Parketnummer : 16/370196-04
Datum uitspraak: 1 december 2005
Tegenspraak
Raadsvrouwe: mr. P. Lesquillier
G/T: Nee
van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
17 november 2005.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
- verdachte heeft op 8 april 2004 op en nabij het Centraal Station te Amersfoort personeel van de Nederlandse Spoorwegen en politie bedreigd door onder meer te zeggen dat hij in zijn tas een bom had en deze zou laten ontploffen;
- op grond van veiligheidsrisico’s die gepaard gingen met het mogelijk aantreffen van de bom bij verdachte, is het naastgelegen treinverkeer stilgelegd, is de brandweer ter plaatse gekomen en is een aantal woningen in de directe omgeving ontruimd;
- gelet op de actuele ontwikkelingen, waarbij wordt verwezen naar terroristische aanslagen, heeft deze zogenaamde bommelding van verdachte grote indruk op de slachtoffers gemaakt;
- feiten zoals bewezenverklaard brengen in de maatschappij in het algemeen en bij slachtoffers van dergelijke feiten in het bijzonder, gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie
d.d. 24 november 2004, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Stichting Reclassering Nederland, unit Utrecht, d.d. 30 juni 2004, opgemaakt door K. Dekker, reclasseringswerker;
- een brief van de Stichting Reclassering Nederland, unit Amsterdam, d.d. 10 juni 2005, opgemaakt door S. Mol, reclasseringswerker;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Stichting Reclassering Nederland, unit Utrecht, d.d. 15 november 2005, opgemaakt door S. Mol, reclasseringswerker;
- een omtrent verdachte opgemaakt psychiatrisch rapport d.d. 10 juni 2004 van C.J.F. Kemperman, psychiater, inhoudende als conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit lijdende was aan een chronische posttraumatische stress stoornis, zodat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundige over en maakt deze tot de hare.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot -kort gezegd- een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 110 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar.
De rechtbank acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 180 (honderdtachtig) DAGEN.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 110 (honderdtien) DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft: dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de Stichting Reclassering Nederland, unit Amsterdam, te geven aanwijzingen, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht, met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Chr. van Linschoten, voorzitter, A. Muller en J. van der Helm, rechters, bijgestaan door mrs. O. Veldman en V. Soeteman als griffiers
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 december 2006.
Mr J. van der Helm is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.