ECLI:NL:RBUTR:2005:AU4896

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
195239 /HA ZA 05-1066
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onteigening van onroerende zaken ten behoeve van landinrichtingsplan Noorderpark in Utrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 12 oktober 2005 uitspraak gedaan in een onteigeningsprocedure. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, heeft de onteigening gevorderd van een perceel in Utrecht ten behoeve van de realisering van het landinrichtingsplan Noorderpark. De rechtbank heeft vastgesteld dat de onteigening is gebaseerd op een Koninklijk Besluit van 3 augustus 2004, waarin het perceel is aangewezen voor onteigening. De eigenaar van het perceel, [gedaagde], heeft verweer gevoerd en gesteld dat de Kroon niet in redelijkheid tot het onteigeningsbesluit heeft kunnen komen, onder verwijzing naar gewijzigde omstandigheden en de inwerkingtreding van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De rechtbank heeft in haar beoordeling de vraag centraal gesteld of de Kroon in redelijkheid tot het besluit tot onteigening heeft kunnen komen, en of de noodzaak tot onteigening nog aanwezig is gezien de gewijzigde omstandigheden. De rechtbank concludeert dat de vordering tot onteigening niet kan worden toegewezen, omdat niet is gebleken van een noodzaak tot onteigening van het perceel. De Staat wordt in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

VONNIS
van de rechtbank Utrecht, meervoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
STAAT DER NEDERLANDEN (ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Dienst Landelijk Gebied Utrecht)
gevestigd te 's-Gravenhage,
procureur mr. B.F. Keulen,
advocaat mr. J.J. van der Gouw,
tegen
[gedaagde],
wonende te Utrecht,
procureur mr. G.C. van Daal,
advocaat mr. J.R. Vermeulen.
Partijen zullen hierna De Staat en [gedaagde] genoemd worden.
1. Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 4 mei 2005;
- de conclusie van antwoord d.d. 22 juni 2005;
- het tussenvonnis d.d. 6 juli 2005 waarbij een comparitie van partijen is gelast.
Ter gelegenheid van de op 24 augustus 2005 gehouden comparitie van partijen, heeft De Staat een, op voorhand aan de rechtbank en [gedaagde] toegezonden, akte genomen waarbij hij 11 producties heeft overgelegd. Partijen hebben aan de hand van, door hen overgelegde, pleitnotities hun standpunten ter comparitie nader toegelicht.
Bepaald is dat heden vonnis wordt gewezen.
2. De feiten
2.1
Bij Koninklijk Besluit van 3 augustus 2004, nummer 04.002455, gepubliceerd in de Staatscourant van
1 september 2004, nummer 167 (hierna: “het KB”), is met toepassing van titel VII van de Onteigeningswet (Ow) bepaald dat – ten behoeve van de realisering van het landinrichtingsplan in het kader van de herinrichting “Noorderpark” in de gemeenten Utrecht en De Bilt en ten name van De Staat – zullen worden onteigend de onroerende zaken, aangeduid op de grondtekeningen welke ingevolge artikel 123 jo artikel 63 van de Onteigeningswet op de secretarieën van de gemeenten Utrecht en De Bilt ter inzage hebben gelegen.
2.2
Bij het KB is onder meer de volgende onroerende zaak (hierna: “het perceel”) ter onteigening aangewezen:
nummer van de onroerende zaak, kadastraal
grondplan te onteigenen grootte bekend gemeente Utrecht ter grootte van
108 geheel sectie I, nr. 205 00.14.20 ha
2.3
In het KB is [gedaagde] aangewezen als eigenaar van het perceel.
2.4
Bij beschikking van deze rechtbank van 2 maart 2005 zijn overeenkomstig artikel 54a Ow een rechter-commissaris en drie deskundigen benoemd. De opneming van het perceel heeft plaatsgevonden op 21 maart 2005.
2.5
Blijkens een daarvan opgemaakte akte (nummer 229/2005) zijn de bescheiden als bedoeld in artikel 54h jo artikel 23 Ow op 11 mei 2005 ter griffie van de rechtbank gedeponeerd.
3. De vordering en het verweer
3.1
De Staat vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vervroeging de onteigening uitspreekt van het perceel onder vaststelling van (een voorschot op) de door hem aangeboden (symbolische) schadeloosstelling en met bepaling van een datum waarop de neerlegging van het concept deskundigenrapport dient plaats te vinden.
3.2
[Gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de gevorderde onteigening. Dit verweer zal hierna, voor zover voor de beoordeling relevant, worden besproken.
4. De beoordeling
4.1
De in de Onteigeningswet voorgeschreven formaliteiten en termijnen zijn nageleefd, zodat de vordering in beginsel voor toewijzing gereed ligt. [gedaagde] heeft evenwel gesteld dat de Kroon niet in redelijkheid tot het in het KB neergelegde onteigeningsbesluit heeft kunnen komen en dat sprake is van sedert het KB gewijzigde omstandigheden. [gedaagde] heeft daartoe aangevoerd dat hij in de procedure bij de Kroon uitdrukkelijk heeft verwezen naar het in procedure zijnde voorontwerp bestemmingsplan Noordelijke Stadsrand, waarin expliciet is overwogen dat in het bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met een veiligheidszone van 90 meter rondom de bovengrondse propaangastank op het achterterrein van het op het perceel van [gedaagde] gelegen tankstation ten opzichte van de bestemming recreatiegebied en natuurgebied. Op grond hiervan lag, zo begrijpt de rechtbank de stellingen van [gedaagde], indertijd in de rede dat het perceel nimmer aangewend zou kunnen worden voor de beoogde landinrichting ter plaatse. Nieuwe ontwikkelingen – zoals de inwerkingtreding van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), alsmede de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) op 27 oktober 2004 en de door De Staat in het geding gebrachte kwantitatieve risicoanalyses van DHV en Oranjewoud – bevestigen volgens [gedaagde] dat niet aannemelijk is dat het perceel, zolang het bedrijf van [gedaagde] ter plaatse gevestigd is,
conform het landinrichtingsplan heringericht zal kunnen worden. Aldus ontbreekt de noodzaak tot onteigening. De Kroon heeft zulks volgens [gedaagde] niet onderkend en heeft ten onrechte aangehaakt bij het Besluit LPG Tankstations.
4.2
De Staat heeft naar aanleiding van het in rechtsoverweging 4.1 weergegeven verweer gemotiveerd uiteengezet dat op grond van artikel 5 lid 2 Bevi de overheid bij het nemen van besluiten van planologische aard op grond waarvan beperkt kwetsbare objecten worden toegelaten, rekening dient te houden met de richtwaarde als bedoeld in artikel 8 lid 2 Bevi, indien haar besluit betrekking heeft op LPG-tankstations als de onderhavige. Het betreft hier de richtwaarde voor het zogenaamde plaatsgebonden risico. Onder plaatsgebonden risico moet worden verstaan “het risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt in de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is”. Met “rekening houden met de richtwaarde” wordt bedoeld dat daaraan zoveel mogelijk moet worden voldaan. Afwijken (primair een verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag) is toegestaan indien gewichtige redenen daartoe aanleiding geven. De Staat heeft voorts gesteld dat het in het landinrichtingsplan opgenomen recreatiegebied “Ruigenhoek”, waaronder het perceel valt, aangemerkt moet worden als een beperkt kwetsbaar gebied. Dientengevolge dient rekening te worden gehouden met een 10-6 richtwaarde-contour voor het plaatsgebonden risico rond het bedrijf van [gedaagde]. Het perceel ligt binnen deze contour.
De Staat stelt dat dit echter niet aan uitvoering van het landinrichtingsplan in de weg zal staan omdat de gemeente Utrecht zal afwijken van de richtwaarde-contour. Dat blijkt volgens De Staat uit een brief van de gemeente Utrecht aan de Dienst Landelijk Gebied d.d. 5 maart 2004. De inhoud van deze brief luidt als volgt:
(…)
Hierbij bevestig ik u de door u gevraagde informatie omtrent het bestemmingsplan Noordelijke Stadsrand. Wij streven ernaar dit bestemmingsplan medio januari 2005 ter vaststelling aan de gemeenteraad voor te leggen. Het bestemmingsplan zal de grens van het onteigeningsplan volgen. Het momenteel geldende voorbereidingsbesluit voor dit gebeid vervalt op 28 mei 2004 en zal derhalve opnieuw genomen moeten worden. Een bestuursadvies hiervoor zal zo spoedig mogelijk opgesteld worden.
(…)
De brief is ondertekend door Raoul Meijer, Juridisch Adviseur.
De Staat heeft in dit verband aangegeven dat de gemeente Utrecht voor afwijking van de wettelijke richtwaarde aansluiting kan zoeken bij de Nota van Toelichting bij het Bevi, waarin de volgende tekst is opgenomen:
“Bij extensief gebruikte terreinen, zoals een sportveld, en bij het opvullen van kleine open gaten in bestaand stedelijk gebied of bij vervangende nieuwbouw kan er aanleiding zijn om in een specifiek geval van de richtwaarde af te wijken. In een aparte handleiding zullen voorbeelden worden opgenomen waaraan in dit verband kan worden gedacht.”
Hetgeen in het voorontwerp bestemmingsplan Noordelijke Stadsrand is opgenomen acht De Staat in dit licht niet van belang, te meer nu dit voorontwerp geen wettelijke status heeft.
Aldus is volgens De Staat niet gebleken dat het doel waarvoor onteigend wordt niet zal kunnen worden gerealiseerd vanwege de regels voor externe veiligheid.
4.3
De rechtbank stelt voorop dat zij in het kader van de gevorderde onteigening in beginsel slechts de vraag heeft te beantwoorden of de Kroon in redelijkheid tot het besluit tot onteigening van het perceel heeft kunnen komen, bij welke beantwoording de rechtbank alleen acht dient te slaan op feiten die tijdig naar voren zijn gebracht in de procedure die aan het onderhavige geding vooraf is gegaan. Meer in het bijzonder kan de rechtbank daarbij in beginsel niet treden in de beoordeling van de vraag naar:
- het algemeen nut van het voorgenomen werk en de omvang daarvan;
- de plaats waar het werk tot uitvoering moet komen;
- de voor de uitvoering van dat werk benodigde grond met nauwkeurige aanwijzing van de desbetreffende terreinen en
- de noodzaak om tot onteigening over te gaan.
Tot de taak van de rechtbank behoort evenmin de afweging van de bij dit een en ander betrokken belangen.
Voor een zelfstandige beoordeling door de rechtbank van de noodzaak tot onteigening is echter wel plaats indien hetgeen de gedaagde daaromtrent aanvoert, meebrengt dat de onteigening in het licht van na het onteigeningsbesluit gewijzigde of aan het licht gekomen omstandigheden van de zijde van de onteigenende partij in strijd is met het recht omdat de onteigening niet (meer) geschiedt ten behoeve van het doel waarvoor volgens het onteigeningsbesluit onteigend wordt, of omdat ten gevolge van gewijzigde inzichten met betrekking tot de uitvoering van een aan de onteigening ten grondslag liggend besluit of plan niet (meer) kan worden gezegd dat de onteigening geschiedt ter uitvoering daarvan (zie HR 9 februari 2000, NJ 2000, 418).
4.4
Binnen dit toetsingskader zal de rechtbank allereerst de gevolgen van de inwerkingtreding van het Bevi voor de herinrichting van het perceel beoordelen.
4.5
Uit hetgeen De Staat dienaangaande heeft gesteld volgt dat het perceel slechts dan conform het landinrichtingsplan zal kunnen worden ingericht indien de gemeente Utrecht besluit dat er gewichtige redenen zijn om van de op grond van het Bevi voorgeschreven richtwaarde-contour af te wijken.
Dat de gemeente dergelijke gewichtige redenen aanwezig zal achten is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. De rechtbank baseert haar oordeel op het volgende.
A
De algemene inhoud van de brief van de Juridisch Adviseur van de gemeente Utrecht aan de Dienst Landelijk gebied d.d. 5 maart 2004 zegt feitelijk niets over richtwaarde-contouren, terwijl evenmin is gesteld of gebleken dat uit de inhoud van deze brief wat de gemeente Utrecht betreft de conclusie mag worden getrokken die De Staat daaraan verbindt.
B
In het voorontwerp bestemmingsplan Noordelijke Stadsrand van de gemeente Utrecht (hierna: “het voorontwerp bestemmingsplan”) is onder paragraaf 3.5.5 met de titel “Externe veiligheid” de volgende tekst opgenomen:
Bij externe veiligheid gaat het om de kans voor een mens om te komen overlijden door calamiteiten (uitgedrukt in kans op overlijden per jaar). Dit aspect speelt in het plangebied een rol bij de opslag van LPG aan de Gageldijk (tankstation [gedaagde]). In verband met ontploffingsgevaar ligt rond dit bestaande LPG-tankstation (de opstelplaats voor de tankwagen) een “gevarencircel”(20m). Nieuwe gevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld woningbouw) dienen buiten een cirkel van 80 meter te blijven. (…)
Op het achterterrein van het tankstation [gedaagde] (Gageldijk 12) bevindt zich een bovengronds propaangastank. In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met een veiligheidszone van 90 meter rondom deze tank ten opzichte van de bestemmingen recreatiegebeid en natuurgebied.
Dit houdt in dat de bestemming recreatie en natuurgebied op een afstand van tenminste 90 meter van de betreffende propaangastank moet zijn gesitueerd.
Uit deze tekst blijkt dat de gemeente Utrecht nog voor de inwerkingtreding van het Bevi van mening was dat om redenen van externe veiligheid een veiligheidscontour rond het bedrijf van [gedaagde] noodzakelijk was. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt dan ook niet in te zien dat de gemeente Utrecht op dit duidelijk geformuleerde en onderbouwde standpunt terug zal komen.
C
Indien en voor zover de gemeente Utrecht al bereid zou zijn af te wijken van de richtwaarde-contour is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat een afwijking haalbaar is die de voorgenomen, op het landinrichtingsplan gebaseerde, herinrichting mogelijk maakt. Weliswaar zal de herinrichting van het perceel volgens de laatste plannen een uiterst beperkt karakter krijgen, zulks in die zin dat er feitelijk weinig aan zal gebeuren, maar zulks laat onverlet dat het perceel voor het publiek toegankelijk zal worden en zal dienen om het publiek ter plaatse te kunnen laten struinen. Juist deze publieke toegankelijkheid maakt afwijking van het Bevi onwaarschijnlijk hetgeen ook volgt uit het door De Staat overgelegde rapport van Oranjewoud d.d. 17 februari 2005. In dit rapport is immers de volgende aanbeveling aan de gemeente Utrecht voor het bestemmingplan Noordelijke Stadsrand opgenomen:
Plaatsgebonden risico
Het recreatieterrein is gedeeltelijk gelegen binnen de 10-6 contour. Voor een recreatieterrein is dit een richtwaarde, waar onder zware motivatie van kan worden afgeweken. Wat onder ‘zware motivatie’ wordt verstaan is een lokale, bestuurlijke afweging. In dit geval kan een goede motivatie onder andere eruit bestaat [bedoeld zal zijn : “bestaan”; toevoeging rechtbank] dat het terrein binnen de 10-6 contour zodanig wordt ingericht dat zich hier normaalgesproken geen personen zullen bevinden.
In de handleiding Externe veiligheid inrichtingen die door De Staat is overgelegd kan de rechtbank evenmin aanknopingspunten vinden voor de stelling dat de gemeente een gewichtige reden om af te wijken van de richtwaarde-contour zou kunnen vinden in het feit dat het perceel “slechts” zal worden ingericht als een voor het publiek toegankelijke struinweide.
De rechtbank overweegt voor de goede orde in dit verband dat, voor zover het perceel niet als een voor het publiek toegankelijk recreatieterrein wordt ingericht, de noodzaak van onteigening niet langer duidelijk is.
4.6
Op grond van hetgeen in r.o. 4.5 is overwogen concludeert de rechtbank dat van een noodzaak tot onteigening van het perceel vooralsnog niet is gebleken. De vordering tot onteigening zal derhalve aan De Staat worden ontzegd.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1
ontzegt De Staat het gevorderde;
5.2
veroordeelt De Staat in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] gevallen, tot op deze uitspraak begroot op € 244,-- aan verschotten en op € 904,-- aan salaris.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schepen, mr. D.C.P.M. Straver en mr. R.J. Praamstra en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2005.
w.g. griffier w.g. rechter