heeft de strafbaarheid van de verdachte beoordeeld en het verweer van de raadsman verworpen, die stelde dat de verdachte handelde uit noodweer. De politierechter oordeelt dat de verdachte en zijn medeverdachten de grenzen van hun bevoegdheid als portiers hebben overschreden. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken, met de bepaling dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat deze niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding.

De politierechter heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon van de verdachte. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen en het risico om zijn vergunning te verliezen is meegewogen in de strafmaat. De politierechter heeft de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van één maand en een werkstraf van 80 uur had geëist, afgewezen en een lichtere straf opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK TE UTRECHT
Parketnummer : 16/617167-05
Datum uitspraak: 16 februari 2006
Tegenspraak
Raadsman: mr. W. Anker
VERKORT VONNIS
van de politierechter te Utrecht, in de zaak tegen:
verdachte
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 8 november 2005 en 3 februari 2006.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De bewezenverklaring
De raadsman heeft onder meer het verweer gevoerd dat verdachte en zijn medeverdachten de aangever niet hebben geschopt en geslagen. De verklaringen van de getuigen A en B komen niet overeen met de beelden van de beveiligingscamera’s en dienen volgens de raadsman als onjuist en niet geloofwaardig te worden aangemerkt.
Op grond van de bewijsmiddelen opgenomen in het dossier en op basis van de camerabeelden die getoond zijn op de terechtzitting van 8 november 2005 stelt de politierechter de volgende feiten en omstandigheden vast.
De aangever heeft voor de ingang van Café Bubbels gespuwd in de richting van één van verdachtes collega-portiers, zijnde tevens een van de medeverdachten. Cafe Bubbels is gelegen schuin tegenover Café Cuba Libre, waar verdachte die avond als portier werkzaam was.
De aanleiding voor het spugen was dat aangever de toegang werd geweigerd. De aangever heeft geen slaande beweging gemaakt in de richting van de medeverdachten. Evenmin is gebleken dat hij de medeverdachten op dat moment (verbaal) heeft bedreigd.
Direct na het spugen hebben beide medeverdachten aangever vastgepakt en geprobeerd hem onder controle te krijgen door hem naar de grond te werken. Door hevig verzet van de kant van aangever lukte dit in eerste instantie niet. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij uit de lichaamshouding van aangever opmaakte dat deze agressief was en dat hij zag dat zijn collega's in worsteling waren met de man. Omdat zijn collega's geen controle over de man konden krijgen is hij hen te hulp geschoten en heeft hij de aangever naar de grond gebracht. Nadat de aangever op de grond was gebracht hebben verdachte en zijn medeverdachten hem op de grond gehouden en hem gecontroleerd op wapens. Er zijn geen wapens bij aangever aangetroffen. Vervolgens zijn verdachte en zijn medeverdachten teruggekeerd naar hun post en hebben zij aangever, die zichtbaar bloedend was verwond in zijn gezicht, op de grond laten liggen.
Met de raadsman is de politierechter van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat er sprake is geweest van slaan/stompen dan wel schoppen/trappen van aangever door verdachte en/of zijn medeverdachten. De verklaring van aangever op dit punt wordt weliswaar bevestigd door twee getuigen maar de verklaringen van deze getuigen zijn minder geloofwaardig aangezien zij op onderdelen strijdig zijn met de camerabeelden.
Daartegenover hebben verdachte en zijn medeverdachten consequent ontkent dat zij hebben geslagen en geschopt.
De politierechter acht wèl wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en/of zijn medeverdachten de aangever hebben vastgepakt en vastgehouden en dat zij hem tegen de grond hebben gedrukt en geduwd. De politierechter neemt het bewijs hiervan in de eerste plaats aan op grond van de verklaring van verdachte zelf dat hij de aangever van achter benaderde en met zijn rechterarm de kaak heeft vastgepakt en hem toen achterover naar de grond heeft gebracht en dat hij, toen de aangever op de grond lag, hem controleerde door op diens elleboog en schouder te drukken. In de tweede plaats vindt de verklaring van verdachte steun in de verklaringen van beide medeverdachten, die overeenkomstig hebben verklaard en de eigen waarneming van de politierechter van de ter terechtzitting van 8 november 2005 getoonde camerabeelden.
Gelet op de verwondingen van het slachtoffer, blijkend uit de medische verklaring, moeten de handelingen van de verdachte en zijn medeverdachten wel een gewelddadig karakter hebben gehad.
De politierechter acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De politierechter grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit en van de verdachte
Door de raadsman is het verweer gevoerd dat de handelwijze van verdachte niet kan worden aangemerkt als openlijk geweld, aangezien het om proportioneel geweld ging dat werd toegepast op een persoon waarvan bekend was dat hij gewelddadig was en dat dit geweld nodig was om escalatie te voorkomen. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat sprake was van een noodweersituatie. Verdachte zag immers een vechtpartij die in volle gang was waarbij de medeverdachten de persoon niet onder controle hadden. Verdachte is vervolgens bijgesprongen ter noodzakelijke verdediging van eens anders lijf. Optreden was in deze situatie volgens de raadsman geboden.
De politierechter overweegt ten aanzien van dit verweer het volgende.
Voor de beoordeling van de vraag of het optreden van verdachte en zijn medeverdachten als horecaportiers geoorloofd is geweest gaat de politierechter uit van het volgende kader.
Uitgangspunt is dat horecaportiers deëscalerend behoren op te treden waarbij fysiek geweld dient te worden vermeden. Daarbij komt dat van horecaportiers kan worden verwacht dat zij over een groter dan gemiddeld incasseringsvermogen beschikken en dat zij verbaal geweld niet persoonlijk opvatten. De dreiging van fysiek geweld horen zij in beginsel op verbale wijze af te wenden.
Aangezien portiers niet meer bevoegdheden hebben dan gewone burgers mogen portiers pas (proportioneel) geweld toepassen indien dit noodzakelijk is bij de aanhouding van een op heterdaad betrapte verdachte waarbij deze vervolgens zo spoedig mogelijk aan de politie dient te worden overgedragen. Voorts is geweldstoepassing onder omstandigheden toegestaan indien er sprake is van een noodweersituatie.
De politierechter constateert dat gesteld noch gebleken is dat verdachte en zijn medeverdachten probeerden aangever aan te houden voor een strafbaar feit. De toepassing van het geweld door verdachte en zijn medeverdachten was derhalve uit dien hoofde niet geoorloofd. De omstandigheid dat aangever in het uitgaansleven een slechte reputatie had en dat hij in het verleden meermalen bedreigingen had geuit naar portiers levert naar het oordeel van de politierechter op zichzelf genomen onvoldoende grond op om de bewezen geachte geweldshandelingen te rechtvaardigen.
Voorts verwerpt de politierechter het beroep op noodweer. Het waren immers de medeverdachten die na het spugen het initiatief hebben genomen om fysiek geweld toe te passen op de aangever. De aanleiding is door verdachte waargenomen en hij is zijn collega's hierbij te hulp geschoten. Op geen enkele manier is aannemelijk dat verdachte kon menen dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn collega's door aangever. Eerder was de omgekeerde situatie aan de hand.
Overigens zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten zodat dit strafbaar is
Evenmin is gebleken van omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
Verdachte is derhalve strafbaar.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de politierechter rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de politierechter in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is, dienstdoende als horecaportier, in het drukke uitgaanscentrum van Amersfoort samen met twee collega portiers gewelddadig opgetreden tegen een bezoeker die bekend stond als een querulant. Daarbij hebben verdachte en zijn medeverdachten de grenzen van hun bevoegdheid overschreden. Aangever is tengevolge hiervan zodanig gewond geraakt dat hij behandeld moest worden in het ziekenhuis. Door het gewelddadig karakter van dit gezamenlijk optreden, dat bovendien in een smalle drukke straat plaatsvond, heeft verdachte bijgedragen aan het ontstaan van gevoelens van onveiligheid bij degenen die daarmee zijn geconfronteerd. Dit terwijl juist van verdachte als horecaportier verwacht had mogen worden dat hij deëscalerend zou handelen.
Hiertegenover neemt de politierechter in aanmerking dat verdachte, ondanks een jarenlange staat van dienst als portier, niet eerder veroordeeld is geweest voor strafbare feiten. Voorts houdt de politierechter er rekening mee dat verdachte door een veroordeling het risico loopt om zijn vergunning kwijt te raken waardoor de kans bestaat dat hij het portiersvak niet meer zal kunnen uitoefenen. Daarnaast werkt de omstandigheid dat de aangever door zijn handelwijze in zekere zin zichzelf in een risicovolle situatie heeft gebracht als strafverminderend.
De politierechter heeft kennisgenomen met de inhoud van de psychiatrische rapportage d.d. 23 november 2005 van mevrouw C. Groenedijk en de heer F. Unck, psychiater in opleiding respectievelijk psychiater, werkzaam bij het Commando DienstenCentra, polikliniek Militaire Psychiatrie.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit onder meer wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met aftrek van het voorarrest, geheel voorwaardelijk;
- een werkstraf van 80 uur;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een hoogte van 484, -- euro.
De politierechter ziet, alles afwegende, geen aanleiding om een andere straf op te leggen dan bij de medeverdachten. Zij acht een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Naar het oordeel van de politierechter kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan omdat niet bewezen wordt geacht dat er sprake is geweest van slaan of schoppen door verdachte en/of zijn medeverdachten.
De vordering van de benadeelde partij [1]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het ten laste gelegde feit.
Nu niet kan worden uitgesloten dat er sprake is geweest van eigen schuld bij de benadeelde partij acht de politierechter diens vordering niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Daarom zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 141 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING:
De politierechter beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 3 weken.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering nu de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mr C.W. Bianchi, bijgestaan door mr E.A.M. Boogers als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van de politierechter in deze rechtbank van
16 februari 2006.