ECLI:NL:RBUTR:2005:AU6629

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
16 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
SBR 05/2473 VV
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • H. Maaijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting van de werking van een monumentenvergunning voor het rijksmonument Stadsbuitengracht, Zocherplantsoen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht op 16 november 2005 uitspraak gedaan over een verzoek tot opheffing van de opschorting van de werking van een monumentenvergunning. De vergunning was op 5 april 2005 verleend aan de Dienst Stadsontwikkeling van de Gemeente Utrecht voor het rijksmonument Stadsbuitengracht, Zocherplantsoen, met als doel het inrichten van een bouwplaats, het aanleggen van een ondergrondse parkeergarage inclusief fietstransferium en het herinrichten van het plantsoen. Tegen deze vergunning hebben verschillende partijen, waaronder de Stichting Singelgebied Utrecht en de Vereniging Comité Behoud Lucasbolwerk, bezwaar gemaakt, wat leidde tot de opschorting van de vergunning.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om opheffing van de opschorting behandeld op 26 oktober 2005, waarbij verzoeker werd vertegenwoordigd door mr. B.J. Kooij. De verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, werd vertegenwoordigd door meerdere ambtenaren. De rechtbank heeft overwogen dat de vergunning op rechtmatige wijze was verleend en dat de verzoeker onevenredig nadeel zou ondervinden door de opschorting. De voorzieningenrechter heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken en de belangen van zowel de monumenten als het gemeentelijk parkeerbeleid afgewogen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek om opheffing van de opschorting van de vergunning toewijsbaar was. De opschorting van de vergunning werd opgeheven met ingang van 23 november 2005, waardoor de vergunning weer in werking trad. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging tussen monumentenbelangen en andere gemeentelijke belangen, zoals parkeerbeleid.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
sector bestuursrecht
nr. SBR 05/2473 VV
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
De Dienst Stadsontwikkeling (het Parkeerbedrijf) van de Gemeente Utrecht, verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.
1. INLEIDING
1.1 Verweerder heeft bij besluit van 5 april 2005 verzoeker een vergunning verleend op grond van de Monumentenwet 1988 (Mw) voor het rijksmonument Stadsbuitengracht, Zocherplantsoen t.h.v. Lucasbolwerk voor het inrichten van een bouwplaats, het aanleggen van een ondergrondse parkeergarage inclusief fietstransferium en het herinrichten van het plantsoen. Tegen dit besluit hebben de Stichting Singelgebied Utrecht (hierna: de Stichting), de Vereniging Comité Behoud Lucasbolwerk, de Vereniging Oud-Utrecht en de Bond Heemschut en enkele natuurlijke personen bezwaar gemaakt, welke bezwaren verweerder bij besluiten van 15 augustus 2005 ongegrond respectievelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard.
1.2 Tegen de onder 1.1 genoemde besluiten van 15 augustus 2005 hebben de Stichting Singelgebied Utrecht, de Vereniging Comité Behoud Lucasbolwerk, de Vereniging Oud-Utrecht, en de Bond Heemschut beroep bij deze rechtbank ingesteld. Deze beroepen zijn bij deze rechtbank respectievelijk geregistreerd onder de nummers SBR 05/2746, SBR 05/2791 en SBR 05/2792. Deze beroepen hebben ingevolge artikel 16, zevende lid, van de Mw geleid tot opschorting van de werking van de aan verzoeker verleende monumentenvergunning van 5 april 2005.
1.3 Het onderhavige verzoek strekt tot opheffing van de opschorting van de werking van de monumentenvergunning.
1.4 Het verzoek is op 26 oktober 2005, gelijktijdig met de hiervoor genoemde beroepen ter zitting behandeld, waar namens verzoeker is verschenen mr. B.J. Kooij, werkzaam bij het Parkeerbedrijf van de gemeente Utrecht. Namens verweerder verschenen mr. C.M. Mulder, drs. A.F.E. Kip, ir. C.J.M. Rampart en ing. D. Verburg, allen werkzaam bij de gemeente Utrecht. Namens de Stichting zijn verschenen drs. Th.P.F. Hafmans en C.A. Bos. Namens de Vereniging Oud-Utrecht is verschenen mr. P.A. Blok, bijgestaan door prof. dr. A.J. Mekking en namens de Bond Heemschut is verschenen drs. P. Donkersloot. Namens de Vereniging Comité Behoud Lucasbolwerk zijn verschenen J.J.G.M. Verheugen en H.K. Gillissen.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Artikel 11, tweede lid, van de Mw bepaalt, voor zover hier van belang, dat het verboden is zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd monument te verstoren, in enig opzicht te wijzigen, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Ingevolge artikel 16, zevende lid, van de Mw wordt de werking van de vergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van die wet opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken, of indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist. De vergunninghouder kan de voorzieningenrechter van de rechtbank, onderscheidenlijk de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verzoeken de opschorting op te heffen.
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 De voorzieningenrechter is, onder verwijzing naar de uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 oktober 2005, (www.rechtspraak.nl, LJN: AU4963), van oordeel dat in beginsel aanleiding bestaat om de opschortende werking van artikel 16, zevende lid, van de Mw, op te heffen indien voldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat de vergunning op rechtmatige wijze is verleend en ook overigens is gebleken dat de vergunninghouder door handhaving van de opschortende werking onevenredig nadeel lijdt.
2.3 Bij uitspraak van heden heeft de rechtbank de beroepen van de Stichting Singelgebied Utrecht, de Vereniging Comité Behoud Lucasbolwerk en de Vereniging Oud- Utrecht en de Bond Heemschut ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat verweerder bij de afweging van het monumentenbelang en het gebruikersbelang niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het verlenen van de monumentenvergunning.
2.4 Verzoeker heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter met het betoog en de door hem overgelegde stukken voldoende aannemelijk gemaakt dat hij door de handhaving van de opschorting van de werking van de monumentenvergunning onevenredig nadeel lijdt. Hij heeft daarbij aangevoerd dat het plan voor de realisering van een parkeergarage een verantwoord en zorgvuldig ontworpen plan betreft waarbij een aanvaardbaar compromis is gevonden tussen de monumentenbelangen en het gemeentelijk parkeerbeleid, zodat niet gevreesd hoeft te worden voor een onaanvaardbaar verlies van de monumentale waarden. Verzoeker heeft verder aangegeven er belang bij te hebben dat het bouwproces niet vertraagd wordt omdat een vertraging meerkosten met zich brengt.
2.5 Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verzoek van verzoeker om opheffing van de opschorting van de werking van haar monumentenvergunning voor toewijzing in aanmerking komt.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
treft de voorlopige voorziening dat de opschorting van de werking van de bij het besluit van 5 april 2005 aan verzoeker verleende vergunning wordt opgeheven met ingang van 23 november 2005.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2005.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. drs. H. Maaijen mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Afschrift verzonden aan partijen op: