ECLI:NL:RBUTR:2005:AT5819
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Financiële afwikkeling van beëindigde samenwoning en verdeling van meerwaarde woning
In deze zaak gaat het om de financiële afwikkeling van een beëindigde samenwoning tussen eiseres en gedaagde. Partijen hebben een relatie gehad en zijn op 1 april 1990 gaan samenwonen, zonder te trouwen of zich als partners te registreren. Na relatieproblemen is eiseres in 2002 boven de zaak van gedaagde gaan wonen en heeft zij per 9 juli 2003 zelfstandig een huurwoning betrokken. Gedaagde heeft in 1993 een woning gekocht, waarbij zowel hij als eiseres hoofdelijk verbonden zijn aan de hypotheek. Er is een overeenkomst gesloten waarin is vastgelegd dat eiseres recht heeft op de helft van de meerwaarde van de woning bij beëindiging van de relatie.
Eiseres heeft conservatoir beslag gelegd op de woning en vordert in deze procedure een verklaring voor recht dat zij recht heeft op de helft van de waarde van de woning, na aftrek van de hypotheekschuld. Gedaagde heeft verweer gevoerd en in reconventie gevorderd dat de overeenkomst wordt vernietigd, onder andere op grond van dwaling en misbruik van omstandigheden. De rechtbank heeft beide vorderingen gezamenlijk beoordeeld.
De rechtbank oordeelt dat het beroep op dwaling en misbruik van omstandigheden faalt, omdat de overeenkomst niet op basis van vrijgevigheid is tot stand gekomen, maar op redelijkheid en billijkheid. De rechtbank stelt vast dat partijen een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd en dat de kosten van de verbouwing gezamenlijk zijn gedragen. De waarde van de woning dient te worden vastgesteld op het moment van verbreking van de relatie, zijnde 9 juli 2003. De rechtbank houdt rekening met de hypothecaire schuld en de lening van gedaagde bij H2H bij de berekening van de meerwaarde. De zaak wordt verwezen naar de rolzitting voor verdere behandeling.