ECLI:NL:RBUTR:2005:AU0342

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
28 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
197510/KGZA 05-666
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.J. Schepen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot teruggave en wijziging van bankgarantie in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht op 28 juli 2005 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Fun Industries B.V. (hierna: Fun) en een gedaagde partij. Fun had een bankgarantie gesteld ten behoeve van de gedaagde partij, die op 29 juni 2005 was afgegeven. De vordering van Fun was gericht op de teruggave van de originele bankgarantie en wijziging van de voorwaarden waaronder deze bankgarantie was afgegeven. Fun stelde dat de gedaagde partij verplicht was om de bankgarantie af te geven aan de bankinstelling die deze had gesteld, en dat de gedaagde partij verboden moest worden om opnieuw beslag te leggen op grond van een door haar gepretendeerde vordering.

De gedaagde partij voerde als verweer aan dat Fun geen spoedeisend belang had bij haar vorderingen. De rechter oordeelde echter dat Fun voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij over de gelden op de bankrekening moest kunnen beschikken voor haar bedrijfsvoering. De rechter overwoog dat een vordering tot teruggave of wijziging van een bankgarantie alleen kan worden toegewezen onder bepaalde voorwaarden, waaronder dat de bankgarantie is gesteld onder het voorbehoud van een rechterlijk oordeel.

De rechter concludeerde dat de vorderingen van Fun moesten worden afgewezen, omdat de voorwaarden voor uitbetaling onder de bankgarantie nog steeds konden worden vervuld. De rechter oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de instandhouding van de bankgarantie onaanvaardbaar maakten. Fun werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij, die op € 816,00 aan salaris en € 244,00 aan verschotten werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector Handels - en Familierecht
VONNIS
van de voorzieningenrechter
in het kort geding van:
de besloten vennootschap
met beperkte aansprakelijkheid
FUN INDUSTRIES B.V.,
statutair gevestigd te ‘s-Hertogenbosch,
kantoorhoudende te Utrecht,
e i s e r e s,
hierna te noemen: Fun,
procureur: mr. P.J. Soede,
advocaat: mr. H. Knotter te ‘s-Hertogenbosch,
- t e g e n -
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
g e d a a g d e,
hierna te noemen: [gedaagde],
procureur: mr. S. Timmer.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Het verloop van de procedure is als volgt:
- dagvaarding d.d. 7 juli 2005, die in fotokopie aan dit vonnis is gehecht;
- mondelinge behandeling op 14 juli 2005;
- pleitnota van de zijde van Fun en producties van beide partijen.
1.2. Partijen hebben vonnis gevraagd.
2. De feiten
2.1. Op 28 november 2001 hebben partijen een arbeidsovereenkomst gesloten voor onbepaalde tijd.
2.2. Bij beschikking van 20 mei 2005 heeft deze rechtbank, sector kanton, locatie Utrecht, de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 juni 2005.
2.3. Bij beschikking van 20 juni 2005 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank aan [gedaagde] verlof verleend tot het leggen van beslag ten laste van Fun op de bankrekening(en) van Fun bij de ABN Amro Bank.
2.4. Bij exploot van 21 juni 2005 heeft [gedaagde] beslag gelegd op de bankrekening van Fun bij de ABN Amro Bank.
2.5. Op 29 juni 2005 heeft Fun een bankgarantie doen stellen ten behoeve van [gedaagde], die - voor zover relevant - luidt als volgt:
“(…) VERKLAART HET NAVOLGENDE:
1. De Bank stelt zich hierbij onherroepelijk garant jegens de Begunstigde voor de betaling al hetgeen de Begunstigde terzake van de Vordering van de Debiteur te vorderen heeft blijkens één van de onder 2. sub a. tot en met c. of onder 3. aanhef of sub a. en b. vermelde bewijsstukken met inachtneming van het hierna bepaalde.
2. De Bank verbindt zich op eerste schriftelijk verzoek van de Begunstigde, onder gelijktijdige overlegging van:
a. een afschrift van een beslissing van een Nederlandse rechter met betrekking tot de Vordering, gewezen in een procedure tussen Begunstigde en de Debiteur, vergezeld van een verklaring van een in Nederland ingeschreven advocaat dat de wettelijke termijn, voor zover van toepassing, voor verzet, hoger beroep of cassatie is verstreken en dat voor zover hem bekend tegen die beslissing niet binnen die termijn hoger beroep of cassatie is ingesteld, dan wel bij een verstekvonnis dat niet binnen zes weken na betekening van het vonnis aan de Bank verzet is gedaan; of
b. een origineel afschrift van een arbitraal vonnis met betrekking tot de Vordering gewezen in een procedure tussen de Begunstigde en de Debiteur; of
c. een door partijen gewaarmerkt afschrift van een akte, houdende een minnelijke regeling tussen de Begunstigde en de Debiteur met betrekking tot de Vordering; aan de Begunstigde te voldoen het bedrag dat de Begunstigde schriftelijk verklaart terzake van de Vordering opeisbaar van de Debiteur te vorderen hebben, met dien verstande dat de Bank niet gehouden is meer te voldoen dan het bedrag dat de Begunstigde blijkens één of meer van de bovenbedoelde bewijsstukken van de Debiteur te vorderen heeft.
(…)
4. Deze garantie is geldig tot een maximum bedrag van € 255.000,-- (zegge tweehonderdvijfenvijftigduizend euro). Indien de Begunstigde bij een schriftelijk verzoek om betaling uit hoofde van deze garantie aangeeft dat het een deelbetaling betreft, blijft de garantie voor het resterende deel in stand. (…)”.
2.6. [Gedaagde] heeft op ontvangst van de bankgarantie het beslag opgeheven.
3. Het geschil en de beoordeling
3.1. Voor de volledige inhoud en de grondslagen van de vor-dering wordt verwezen naar de aangehechte dagvaarding. Kort weergegeven houdt de vordering in:
primair: dat [gedaagde] veroordeeld wordt om de originele bankgarantie af te geven aan de bankinstelling die de garantie heeft gesteld, en aan deze bankinstelling schriftelijk mede te delen dat die bank uit haar verplichtingen uit hoofde van de garantie is ontslagen;
subsidiair: dat [gedaagde] veroordeeld wordt om de originele bankgarantie aan Fun af te geven tegen een door Fun af te geven bankgarantie voor een door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen bedrag;
primair en subsidiair: dat [gedaagde] verboden wordt opnieuw beslag ten laste van Fun te doen leggen op grond van de door [gedaagde] gepretendeerde vordering gedurende de periode dat niet is komen vast te staan dat Fun enig geldbedrag verschuldigd is aan [gedaagde].
3.2. Het verweer van [gedaagde] komt in het volgende voor zoveel nodig aan de orde.
3.3. [Gedaagde] heeft als verweer aangevoerd dat Fun geen spoedeisend belang bij haar vorderingen heeft.
Dit verweer wordt gepasseerd. Naar het oordeel van de rechter heeft Fun voldoende aannemelijk gemaakt dat de bank de betreffende bankgarantie heeft afgegeven tegen zekerheidsstelling in de vorm van het separeren van een deel van de op de bankrekening van Fun aanwezige gelden, alsmede dat zij - als kleine, groeiende onderneming - voor haar bedrijfsvoering over deze gelden dient te beschikken.
3.4. Aan haar vorderingen heeft Fun ten grondslag gelegd dat de vorderingen die aan het door [gedaagde] gelegde beslag ten grondslag liggen, ondeugdelijk zijn.
3.5. Met deze stelling miskent Fun dat zij thans niet in dezelfde positie verkeert als op het moment waarop het door [gedaagde] gelegde beslag nog rustte op haar bankrekening. Immers, zij heeft na het leggen van dit beslag op 21 juni 2005 geen kort gedingprocedure aangespannen om dit beslag op te heffen, maar, op 29 juni 2005, een bankgarantie gesteld voor het bedrag waarvoor het beslag was gelegd. Daarop is [gedaagde] overgegaan tot opheffing van het beslag. De opheffingsgronden van artikel 705 Rv zijn dan ook als zodanig niet meer aan de orde, evenmin een analoge toepassing daarvan (vgl. Gerechtshof ’s-Gravenhage 22 juni 1999, SES 2000,40, Gerechtshof Amsterdam 27 september 2001, SES 2003, 133, Rechtbank ’s-Hertogenbosch 2 mei 2002, NJ 2002, 512 en Rechtbank Rotterdam 25 november 2003, SES 2005, 15).
3.6. Een vordering als de onderhavige, strekkende tot teruggave, althans wijziging van de bankgarantie, kan - voor zover hier van belang - alleen worden toegewezen:
a) indien de bankgarantie is gesteld onder het voorbehoud dat de instandhouding van de bankgarantie afhankelijk is van een rechterlijk oordeel over een in te dienen vordering tot teruggave of wijziging van de bankgarantie;
b) indien aan de voorwaarde waaronder tot betaling onder de bankgarantie zal worden overgegaan, niet meer kan worden voldaan;
c) indien sprake is van (nieuwe) feiten of omstandigheden op basis waarvan (ongewijzigde) instandhouding van de bankgarantie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Ad a
3.7. Fun heeft in dit kader aangevoerd dat zij in - niet overgelegde, confraternele- correspondentie voorafgaande aan het stellen van de bankgarantie aan [gedaagde] kenbaar heeft gemaakt dat zij de bankgarantie stelde “onder protest” en “onder voorbehoud” alsmede dat zij daarin aangekondigd heeft een kort geding tot teruggave van de bankgarantie te starten.
3.8. Naar het oordeel van de rechter is in casu geen sprake van een voorbehoud in de onder 3.6 onder a bedoelde zin. Daarvan is slechts sprake, indien de begunstigde van de bankgarantie met het betreffende door de debiteur gestelde voorbehoud akkoord is gegaan. Vaststaat tussen partijen dat het door Fun gestelde voorbehoud niet in de bankgarantie is opgenomen. Voorts dient uit de onder 3.7 weergegeven stelling van Fun te worden afgeleid dat de betreffende correspondentie slechts een eenzijdige mededeling van de zijde van Fun betrof en niet een voorbehoud betrof op basis waarvan de bankgarantie zou worden afgegeven. Voor zover dit anders zou zijn - de betreffende brief is zoals gezegd niet overgelegd - is niet gesteld of gebleken dat [gedaagde] met dit voorbehoud akkoord is gegaan. Uit het enkele stilzwijgen van [gedaagde] heeft Fun in ieder geval geen instemming met het voorbehoud mogen afleiden. Door de eventuele instemming zou [gedaagde] immers rechten prijsgeven, hetgeen niet te snel mag worden aangenomen. Bovendien dient ernstig te worden betwijfeld of Fun het stilzwijgen van [gedaagde] wel als instemming heeft opgevat. In de in haar opdracht opgestelde bankgarantie is het door haar gestelde voorbehoud - zoals gezegd - niet opgenomen.
Ad b
3.9. Het onder 3.6 sub b genoemde geval doet zich in casu niet voor. In de bankgarantie verbindt de garantstellende bank zich om tot uitbetaling onder de bankgarantie over te gaan, indien de onder 2.2 weergegeven voorwaarden zijn vervuld, kort gezegd:
- overlegging van een afschrift van een in kracht van gewijsde gegane beslissing van een Nederlandse rechter;
- overlegging van een afschrift van een arbitraal vonnis;
- overlegging van een akte houdende een minnelijke regeling.
Deze voorwaarden kunnen nog worden vervuld. De bodemprocedure die door [gedaagde] terzake van de vorderingen waarvoor het beslag was gelegd, is gestart, heeft nog niet geleid tot een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of een minnelijke regeling.
Ad c
3.10. Niet gebleken is dat zich na het stellen van de bankgarantie nieuwe feiten of omstandigheden in de onder 3.6 sub c bedoelde zin hebben voorgedaan. De omstandigheid dat - zoals Fun heeft gesteld - zij niet tot het starten van een kort geding tot opheffing van het beslag heeft kunnen overgaan, vanwege de weigering van de raadsvrouwe van [gedaagde] om het onderliggende beslagrekest aan haar toe te zenden, alsmede vanwege de noodzaak om op uiterst korte termijn de beslagen bankrekening vrij te krijgen voor het doen van betalingen, kan niet als een dergelijke omstandigheid worden aangemerkt. Weliswaar had van de raadsvrouwe van [gedaagde] in haar verhouding tot de raadsman van Fun een meer coöperatieve houding mogen worden verwacht terzake van de het verstrekken van het onderliggende beslagrekest, maar zij was rechtens niet gehouden het beslagrekest te verstrekken. Fun krijgt immers op grond van de wet de beschikking over het beslagrekest door de betekening daarvan door de deurwaarder, uiterlijk 8 dagen na het beslag. Voorts had Fun een afschrift van het verzoekschrift kunnen opvragen bij de deurwaarder of - bij weigering door deze - bij de griffie van de rechtbank die het betreffende verlof heeft verleend.
Tenslotte had Fun ook op basis van de hem wel over het beslag bekende gegevens bij de rechtbank een conceptdagvaarding voor het aanvragen van een spoed kort geding kunnen indienen en - in verband met het uiterste spoedeisend karakter bij wege van uitzondering - onder aanvulling van nadere feiten, stukken en rechtsgronden. Fun heeft dat niet gedaan, maar ervoor gekozen om een bankgarantie te stellen.
Conclusie
3.11. Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen dienen te worden afgewezen.
3.12. Fun zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
4.1. wijst de vorderingen af;
4.2. veroordeelt Fun in de proceskosten, tot aan de uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 816,00 aan salaris en € 244,00 aan verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schepen en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2005.
w.g. griffier w.g. rechter