ECLI:NL:RBUTR:2005:AU6627

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
16 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
SBR 05/2747
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • H. Maaijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kapvergunning voor bomen aan het Lucasbolwerk in Utrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 16 november 2005 uitspraak gedaan over het beroep van Stichting Singelgebied tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, waarbij een kapvergunning voor 22 bomen aan het Lucasbolwerk was verleend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bomen waarden vertegenwoordigen die zijn bedoeld in artikel 88 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Eiseres betwistte de vergunning op basis van de mogelijke schade aan de bomen door de bouw van een parkeergarage en stelde dat er ook voor andere bomen een kapvergunning had moeten worden aangevraagd. De rechtbank oordeelde dat zij zich niet kon uitspreken over de niet in de vergunning vervatte bomen, maar dat de vergunning voor de 22 bomen terecht was verleend. De rechtbank concludeerde dat de voorbereiding van het besluit zorgvuldig was en dat de belangen van de bomen voldoende waren meegewogen. De rechtbank oordeelde dat de ecologische waarde van het park op termijn zou toenemen door de herplantplicht die aan de vergunning was verbonden. Eiseres had onvoldoende bewijs geleverd dat de kap van de bomen onterecht was en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
Reg. nr.: SBR 05/2747
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van de rechtbank Utrecht, in het geding tussen:
Stichting Singelgebied, gevestigd te Utrecht,
e i s e r e s,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht,
v e r w e e r d e r.
1. INLEIDING
1.1 Het beroep heeft betrekking op het besluit van verweerder van 29 augustus 2005, waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 22 februari 2005 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder aan de Dienst Stadsontwikkeling (het Parkeerbedrijf) van de Gemeente Utrecht (hierna: vergunninghouder) een vergunning op grond van artikel 85 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) verleend voor het vellen van 22 bomen aan het Lucasbolwerk. Van deze 22 bomen worden in het kader van de bouw van de parkeergarage zes bomen, waaronder 1 monumentale boom (ulmus hollandica), gekapt en worden zes bomen, waaronder drie monumentale bomen (linde, een watercypres en een Japanse notenboom), verplant. Van de genoemde 22 bomen worden in het kader van het herstel van de historische parkstructuur van het Zocherplantsoen zeven bomen gekapt en drie bomen verplant.
1.2 Het beroep is behandeld ter zitting van 26 oktober 2005, gelijktijdig met het beroep van de Vereniging Comité Behoud Lucasbolwerk (SBR 05/2985), waar namens eiseres zijn verschenen Th.P.F. Haffmans en C.A. Bos, bijgestaan door drs. N.C.M. Maes van Ecologisch Adviesbureau Maes (hierna: Maes) te Utrecht. Namens verweerder zijn verschenen mr. C.M. Mulder, Ir. C.J.M. Rampart, ing. D. Verburg en E. Reinhard, allen werkzaam bij de gemeente Utrecht. Namens vergunninghouder is verschenen mr. B.J. Kooij, werkzaam bij de gemeente Utrecht.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Eiseres heeft in de eerste plaats aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Mede gelet op het verzoek van eiseres om dit beroep gelijktijdig met het beroep tegen de monumentenvergunning te behandelen en het verzoek van vergunninghouder om opheffing van de opschortende werking van de monumentenvergunning, oordeelt de rechtbank dat de zaak voldoende spoedeisend was om een versnelde behandeling te rechtvaardigen.
2.2 Vergunninghouder heeft verweerder op 2 december 2004 verzocht om een kapvergunning in verband met de realisering van een parkeergarage op het Lucasbolwerk. Bij de aanvraag heeft vergunninghouder de ruimtelijke onderbouwing voor het bouwplan Lucasbolwerk die door verweerder op 16 november 2004 was vastgesteld en het Definitief Inrichtingsplan Lucasbolwerk d.d. 9 juli 2004 (hierna: Inrichtingsplan) gevoegd.
2.3 Ingevolge artikel 84, onder g, van de APV, wordt onder vellen verstaan: afzagen, afhakken verplaatsen, rooien met inbegrip van verplanten en het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.
Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de APV, is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 86, eerste lid, van de APV, moet de vergunning, schriftelijk en gemotiveerd onder bijvoeging van een situatieschets, worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.
Ingevolge artikel 88, eerste lid, van de APV, kunnen burgemeester en wethouders de vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van:
a. natuur- en milieuwaarden;
b. landschappelijke waarden;
c. cultuurhistorische waarden;
d. waarden van stadsschoon;
e. waarden van recreatie en leefbaarheid;
f. de beeldbepalende waarde van de boom.
Ingevolge artikel 89, eerste lid, van de APV, kan tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door burgemeester en wethouders te geven aanwijzingen moet worden herplant.
Ingevolge artikel 91, derde lid, van de APV, kunnen burgemeester en wethouders, indien een houtopstand waarop het verbod tot het vellen van toepassing is, door uitvoering van werkzaamheden in het voortbestaan wordt bedreigd, aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degenen die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig door hen te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn voorziening te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.
2.4 Tussen partijen is niet in geschil dat de bomen waarden vertegenwoordigen als bedoeld in artikel 88 van de APV. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de ernst van de inbreuk op die waarden niet in alle gevallen even groot is en dat met het oog op de waardevolle bomen er een herplantplicht is opgelegd, waardoor de ecologische waarde op termijn zal toenemen. Eiseres voert aan dat het plan voor de realisering van een parkeergarage gevolgen heeft voor nagenoeg alle 70 bomen die op het betreffende parkgedeelte aanwezig zijn, zodat ten onrechte ‘slechts’ een kapvergunning is aangevraagd voor de onderhavige 22 bomen. Er is volgens eiseres onvoldoende rekening gehouden met het bouwproces, waarbij door bouwactiviteiten en materiaalopslag schade aan bomen kan worden veroorzaakt en gelet op de in artikel 84 opgenomen omschrijving van “vellen” had ook voor de andere dan de 22 bomen een velvergunning moeten worden aangevraagd.
De rechtbank stelt vast dat aan haar ter beoordeling is voorgelegd het in heroverweging gehandhaafde besluit tot het vellen van 22 bomen op het Lucasbolwerk. De rechtbank kan daar, gelet op artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht, niet buiten treden, zodat de rechtbank geen uitspraak kan doen over de niet in de velvergunning vervatte bomen. Voor zover eiseres met deze grond heeft willen aangeven dat het bestreden besluit door verweerder onzorgvuldig is voorbereid, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt vast dat de velvergunning betrekking heeft op twaalf bomen die verdwijnen in verband met de bouw van de garage en op tien bomen die worden geveld ten behoeve van het herstel van de historische parkstructuur. Van deze 22 bomen staat volgens verweerder nu vast dat deze bomen moeten worden geveld. Voor zover door de bouw van de parkeergarage meer bomen moeten worden geveld, zal daarvoor opnieuw een velvergunning worden aangevraagd, zodat geen grond is voor het oordeel dat het bestreden besluit om deze reden onzorgvuldig is voorbereid.
2.5 De rechtbank betrekt bij haar overwegingen dat verweerder in het bestreden besluit heeft gesteld dat, indien nodig en voor zover bomen als gevolg van de bouwactiviteiten in het voortbestaan ernstig worden bedreigd, hij toepassing zal geven aan de bevoegdheid van artikel 91, derde lid, van de APV, en vergunninghouder de verplichting zal opleggen om overeenkomstig de door verweerder te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen. De rechtbank overweegt verder dat verweerder in de ruimtelijke onderbouwing (pag. 16) heeft opgenomen dat de aanwezige bomen tijdens de bouwwerkzaamheden dienen te worden beschermd. In hoofdzaak betreft dit het voorkomen van verdichting van de bodem door (transport)werkzaamheden, opslag en het voorkomen van uitdroging bij een eventuele plaatselijke open bemaling. Verweerder heeft in dit verband een zevental maatregelen voorgesteld om deze schade te voorkomen. Met betrekking tot de bomen die dicht op het ronde deel van de parkeergarage staan, zal als preventieve maatregel aan de rand van de kroon een damwand worden geplaatst om uit te sluiten dat cementwater indringt in de aangrenzende grond en het wortelgestel door cementwater zal worden aangetast. Voorts zal in het bouwbestek zo nodig de eis worden opgenomen dat de werkzaamheden worden verricht met aangepaste machines met een geringe werkhoogte. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting bevestigd dat aan de aannemers eisen zullen worden gesteld waardoor geen schade aan de aanwezige bomen zal ontstaan. Gelet hierop heeft de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat verweerder onvoldoende gewicht heeft toegekend aan het belang van het behoud van het bomenbestand en het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid. Vergunninghouder was dan ook niet gehouden om een velvergunning aan te vragen voor andere dan de onderhavige bomen.
2.6 De rechtbank heeft voorts onvoldoende aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de voorbereiding van de onderhavige vergunning om andere reden onzorgvuldig is geweest en dat verweerder onvoldoende kennis over de bij het besluit betrokken belangen heeft vergaard, te meer nu aan het Inrichtingsplan diverse rapporten en onderzoeken van deskundig te achten personen en instanties zijn betrokken. Bij dit oordeel merkt de rechtbank verder op dat verweerder in de ruimtelijke onderbouwing, die de resultante is van een langdurige en uitvoerige voorbereiding en besluitvorming, uitgebreid is ingegaan op alle mogelijke aspecten van een parkeergarage op de onderhavige locatie en de gevolgen daarvan voor de aanwezige bomen.
2.7 Tussen partijen is niet in geschil dat het Zocherplantsoen nabij het Lucasbolwerk in de loop der jaren in structuur en waardestelling is aangetast en dat een herstel van het historische parkgedeelte noodzakelijk is. Eiseres betwist, onder verwijzing naar het advies van Maes van 7 oktober 2005, voorts dat het park door de bouw van de parkeergarage een verbetering ondergaat en dat de ecologische waarde van het park zal toenemen. Volgens Maes heeft het Singelplantsoen als groenelement op zich en als onderdeel van de stedelijke ecologische verbindingszone grote waarde voor (broed- en trek-)vogels, vleermuizen en ongewervelde dieren, die door nieuwe aanplant niet kan worden behouden. Verweerder heeft, onder erkenning dat een volledig herstel naar de historische situatie door de parkeergarage niet mogelijk is, daarentegen gesteld dat door de verplaatsing van een groot deel van de aanwezige waardevolle bomen de ecologische waarde op termijn zal toenemen.
2.8 De rechtbank acht het standpunt van verweerder op dit punt niet onredelijk. De rechtbank heeft daarbij onder meer in aanmerking genomen dat Maes zijn visie dat de ecologische waarde van het park zal afnemen uitsluitend onderbouwd heeft met de stelling dat herplant van bomen niet kan zorgen voor herstel van de ecologische waarden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de visie van Maes onvoldoende aanleiding hoefde te zien om terug te komen op zijn standpunt met betrekking tot het herstel van de ecologische waarde van het gebied, te meer nu aan het Inrichtingsplan ook een eerder rapport van Maes ten grondslag is gelegd. Dat verweerder bij het Inrichtingsplan niet alle aanbevelingen van Maes uit september 2002 heeft overgenomen, leidt op zichzelf niet tot de conclusie dat het Inrichtingsplan niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gebracht.
2.9 Eiseres heeft voorts aangevoerd dat uit de toelichting bij artikel 84 van de APV volgt dat een vergunning voor het kappen van een monumentale boom op grond van de Monumentenverordening moet worden verleend en dat, nu deze verordening niet aan de velvergunning ten grondslag is gelegd, de vergunning niet in stand kan blijven. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting onweersproken gesteld dat in het Zocherplantsoen geen afzonderlijke bomen zijn aangewezen als beschermd monument en voorts dat de monumentenvergunning van 5 april 2005 ook betrekking heeft op het herinrichten van het plantsoen.
De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht aan de velvergunning uitsluitend de bepalingen uit de APV ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank stelt in dit verband vast de Monumentenverordening 1998 de mogelijkheid biedt om monumenten, waaronder blijkens artikel 1 ook een gemeentelijk groenmonument kan zijn begrepen, aan te wijzen als beschermd gemeentelijk monument. Indien een monument als zodanig is aangewezen, dan geldt het verbod ex artikel 6 van de Verordening een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, te vellen of in enig opzicht te wijzigen. Het stelsel van de Monumentenverordening verzet zich er blijkens artikel 3, vijfde lid, evenwel tegen dat een beschermd rijksmonument wordt aangewezen als gemeentelijk monument. Gelet op het feit dat het Zocherplantsoen als rijksmonument is aangewezen, is de rechtbank van oordeel dat de Monumentenverordening 1988 niet aan de velvergunning ten grondslag wordt gelegd.
2.10 Eiseres heeft verder nog aangevoerd dat verweerder ten onrechte is afgeweken van de randvoorwaarden van de Cultuurhistorische Effectrapportage (CHER) met betrekking tot het behoud van (oudere) bomen. De rechtbank stelt in dit verband voorop dat de monumentale randvoorwaarden van het Lucasbolwerk bij het in de Inrichtingsvisie opgenomen programma van eisen zeer bepalend zijn geweest voor de planontwikkeling (pag. 11), zodat niet gezegd kan worden dat de monumentale waarden bij de Inrichtingsvisie volledig zijn losgelaten. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de gemeenteraad niet de vrijheid kan worden ontzegd om bij zijn besluiten een gewijzigd standpunt, over in dit geval de monumentale randvoorwaarden waarbinnen een parkeergarage mogelijk is, in te nemen. Voor zover bij de uitwerking van de varianten voor een parkeergarage in de Inrichtingsvisie zou zijn afgedaan aan de strekking van de randvoorwaarden uit de CHER is de rechtbank van oordeel dat verweerder hiermee niet heeft gehandeld in strijd met de artikelen 2 en 11 van de Mw en dat hierin aanleiding lag om de velvergunning te weigeren. In dit verband overweegt de rechtbank dat de term “randvoorwaarde” in het algemeen spraakgebruik niet wordt aangemerkt als een dwingende voorwaarde. De rechtbank acht verweerders uitleg van het begrip randvoorwaarde als uitgangspunt niet onbegrijpelijk, te meer nu in de Inrichtingsvisie ook met andere dan cultuurhistorische randvoorwaarden rekening is gehouden en de gemeenteraad bij zijn besluit van 7 februari 2002 heeft erkend dat niet aan alle randvoorwaarden in zijn geheel kon worden voldaan. Voor het oordeel dat het bestreden besluit om deze reden niet in stand kan blijven, ziet de rechtbank dan ook onvoldoende reden.
2.11 Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat het belang van de parkeergarage door verweerder onvoldoende is aangetoond, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat uit de ruimtelijke onderbouwing, alsmede uit de daaraan ten grondslag liggende beleidsnotities en besluitvorming, het belang van een het realiseren van de parkeergarage op het Lucasbolwerk voldoende aannemelijk is geworden. Van een onvoldoende motivering en onzorgvuldige voorbereiding is de rechtbank onvoldoende gebleken. Voor haar overwegingen verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van heden in het geschil tussen partijen met betrekking tot de monumentenvergunning (SBR 05/2746).
2.12 De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat niet gezegd kan worden dat verweerder bij de afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het verlenen van de onderhavige velvergunning.
2.13 De door eiseres aangevoerde bezwaren kunnen gelet op het voorgaande niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, zodat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
3. BESLISSING
De rechtbank Utrecht,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2005.
De griffier: Het lid van de enkelvoudige kamer:
mr. drs. H. Maaijen mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.