ECLI:NL:RBUTR:2005:AU5552

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
2 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
166754/ HA ZA 03-1777
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en boekhoudplicht in faillissement van Essics Solutions B.V.

In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht werd behandeld, stond de aansprakelijkheid van de bestuurder van Essics Solutions B.V. centraal. De curator, Mr. Marco Roelof de Boer, vorderde betaling van een tekort in het faillissement van de vennootschap, waarbij de bestuurder, [gedaagde], werd aangesproken op zijn boekhoudplicht. Essics Solutions B.V. was op 12 februari 2003 failliet verklaard, en de curator stelde dat de bestuurder zijn verplichtingen uit artikel 2:10 lid 1 BW niet was nagekomen, wat leidde tot een vermoeden van onbehoorlijk bestuur. De rechtbank oordeelde dat de bestuurder niet had voldaan aan de eisen van een deugdelijke administratie, wat een belangrijke oorzaak van het faillissement zou kunnen zijn. De bestuurder voerde aan dat de diefstal van de computer met de administratie een overmacht was, maar de rechtbank oordeelde dat hij na de diefstal alsnog stappen had moeten ondernemen om de administratie te herstellen.

De rechtbank stelde vast dat de rechten en verplichtingen van de vennootschap niet zonder meer konden worden vastgesteld door de gebrekkige administratie. De curator had conservatoir beslag gelegd op de bankrekeningen van de bestuurder en zijn woning, ter verzekering van de vordering. De rechtbank gaf de bestuurder de gelegenheid om bewijs te leveren tegen het vermoeden van onbehoorlijk bestuur, en bepaalde dat getuigenverhoren zouden plaatsvinden om de zaak verder te onderzoeken. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuurders om een deugdelijke administratie te voeren en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen in het geval van faillissement.

Uitspraak

VONNIS
van de rechtbank Utrecht, enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van
Mr. MARCO ROELOF DE BOER
in hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap Essics Solutions B.V.,
domicilie gekozen hebbend te Woerden,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procureur mr. P.A. Kok,
tegen
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. D.A.N. Bartels.
Partijen zullen hierna De Boer q.q. en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie, conclusie van eis in reconventie met producties;
- het tussenvonnis van 24 december 2003;
- het proces-verbaal van comparitie van 4 maart 2004;
- de akte houdende uitlating van De Boer q.q. d.d. 17 maart 2004;
- de akte houdende uitlatingen met producties van [gedaagde] d.d. 14 april 2004;
- de akte houdende uitlating producties van De Boer q.q. d.d. 12 mei 2004;
- de pleidooizitting d.d. 5 augustus 2004 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
In overleg met partijen is ter gelegenheid van het pleidooi de zaak verwezen naar de parkeerrol teneinde partijen in staat te stellen in onderling overleg tot een nadere afstemming van het geschil te komen. Uitgangspunt hierbij was dat partijen in onderling overleg een accountant zouden inschakelen om de jaarrekening samen te stellen van Essics Solutions B.V. Teneinde deze accountant te kunnen bekostigen zou de curator meewerken aan gedeeltelijke opheffing van het beslag.
1.2 Kennelijk heeft het nadere overleg tussen partijen niet tot enige overeenstemming geleid, zodat na verzoek daartoe zijdens De Boer q.q. vonnis is bepaald.
2. De feiten
2.1 [Gedaagde] was enig bestuurder en enig aandeelhouder van Essics Solutions B.V. (hierna: “Essics”). Essics is op 12 februari 2003 failliet verklaard met benoeming van De Boer q.q. tot curator.
2.2 Essics is in 1990 opgericht onder de naam SoftwareXtra. Na de oprichting is de onderneming korte tijd actief geweest. Vervolgens hebben de bedrijfsactiviteiten stil gelegen tot oktober 2001. Essics hield zich sedertdien bezig met de verkoop van softwarepakketten op het gebied van zogenaamde Consumer-Relations-Management (CRM), meer in het bijzonder het product SalesLogix.. Eind 2001 stond het bedrijf er goed voor met een gevulde orderportefeuille, een winst over het jaar 2001 en 10 personeelsleden in dienst. Het belangrijkste deel van de verkoop van Essics kwam voort uit een klein aantal grote klanten.
2.3 Blijkens een factuur d.d. 7 juni 2002 heeft Essics een Porsche 911 3.4 Carrera (kenteken XX-ZR-37) gekocht voor een bedrag van € 85.000,00 inclusief BTW. Terzake deze Porsche is op 6 juni 2002 van de bankrekening van Essics aan de verkoper van de Porsche een bedrag van € 55.000,00 overgemaakt. Blijkens bankafschriften van Essics is voorts voor een BMW (type 320 Compact, kenteken 63-HX-HK) op 6 juni 2002 door Essics € 32.192,75 betaald en voor een Chrysler (type Voyager, kenteken 27-JS-KT) een bedrag van € 23.000,00 op 5 augustus 2002. Met de ABN-AMRO bank zijn drie financial leaseovereenkomsten gesloten betreffende voormelde auto’s voor financieringen in hoofdsom tot een totaal van
€ 106.222,00, resulterend in maandelijks te betalen leasetermijnen van in totaal € 3.400,00. Bij de aanschaf van de Porsche is de auto ingeruild waarvoor [gedaagde] privé een leaseovereenkomst had afgesloten en die een waarde vertegenwoordigde van € 32.195,75. De Chrysler werd aangeschaft voor de echtgenote van [gedaagde].
2.4 In 2001 is de boekhouding en salarisadministratie voor Essics gevoerd en de aangifte vennootschapsbelasting gedaan door B.V. accountants-administratiekantoor De Vries Arends en Partners. In 2002 heeft Essics de boekhouding zelf verzorgd alsmede de salarisadministratie over een deel van het jaar. Voornoemd accountants-administratiekantoor verleende daarbij ondersteuning. De computer waarop Essics haar administratie digitaal verwerkte werd in december 2002 gestolen.
2.5 De Boer q.q. heeft op 19 augustus 2003 conservatoir derden-beslag doen leggen op de bankrekeningen van [gedaagde] bij de ABN-AMRO bank, alsmede conservatoir beslag doen leggen op het aandeel van 50% van [gedaagde] in diens woonhuis te [woonplaats] aan [adres], zulks ter verzekering van het verhaal van de door De Boer q.q. gestelde vordering op [gedaagde], die inclusief rente en kosten voorlopig is begroot op € 250.000,--.
2.6 Op verzoek van De Boer q.q. hebben R.J. Versluis RA en Prof. Dr. Mr. P.M. van der Zanden RA werkzaam bij Ernst & Young Accountants een “Rapport van bevindingen inzake de administratie over het jaar 2002 van Essics d.d. 2 maart 2004” (hierna: “het rapport van Ernst & Young”) uitgebracht.
Daarin is, voor zover hier relevant, het volgende opgenomen:
(…)
Onze bevindingen zijn als volgt:
a. De documentatie is naar onze mening voldoende geordend en gearchiveerd voor een organisatie van een omvang als Essics Solutions. Op inkoop- en verkoopfacturen is in het algemeen in voldoende mate aangegeven of betaling reeds heeft plaatsgevonden, en zijn grotendeels doorlopend genummerd.
b. Wij hebben geen documenten kunnen vinden die als een financiële administratie kunnen worden aangeduid. Onder een financiële administratie verstaan wij: een grootboek, debiteuren- en crediteurenadministratie, een projectadministratie, een salarisadministratie, gegevens aangaande de beginbalans, mutatieverslagen en proef- en saldibalansen.
c. Zoals reeds vermeld, werd ons medegedeeld dat de PC waarop naar verluid de administratie werd gevoerd zou zijn ontvreemd. Het is in een zakelijke omgeving gebruikelijk periodiek back-ups te maken van bestanden op de PC. Deze back-ups zijn kennelijk niet voorhanden.
d. Het ontbreken van elke vorm (elektronisch dan wel hard copy) van financiële administratie leidt tot de conclusie dat, afgezien van de oorzaak, op dit moment niet kan worden vastgesteld dat aan de normale, voor bedrijven van de omvang van Essics Solutions BV, te verwachten (en te verlangen) administratievoering is voldaan. Indien de ter beschikking gestelde bescheiden de volledige administratie omvatten, kan worden geconcludeerd dat niet aan deze eisen is voldaan.
(…)
Aangezien, door welke oorzaak dan ook, een financiële administratie of welke vergelijkbare vorm van verslaglegging op dit moment ontbreekt, kan de vorderingen- en schuldpositie van de onderneming dus ook niet zonder meer en onmiddellijk worden vastgesteld. Indien de overgelegde documentatie de volledige administratie van Essics Solutions BV omvat, kan worden geconcludeerd dat Essics Solutions BV niet aan de verplichtingen ex art. 2:10 BW heeft voldaan.
(…)
Op grond van de ons getoonde documentatie achten wij het zeer wel mogelijk een financiële administratie als eerder omschreven te produceren die in belangrijke mate aan genoemde eisen voldoet. Immers inkoop- en verkoopfacturen, alsmede bankafschriften zijn in belangrijke mate ordelijk gearchiveerd en gedocumenteerd. Op grond daarvan moet het, zij het achteraf, tevens mogelijk zijn het ontstaan en de afloop van rechten en verplichtingen van de vennootschap tijdens het bestaan van de vennootschap te reconstrueren.
Op grond van de ons getoonde documentatie is het niet mogelijk een projectadministratie op te zetten, waaruit kosten en opbrengsten van de verschillende projecten kunnen worden herleid. Dit omdat bij de overlegde documentatie geen urenverantwoordingen van het personeel zijn aangetroffen, informatie die essentieel is om het verloop van de kosten per project te kunnen volgen.
(…)
2.7 Op verzoek van [gedaagde] heeft H. Gort RA werkzaam bij PKF Wallast accountants belastingadviseurs bedrijfsjuristen een “Rapport van bevindingen administratievoering Essics d.d. 30 maart 2004” (hierna: “het rapport van PKF Wallast”) opgesteld. Daarin is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
(…)
Wij hebben vastgesteld dat er noch in de ordners noch in de hangmappen (delen van) een boekhouding is opgenomen, noch dat hier naar verwijzingen plaatsvinden. In de mappen “inkoopfacturen 2002” en “Verkoopfacturen” zijn facturen chronologisch opgeborgen met nagenoeg altijd omschrijving “betaald” gevolgd door een datum. De verkoop- en inkoopfacturen zijn niet gecodeerd met grootboekrekeningen. In de administratie zijn geen loonjournaalposten aangetroffen. Bijlagen bij de in de map “Belastingen dossier 2002” opgenomen kopiëen aangiften omzetbelasting geven de indruk dat de per kwartaal af te dragen respectievelijk te vorderen omzetbelasting aan de hand van de facturen in bankboek respectievelijk kas is bepaald. Zekerheid is hierover niet te geven. In het jaar 2002 is geen expliciete kasadministratie aangetroffen.
Een enkele deelwaarneming bevestigt de betalingen c.q. de ontvangsten aan de hand van de bankafschriften. De bankafschriften zelf geven geen verwijzing naar (kopie)facturen.
In een van de hangmappen met als titel “Openstaande debiteuren” zijn originele inkoopnota’s opgenomen. Deze nota’s zijn niet doorlopend genummerd en zijn veelal niet voorzien van de opmerking “betaald” gevolgd door een datum. De datering van de facturen (veelal december 2002 en januari 2003) doet het vermoeden rijzen dat dit niet betaalde inkoopfacturen zijn geweest bij faillissement van de vennootschap. Wanneer deze map gedurende de exploitatie gebruikt is als map openstaande facturen, blijkt uit de totaaltelling van de facturen in deze map de uitstaande schuldpositie, rekening houdend met mogelijke declaraties van medewerkers en ervan uitgaande dat alle binnenkomende facturen in deze map worden opgenomen.
(…)
Wanneer bij nader onderzoek kan worden vastgesteld dat de gefactureerde bedragen werden bijgehouden tot het moment van betaling, kan naar mijn oordeel zeker voor het jaar 2002 en zeer wel mogelijk voor enkele maanden in 2003 met een beperkte administratieve inspanning worden bepaald wat de uitstaande debiteuren- en crediteurenpositie op een bepaald moment is geweest of op dit moment is. Tezamen met de uit de bankafschriften blijkende liquide middelen kan dit een redelijk inzicht geven in de vermogenspositie van de vennootschap. Het administratief boeken van de mutaties moet dan tevens uitsluitsel geven van mogelijke rekening-courantverhoudingen met de medewerkers respectievelijk eigenaren en mogelijke investeringen in activa of voorraden. Door boeking van de journaalposten kan vervolgens aansluiting worden gevonden met de mutatie in het vermogen door middel van een winst- en verliesrekening.
Onder voorwaarde dat alle documentatie met betrekking tot de financiële respectievelijk fiscale positie van de vennootschap is aangeleverd en de benodigde loonjournaalposten op korte termijn te verkrijgen zijn, moet naar ons oordeel in circa twee à drie werkdagen de administratie kunnen zijn ingevoerd en zal, gezien de omvang van de aangeleverde administratie, er een redelijk inzicht verkregen moeten kunnen worden in de vermogenspositie van Essics Solutions B.V.
2.8 [Gedaagde] is een kort geding-procedure gestart teneinde de gelegde beslagen opgeheven te krijgen. De in dat kader ingestelde vorderingen zijn door de voorzieningenrechter van deze rechtbank afgewezen. In hoger beroep is dit vonnis van de voorzieningenrechter, onder verbetering van gronden, bekrachtigd.
3. Het geschil
in conventie
3.1 De Boer q.q. vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van EUR 291.887,39 (zijnde het door De Boer q.q. begrote bedrag van het tekort in het faillissement van Essics) en de proceskosten.
3.2 [Gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3 [Gedaagde] vordert - samengevat – dat de rechtbank
- voor recht verklaart dat De Boer q.q. zich jegens [gedaagde] onrechtmatig heeft gedragen, waardoor hij aansprakelijk is voor de door [gedaagde] geleden c.q. nog te lijden schade;
- De Boer q.q.veroordeelt tot betaling aan [gedaagde] van de door hem geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- De Boer q.q. veroordeelt tot betaling van EUR 50.000,-- als voorschot op de door [gedaagde] geleden en nog te lijden schade;
- het conservatoir derdenbeslag, dat op 19 augustus 2003 ten laste van [gedaagde] onder de ABN AMRO ban N.V. is gelegd opheft, althans De Boer q.q. gebiedt dit beslag op te heffen;
- het conservatoir beslag dat op 19 augustus 2003 is gelegd op de woning van [gedaagde] te Wilinis aan de Burg. Van Baaklaan 24 opheft, althans De Boer q.q. gebiedt dit beslag op te heffen, een en ander met veroordeling van De Boer q.q. in de proceskosten.
3.4 De Boer q.q. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie en reconventie
Boekhoudplicht bestuur ex artikel 2:10 lid 1 BW
4.1 Artikel 2:10 lid 1 BW verplicht de bestuurder van de vermogenstoestand van de rechtspersoon en van alles betreffende de werkzaamheden van de rechtspersoon naar de eisen die voortvloeien uit deze werkzaamheden, op een zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend. Hoe de verplichtingen kunnen worden gekend, door een uitdraai van mechanisch opgeslagen gegevens of op andere wijze, is daarbij niet van belang.
De Boer q.q. stelt dat [gedaagde] niet aan deze verplichting heeft voldaan en verwijst in dit verband onder andere naar het rapport van Ernst & Young. [gedaagde] betwist dit en verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt onder andere naar het rapport van PKF Wallast.
4.2 De rechtbank is van oordeel dat zowel uit het rapport van Ernst & Young als uit het rapport van PKF Wallast genoegzaam blijkt dat op het moment van faillissement de rechten en verplichtingen van Essics niet zonder meer konden worden gekend uit de door Essics aangelegde administratieve bescheiden. Beide rapporteurs concluderen immers dat nadere werkzaamheden (PKF Wallast heeft het zelfs over twee tot drie dagen werk) nodig zijn om, achteraf, inzicht te krijgen in de vermogenspositie van Essics ten tijde van het faillissement en de ontwikkeling van de rechten en verplichtingen van Essics in aanloop tot het faillissement. Hoewel de beide rapporteurs niet negatief zijn over de mogelijkheid aldus enig redelijk inzicht te krijgen in de vermogenspositie van Essics, houdt PKF Wallast bovendien de nodige slagen om de arm omdat kennelijk niet zonder meer kon worden vastgesteld dat de aangelegde administratieve bescheiden ook volledig zijn. Ook uit hetgeen [gedaagde] in de conclusie van antwoord in conventie, eis in reconventie, naar voren heeft gebracht leidt de rechtbank af dat over de exacte omvang van de verplichtingen van de Essics ten tijde van het faillissement onduidelijkheid bestond. [gedaagde] constateert immers een groot verschil tussen het door De Boer q.q. gestelde tekort van de boedel en de door hem geschatte crediteurenstand ten tijde van het faillissement. [gedaagde] stelt in dit verband dat de crediteurenstand niet meer dan ca. € 125.000,-- bedroeg. De Boer q.q. heeft bij dagvaarding gesteld dat UWV Gak met een vordering ad € 120.043,16 en de belastingdienst met een vordering ad € 120.732,00 de grootste crediteuren zijn. Over deze substantiële bedragen zegt [gedaagde] niets, terwijl op basis van een deugdelijke administratie de juistheid van deze bedragen eenvoudig vast te stellen moet zijn en substantiële onduidelijkheid hieromtrent niet mag bestaan. De door [gedaagde] gesignaleerde onduidelijkheid bevestigt derhalve de conclusie van Ernst & Young dat, aangezien een financiële administratie of welke vergelijkbare vorm van verslaglegging op dit moment ontbreekt, de vorderingen- en schuldpositie van Essics niet zonder meer en onmiddellijk kan worden vastgesteld.
4.3 [Gedaagde] heeft, zo begrijpt de rechtbank, in dit verband gesteld dat het ontbreken van een administratie als bedoeld in artikel 2:10 lid 1 BW te wijten is aan overmacht (en diens tekortkoming in de verplichting ex artikel 2:10 lid 1 BW derhalve niet aan hem kan worden toegerekend) omdat de computer waarop de administratie digitaal verwerkt werd in december 2002 is gestolen. De rechtbank deelt op dit punt het oordeel van het gerechtshof te Amsterdam in hoger beroep tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. Zo al niet van [gedaagde] had mogen worden verwacht dat hij van de digitale administratie een back-up had gemaakt of (de belangrijkste onderdelen van) de administratie had uitgeprint ten einde het risico van diefstal of het anderszins verloren gaan van de ingevoerde gegevens af te dekken, had hij in ieder geval na de diefstal pogingen in het werk moeten stellen de administratie opnieuw in de computer in te voeren of andere stappen dienen te zetten om alsnog gegevens te produceren waaruit de vermogenstoestand van de onderneming kenbaar was.
Uit hetgeen [gedaagde] in diens akte d.d. 14 april 2004 onder punt 3 naar voren heeft gebracht begrijpt de rechtbank overigens dat niet vast staat dat de digitale administratie die ten tijde van de diefstal voorhanden was voldeed aan de eisen gesteld in artikel 2:10 lid 1 BW. [Gedaagde] stelt immers dat hij doende was de administratie in te voeren in een eigen boekhoudsysteem dat een week tevoren door diens accountant was opgezet toen de diefstal plaatsvond en dat dit proces nog niet was voltooid. De rechtbank begrijpt hieruit dat ook uit de digitale administratie niet zonder meer de vermogenstoestand en de rechten en verplichtingen van Essics konden worden gekend. Derhalve is vooralsnog niet aannemelijk dat de diefstal van de computer voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van [gedaagde] relevant is.
Gevolgen van het niet naleven van het bepaalde in artikel 2:10 lid 1BW
4.4 Artikel 2:248 lid 1 BW bepaalt dat ieder bestuurder in geval van faillissement van de vennootschap jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk is voor het bedrag van de schulden voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, indien
a het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld én
b aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement.
In artikel 2: 248 lid 2 BW zijn een tweetal wettelijke vermoedens neergelegd. Wanneer het bestuur niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit artikel 2:10 BW, dan wordt (onweerlegbaar) vermoed dat het bestuur zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld. Deze onbehoorlijke taakvervulling wordt (weerlegbaar) vermoed een belangrijke oorzaak van het faillissement te zijn. Dat wil zeggen dat het bestuur tegenbewijs kan leveren tegen het vermoede verband tussen onbehoorlijk bestuur en het faillissement met name door aan te tonen dat het faillissement is veroorzaakt door van buiten komende oorzaken.
Aangezien vast staat dat [gedaagde] zijn taak als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld door niet te voldoen aan zijn verplichtingen ex artikel 2:10 BW wordt diens onbehoorlijke taakvervulling vermoed een belangrijke oorzaak van het faillissement van Essics te zijn. De, door [gedaagde] betwiste, stelling van De Boer q.q. dat ook het niet voldoen van [gedaagde] aan de verplichtingen voortvloeiend uit artikel 2:394 lid 3 BW een dergelijk weerlegbaar vermoeden oplevert kan derhalve in het midden blijven.
4.5 [Gedaagde] heeft gesteld dat het faillissement van Essics enkel te wijten was aan van buiten komende oorzaken te weten de economische recessie in combinatie met het feit dat Microsoft zich op de markt van Customer-Relationship-Management ging begeven en veel goedkopere, doch gelijkwaardige producten op de markt bracht. Daardoor deed zich namelijk een koperstaking voor en liep de orderportefeuille dramatisch terug. De Boer q.q. heeft dit betwist stellende dat concurrerende bedrijven deze introductie van Microsoft op de markt wel hebben overleefd en zelfs bereid waren een forse vergoeding te betalen voor de overname van de activa van Essics, maar de lopende contracten niet wilden overnemen omdat de onderliggende urencalculaties niet deugden. Daarnaast is, zo begrijpt de rechtbank, door De Boer q.q. gesteld dat, gezien de financiële positie van Essics, door [gedaagde] onverantwoorde uitgaven zijn gedaan in de vorm van de door hem afgesloten leasecontracten (zie rechtsoverweging 2.3).
4.6 De rechtbank zal [gedaagde] conform zijn aanbod daartoe in de gelegenheid stellen het bewijs te leveren tegen het wettelijk vermoeden dat diens onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak was van het faillissement van Essics en voor diens stelling dat het faillissement voor een belangrijk deel te wijten was aan externe factoren. De rechtbank acht voor deze bewijslevering onontbeerlijk dat de exacte vermogenspositie van Essics gedurende 2002, en meer in het bijzonder vlak voor de door [gedaagde] namens Essics afgesloten leaseovereenkomsten en de door [gedaagde] gestelde introductie door Microsoft op de markt van Customer-Relationship-Management inzichtelijk wordt. Tot het te leveren bewijs zal derhalve een financiële verslaglegging dienen te behoren waaronder een kwartaalbalans en kwartaalwinst en verliesrekening van alle kwartalen van 2002 en 2003 tot de datum faillissement. De posten onderhanden werk dienen daarbij deugdelijk te zijn onderbouwd en te zijn voorzien van een urenverantwoording. Aan de hand van deze financiële verslaglegging zal vervolgens dienen te worden beoordeeld of de door [gedaagde] te bewijzen invloed van de economische recessie en de introductie door Microsoft op de markt van Customer-Relationship-Management, anders dan de onbehoorlijke taakvervulling van [gedaagde] een belangrijke oorzaak is van het faillissement van Essics. De rechtbank overweegt in dit verband dat op zichzelf het sluiten van de drie leaseovereenkomsten voor de luxe auto’s in zijn algemeenheid niet als een onverantwoorde handelwijze van de bestuurder kan worden beschouwd. Dit kan echter anders liggen indien de financiële positie van de onderneming, al dan niet in combinatie met de marktontwikkelingen, een dergelijke investering onverantwoord maakt. Indien uit de in het geding te brengen financiële verslaglegging en de aan te tonen marktontwikkelingen derhalve zou volgen dat ten tijde van het sluiten van de leaseovereenkomsten het niet verantwoord was de verplichtingen aan te gaan die uit de leaseovereenkomsten voortvloeien, dan is het rechterlijk vermoeden dat de onbehoorlijke taakvervulling van [gedaagde] een belangrijke oorzaak is van het faillissement van Essics niet weerlegd.
4.7 De rechtbank veronderstelt dat [gedaagde] bovenbedoeld bewijs zal willen leveren door het doen horen van getuigen, zodat hiervoor onder 5.2. een dag en uur worden bepaald. Het te leveren schriftelijk bewijs (zie rechtsoverweging 4.6) zal [gedaagde] bij afzonderlijke akte in het geding kunnen brengen, hetzij bij gelegenheid van de getuigenverhoren – aan het begin van de zitting, na de betrokken bescheiden op voorhand met inachtneming van de termijn van artikel 1.12. van het Landelijk rolreglement te hebben toegezonden aan de rechtbank en aan de wederpartij –, hetzij op een op zijn verzoek door de rechtbank nader te bepalen roldatum.
Ter voorlichting van partijen wordt erop gewezen dat voor een goed verloop van de getuigenverhoren getuigen die niet tevens partij zijn in dit geding, met ruime tussenpozen – en derhalve niet tegen hetzelfde tijdstip – dienen te worden opgeroepen. Hierbij moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige die niet tevens partij is, in het algemeen ten minste 45 minuten pleegt te duren en dat van een getuige die tevens partij is ten minste 60 minuten. Voorts dienen de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het verhoor – schriftelijk – aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1 laat [gedaagde] toe het bewijs te leveren tegen het wettelijk vermoeden dat diens onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak was van het faillissement van Essics en voor diens stelling dat
het faillissement voor een belangrijk deel te wijten was aan externe factoren, zulks met in achtneming van hetgeen in rechtsoverweging 4.6 is overwogen.
5.2 bepaalt dat, indien [gedaagde] het bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. D.C.P.M. Straver in het gerechtsgebouw te Utrecht aan Vrouwe Justitiaplein 1 op donderdag 12 januari 2006 van 13:30 tot 17:00 uur,
5.3 bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank - ter attentie van de secretaresse (mevrouw H. Alberts kamer A.2.16) - om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op genoemde datum,
5.4 bepaalt dat [gedaagde], indien hij het bewijs niet door getuigen wil leveren maar door overlegging van bewijsstukken en / of door een ander bewijsmiddel, hij dit binnen twee weken na de datum van deze uitspraak schriftelijk aan de rechtbank - ter attentie van de secretaresse (mevrouw H. Alberts kamer A.2.16) - en aan de wederpartij moet opgeven,
5.5 bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.6 houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2005.
w.g. griffier w.g. rechter