RECHTBANK UTRECHT
sector bestuursrecht
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht op het verzoek om een
voorlopige voorziening in het geding tussen:
[verzoeker], wonende te Veenendaal,
verzoeker,
de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Veenendaal en Rhenen,
verweerders.
1.1 Het verzoek om een voorlopige voorziening, gedateerd 9 september 2005 en aangevuld op 20 september 2005, heeft betrekking op het besluit van verweerders van 26 oktober 2004, waarbij verweerders aan de gemeente Veenendaal vrijstelling en bouwvergunning hebben verleend voor het oprichten van een acht lokalen tellend noodgebouw en de daarbij behorende infrastructuur op het perceel Mispel 36a te Veenendaal, kadastraal bekend als gemeente Veenendaal, sectie F, nummer 2752 alsmede gemeente Rhenen, sectie A, nummer 1081, waarbij is bepaald dat het gebouw en de infrastructuur tot en met 31 december 2007 in stand mogen worden gehouden.
1.2 Het verzoek is op 4 november 2005 ter zitting behandeld, waar verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. M.C. Spil, werkzaam bij Klaverblad Rechtsbijstand Stichting te Zoetermeer. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door R. van Olderen en J. van Manen, werkzaam bij de gemeente Veenendaal en wethouder C.A. Sanders, alsmede door J. Schoneveld namens de gemeente Rhenen.
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 Verweerders hebben de tegen het besluit van 26 oktober 2004 ingediende bezwaren (grotendeels) ongegrond verklaard, waarna de voorzieningenrechter van deze rechtbank het hiertegen - onder meer door verzoeker - ingediende beroep bij uitspraak van 29 maart 2005 ongegrond heeft verklaard.
2.4 Bij uitspraak van 31 augustus 2005 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: ABRvS) het hoger beroep van verzoeker gegrond verklaard en de uitspraak van 29 maart 2005 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank vernietigd. Voorts is hierbij het bij de voorzieningenrechter ingediende beroep gegrond verklaard en is het besluit op bezwaar van verweerders vernietigd. De ABRvS heeft hiertoe - kort samengevat - overwogen dat verweerders ten onrechte toepassing hebben gegeven aan artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).
2.5 Het onderhavige verzoek strekt er primair toe verweerders te gelasten om het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van het onderhavige perceel op straffe van een dwangsom te staken. Subsidiair ziet het verzoek er op om het besluit van verweerders van 26 oktober 2004, dat naar aanleiding van de genoemde uitspraak van de ABRvS weer ter beoordeling voorligt, alsnog te schorsen totdat onherroepelijk in de hoofdzaak zal zijn beslist.
2.6 Ter zake van verzoekers primaire verzoek overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Uit het zogenoemde connexiteitsvereiste - dat in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb besloten ligt - vloeit voort dat de gevraagde voorlopige voorziening betrekking moet hebben op het in bezwaar bestreden besluit. Een voor verzoeker gunstige afloop van de bodemprocedure ten aanzien van de verleende tijdelijke vrijstelling leidt echter niet, zonder nadere besluitvorming omtrent handhaving waarin verweerders bovendien beoordelingsruimte toekomt, tot het staken van het met het bestemmingsplan strijdige gebruik. De voorzieningenrechter stelt vast dat weliswaar op 20 september 2005 een verzoek tot handhaving is ingediend, maar dat verweerders daarop nog geen besluit hebben genomen. Het verzoek zal dan ook in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.7 Ten aanzien van het subsidiaire verzoek merkt de voorzieningenrechter allereerst op dat de uitspraak van 10 november 2004, waarbij het besluit van verweerders van 26 oktober 2004 in eerste instantie is geschorst, niet is herleefd naar aanleiding van de uitspraak van de ABRvS. In artikel 8:85, tweede lid, van de Awb is immers bepaald dat de voorlopige voorziening in ieder geval vervalt zodra de rechtbank uitspraak heeft gedaan. De voorziening die bij uitspraak van 10 november 2004 was getroffen, is dan ook in ieder geval bij uitspraak van 29 maart 2005 vervallen.
De voorzieningenrechter stelt echter vast dat de ABRvS heeft geoordeeld dat verweerders ten onrechte een bouwvergunning met een tijdelijke vrijstelling hebben verleend. Ter zitting hebben verweerders aangegeven dat inmiddels de procedure als bedoeld in artikel 19 van de WRO is opgestart. Verweerders zullen hun besluit van 26 oktober 2004 herroepen. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verzoek om een voorlopige voorziening in zoverre dient te worden toegewezen en dat het besluit van verweerders van 26 oktober 2004 voor schorsing in aanmerking komt.
2.8 Gelet op het vorenoverwogene is er aanleiding om verweerders te veroordelen in kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
3.1 verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, voor zover daarbij is verzocht verweerder te gelasten om handhavend op te treden;
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat het besluit van verweerders van 26 oktober 2004 wordt geschorst;
3.3 bepaalt dat de gemeente Veenendaal en de gemeente Rhenen - ieder voor de helft - het door verzoeker betaalde griffierecht ad € 138,- aan hem vergoeden;
3.4 veroordeelt verweerders in de kosten van verzoeker in dit geding ten bedrage van € 644,-, te betalen door de gemeente Veenendaal en de gemeente Rhenen - ieder voor de helft.
Aldus vastgesteld door mr. R.P. den Otter, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2005.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. M.E. Companjen mr. R.P. den Otter
Afschrift verzonden aan partijen op: