RECHTBANK UTRECHT
sector bestuursrecht
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht op het verzoek om een
voorlopige voorziening in het geschil tussen:
[verzoeker], wonende te De Hoef,
verzoeker,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen,
verweerder.
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerder van 19 mei 2005 waarbij aan [vergunninghouder] bouwvergunning is verleend voor het vergroten van de woning op het perceel [adres] te De Hoef.
1.2 Het verzoek is op 2 augustus 2005 ter zitting behandeld, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. E.V. van Hardeveld, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Diemen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door F. Verheul en mr. A. de Vink-Bregman, werkzaam bij de gemeente De Ronde Venen. Vergunninghouder [vergunninghouder] is niet ter zitting verschenen.
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 Aangezien tijdig bezwaar is gemaakt bij verweerder tegen het besluit waarop het verzoek betrekking heeft en deze rechtbank in de hoofdzaak bevoegd zal zijn, is er geen beletsel het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk te achten.
2.4 Op 10 januari 2005 heeft vergunninghouder een aanvraag om bouwvergunning ingediend bij verweerder, strekkende tot het gedeeltelijk vergroten van zijn woning aan de [adres] te De Hoef. Op 18 januari 2005 heeft de welstandscommissie geoordeeld dat het bouwplan voldoet aan de redelijk eisen van welstand, mits 'detaillering overeenkomstig bestaand'.
Bij het hier bestreden besluit is de gevraagde bouwvergunning verleend.
2.5 Het bezwaar van verzoeker, wonende aan de [adres verzoeker] te De Hoef, richt zich tegen het bouwplan wat betreft de bebouwing tot aan de perceelsgrens. Volgens verzoeker is het bouwplan in strijd met het vigerende bestemmingsplan omdat de plankaart behorende bij het bestemmingsplan duidelijk een bouwblok aangeeft dat niet tot aan de perceelsgrens met verzoeker reikt, maar op circa één meter afstand van deze grens eindigt en het niet is toegestaan vrijstelling te verlenen voor een overschrijding van de aangegeven bouwgrenzen voor zover de afstand tot de zijdelings perceelsgrens daardoor kleiner dan één meter wordt. Voorts heeft verzoeker erop gewezen dat de plankaart geen goede weergave geeft van de feitelijke situatie wat betreft de perceelsgrens. Daarnaast heeft verzoeker aangegeven dat hij niet duldt dat vergunninghouder de woning van verzoeker gebruikt als onderdeel van het bouwplan. Dit brengt met zich dat het bouwplan onvermijdelijk in strijd is met artikel 2.5.17 van de Bouwverordening van de gemeente De Ronde Venen (hierna: de Bouwverordening). Een eventuele ontheffing op grond van artikel 2.5.17, tweede lid, van de Bouwverordening is volgens verzoeker in strijd met artikel 2.5.1 van de Bouwverordening. Ter zitting heeft verzoeker aangevoerd dat er nog geen constructietekeningen van het bouwplan zijn overgelegd zodat niet kan worden bezien of het bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit. Tot slot heeft verzoeker aangevoerd dat het bouwplan tot een grote kans op het in ongewenste mate overbrengen van geluiden en trillingen leidt tussen de woningen van vergunninghouder en verzoeker.
2.6 In het onderhavige geding dient de voorzieningenrechter een antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit in bezwaar naar verwachting in stand zal blijven. Het geding beperkt zich tot de vraag of de bouwvergunning terecht is verleend, gelet op het feit dat het bouwplan uitgaat van bebouwing tot aan de perceelsgrens. De voorzieningenrechter overweegt daartoe het volgende.
2.7 Op grond van artikel 44 van de Woningwet mag slechts en moet de bouwvergunning worden geweigerd indien - voor zover hier van belang - het bouwen niet voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens het Bouwbesluit, het bouwen niet voldoet aan de Bouwverordening of het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
2.8 Artikel 9 van de Woningwet luidt als volgt:
'1. Voor zover de voorschriften van de bouwverordening niet overeenstemmen met de voorschriften van het desbetreffende bestemmingsplan blijven eerstbedoelde voorschriften buiten toepassing.
2. De voorschriften van de bouwverordening blijven van toepassing indien het desbetreffende bestemmingsplan geen voorschriften bevat, die hetzelfde onderwerp regelen, tenzij het desbetreffende bestemmingsplan anders bepaalt.'
2.9 Op het onderhavige perceel rust ingevolge het bestemmingsplan 'De Hoef 1972, 1e herziening 1989' de bestemming 'Bebouwing met eengezinshuizen (Eb)'.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor 'bebouwing met eengezinshuizen (Ea, Eb, Ec en Ed)' aangewezen gronden bestemd voor eengezinshuizen, zulks met inachtneming van het op de kaart bepaalde, en voor daarbij behorende bijgebouwen, zulks met inachtneming van het bepaalde in artikel 11, eerste lid.
Op grond van artikel 21, aanhef en onder e, van de planvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het in het plan bepaalde tot het afwijken van de voorgeschreven minimum-afstand tot de zijdelingse perceelsgrens aan één zijde van een woonhuis, mits de afstand niet kleiner wordt dan één meter.
Op de plankaart is aangegeven dat er geen minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens is voor de bestemming 'bebouwing met eengezinshuizen (Eb)'.
2.10 In artikel 2.5.17, eerste lid, van de Bouwverordening moet de zijdelingse begrenzing van een bouwwerk ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:
a. vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan één meter breed zijn;
b. niet toegankelijk zijn.
In het tweede lid van bovengenoemd artikel is bepaald dat burgemeester en wethouders ontheffing kunnen verlenen van het bepaalde in het eerste lid, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.
In artikel 2.5.1, aanhef en onder a, van de Bouwverordening is bepaald dat indien burgemeester en wethouders ontheffing van voorschriften in paragraaf 5 verlenen, onder meer de richtlijn geldt dat een bouwwerk niet zodanige afmetingen of een zodanige ligging verkrijgt dat tot een bestaand deel ervan of een ander bouwwerk niet meer voldoende licht en lucht zouden kunnen toetreden, dan wel dat de goede werking van schoorstenen en ventilatiekanalen zou worden belemmerd.
2.11 De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Vastgesteld wordt dat uit de plankaart behorende bij het bestemmingsplan blijkt dat de bebouwingsgrens ligt rondom het woningenblok, bestaande uit de woningen gelegen aan de [adressen]. Uit de plankaart blijkt voorts dat dit bouwblok de bestemming "Bebouwing met eengezinshuizen (Eb)" heeft, en dat voor die bestemming geen minimale afstand van bebouwing tot de zijdelingse perceelsgrens geldt. Gelet hierop kan verzoeker dan ook niet worden gevolgd in zijn stelling dat de uitbreiding van de onderhavige woning gelegen aan de [adres] tot aan de perceelsgrens van [adres verzoeker] buiten de op de plankaart aangegeven bebouwingsgrens valt. De omstandigheid dat de plankaart geen goede weergave van de feitelijke situatie geeft wat betreft de perceelsgrens tussen het perceel van vergunninghouder ([adres]) en het perceel van verzoeker ([adres verzoeker]) maakt dit niet anders, nu op de plankaart duidelijk is aangegeven dat de bebouwingsgrens ligt rondom de woningen gelegen aan de [adressen].
De grief van verzoeker dat het bouwplan, dat voorziet in bebouwing tot aan de perceelsgrens, in strijd is met het vigerende bestemmingsplan treft derhalve naar voorlopig oordeel geen doel.
2.12 De voorzieningenrechter overweegt met betrekking tot de stelling van verzoeker dat bebouwing tot aan de perceelsgrens in strijd is met de Bouwverordening het volgende. Zoals hiervoor is vastgesteld, regelt het bestemmingsplan de afstand van bebouwing tot de zijdelingse perceelsgrens. Dit zo zijnde, blijven de voorschriften van de gemeentelijke bouwverordening ten aanzien van de afstand van bebouwing tot de zijdelingse perceelsgrens naar voorlopig oordeel op de voet van artikel 9, eerste lid, van de Woningwet buiten toepassing. Voor dit oordeel vindt de voorzieningenrechter steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 juni 2005 (LJN: AT8439).
2.13 Tot slot wordt vastgesteld dat aan de verleende bouwvergunning voorschriften zijn verbonden. Verweerder heeft aangegeven dat het bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit mits de aan de bouwvergunning verbonden voorschriften in acht worden genomen. De omstandigheid dat de definitieve constructietekeningen van het bouwplan thans nog niet zijn overgelegd, maakt - gelet op de aan de bouwvergunning verleende voorschriften - niet dat het bouwen in strijd is met het Bouwbesluit en de bouwvergunning derhalve had moeten worden geweigerd.
2.14 Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder terecht de onderhavige bouwvergunning verleend, aangezien zich geen van de in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet genoemde weigeringsgronden voordoet.
2.15 Ter zake van verzoekers stelling dat hij niet duldt dat vergunninghouder op zijn fundering bouwt, tegen zijn gevel bouwt, op zijn dak bouwt of op een andere wijze zijn woning gebruikt als onderdeel van het bouwplan en verzoekers stelling dat het bouwplan mogelijk tot geluids- en trillingshinder leidt, merkt de voorzieningenrechter op dat dit niet in de beoordeling kan worden betrokken, aangezien dit privaatrechtelijke aangelegenheden betreft, waarin geen weigeringsgrond voor de bouwvergunning is gelegen.
2.16 Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van verzoeker zijn derhalve ook geen termen aanwezig.
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. S. Verheijen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2005.
De griffier: De voorzieningenrechter:
A. Heijboer mr. S. Verheijen
Afschrift verzonden aan partijen op: