KG-nr: 193693/KGZA 05-382/EV
RECHTBANK UTRECHT
Sector Handels - en Familierecht
VONNIS
van de voorzieningenrechter
in het kort geding van:
(Eiser),
wonende te Hoofddorp, ..
e i s e r ,
procureur: mr. P.J. Soede,
advocaat: mr. E. Meijer te ’s-Gravenhage,
de GEMEENTE UTRECHT,
zetelende te Utrecht,
g e d a a g d e,
procureur: mr. B.E.J.M. Tomlow,
Partijen worden hierna aangeduid als (eiser) en de gemeente.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Het verloop van de procedure is als volgt:
- dagvaarding d.d. 15 april 2005, die in fotokopie aan dit vonnis is gehecht;
- mondelinge behandeling op 21 april 2005;
- pleitnota's en producties van beide partijen.
1.2. Partijen hebben vonnis gevraagd. De voorzieningenrechter heeft op 22 april 2005 uitspraak gedaan op het audiëntieblad. Het onderstaande is hiervan een uitwerking.
2.1. (eiser) is hoofd van het Parkeerbedrijf Gemeente Utrecht.
2.2. In februari 2005 heeft de gemeente meldingen ontvangen van medewerkers uit haar organisatie met betrekking tot misstanden en frauduleus handelen door (eiser). Naar aanleiding van deze meldingen heeft onderzoek plaatsgevonden door de directeur van de Dienst Stadsontwikkeling van de gemeente, hierna: de directeur DSO.
2.3. Op 23 februari 2005 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de directeur DSO en (eiser), waarbij de directeur DSO namens B&W aan (eiser) heeft medegedeeld dat hij op grond van artikel 8:18 lid 2 van de Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente (ARU) tot 22 april 2005 wordt geschorst bij wijze van ordemaatregel, in verband met een onderzoek naar vermoedens van plichtsverzuim.
2.4. Bij brief van dezelfde datum (23 februari 2005) heeft de directeur DSO aan (eiser) de schorsing in een besluit bevestigd en daarin medegedeeld, samengevat, dat aan (eiser) de toegang tot het werk zal worden ontzegd, dat het besluit is genomen in verband met vermoedens van mogelijk plichtsverzuim waarbij zijn persoonlijke integriteit in het geding is en dat deze vermoedens betrekking hebben op “het aannemen van geschenken en uitnodigingen van aannemers, uw betrokkenheid bij aannemingen en leveringen ten behoeve van de gemeente en het persoonlijk gebruik van goederen en diensten van de gemeente Utrecht”. Voorts is aan (eiser) medegedeeld dat gedurende de schorsing een onderzoek zal plaatsvinden.
(eiser) heeft tegen dit besluit geen bezwaar ingediend.
2.5. Eind februari 2005 heeft de gemeente opdracht gegeven aan Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V., hierna: Hoffmann, om de hiervoor genoemde vermoedens te onderzoeken. Hoffmann heeft naast (eiser) medewerkers van binnen en buiten de organisatie van de gemeente gesproken. Op 24 en 30 maart 2005 heeft Hoffmann met (eiser) gesproken; vervolgens heeft Hoffmann op 31 maart 2005 een conceptrapport uitgebracht aan de directeur DSO.
Gedurende het onderzoek heeft regelmatig overleg plaatsgevonden tussen de rapporteurs van Hoffmann en de onderzoeksgroep van de gemeente.
2.6. Op 4 april 2005 heeft Hoffmann in een zogenaamde management letter aan de gemeente gerapporteerd. In haar conclusie schrijft Hoffmann:
“Uit het onderzoek is bekend geworden dat de heer (eiser) betrokken is geweest bij schending van de integriteit en belangenverstrengeling en dat hij in voorkomende gevallen misbruik heeft gemaakt van zijn positie als afdelingshoofd Parkeerbedrijf Gemeente Utrecht.
Bekend werd namelijk dat de heer (eiser) in een aantal opzichten niet heeft gehandeld conform de binnen de gemeente Utrecht geldende regelingen, procedures en beleid, in het bijzonder op het gebied van integriteit, aanbesteding, declaratie, internet en e-mail.
Tevens zijn uit het onderzoek bijzonderheden bekend geworden waaruit blijkt dat de heer (eiser) niet heeft gefunctioneerd zoals verwacht mag worden van een afdelingshoofd Parkeerbedrijf. Dit werd onder andere bekend uit de wijze waarop hij zijn managementbevoegdheden heeft gebruikt en de wijze waarop hij omging met zijn medewerkers.”
2.7. Bij brief van 7 april 2005 heeft de directeur DSO, namens het college van B&W aan (eiser) medegedeeld, samengevat, dat zij voornemens is om wegens ernstig plichtsverzuim aan (eiser) de disciplinaire straf van ontslag te geven. In deze brief heeft de directeur DSO de motivering van het voorgenomen besluit gemeld, alsmede een achttal feiten die uit het onderzoeksrapport van Hoffmann zijn gebleken, welke feiten voor de directeur DSO ernstig plichtsverzuim opleveren. Daarbij heeft de directeur DSO voorts nog vermeld dat juist (eiser), gelet op zijn functie en positie, een zeer verantwoordelijke positie inzake het integriteitsbeleid van de dienst heeft, hetgeen aanleiding is om de gedragingen extra zwaar aan te rekenen. Tenslotte heeft de directeur DSO (eiser) in de gelegenheid gesteld om zich ten overstaan van haar als diensthoofd te verantwoorden op 12 april 2005.
2.8. Op 8 april 2005 heeft Hoffmann een eindrapport uitgebracht.
2.9. Op 12 april 2005 heeft (eiser) met zijn raadsman zich bij de gemeente gemeld voor het verantwoordingsgesprek. Dit gesprek is niet doorgegaan, omdat (eiser) noch zijn raadsman in het bezit was van de onder 2.6 genoemde management letter en evenmin van het rapport van Hoffmann van 8 april 2005.
Het verantwoordingsgesprek is vervolgens verschoven naar maandag 25 april 2005.
2.10. Op 13 april 2005 heeft de directeur DSO de medewerkers van het Parkeerbedrijf geïnformeerd over het voorgenomen strafontslag van (eiser). De gemeente heeft (eiser) hiervan achteraf op de hoogte gesteld. Voorts heeft de gemeente aan (eiser) gemeld dat een persbericht zou worden verzonden.
2.12. De gemeente heeft op 12 april 2005 een persbericht doen uitgaan waarin zij melding maakt van, kort samengevat, het starten van een procedure voor disciplinair ontslag voor het hoofd van het Parkeerbedrijf Gemeente Utrecht (PGU), het onderzoek door een extern bedrijfsrecherchebureau op basis waarvan is geconcludeerd dat er sprake is van ernstig plichtsverzuim, dat betrokkene in aanbestedingsprocedures onrechtmatige invloed heeft uitgeoefend, externe opdrachten heeft verstrekt aan (voormalige) familieleden, geschenken heeft aangenomen van zakelijke relaties en dat hij gemeentegoederen veelvuldig gebruikt voor privé-doeleinden.
2.13. Bij brief van 20 april 2005 heeft de gemeente aan (eiser) medegedeeld dat zijn schorsing zal worden verlengd tot het moment waarop een besluit zal worden genomen met betrekking tot het voorgenomen strafontslag.
3.1. Voor de volledige inhoud en de grondslagen van de vor-dering wordt verwezen naar de aangehechte dagvaarding. Kort weergegeven vordert (eiser) de gemeente te veroordelen om in een aan alle media te verstrekken persbericht mededeling te doen dat het op 12 april 2005 uitgegane persbericht, waarin (eiser) plichtsverzuim wordt verweten, prematuur is geweest, dat de in het persbericht aan genoemde persoon verweten gedragingen nog allerminst vaststaan en dat het bestuur van de gemeente zijn verontschuldigingen aanbiedt aan (eiser). Voorts vordert (eiser) de gemeente te veroordelen om de directeur van de Dienst Stadsontwikkeling te onttrekken aan de jegens (eiser) begonnen ontslagprocedure, onder aanwijzing van een gemeentelijk secretaris, bestuur of bestuursorgaan aan wie het voeren van een verantwoordingsgesprek met (eiser) en het nemen van een beslissing naar aanleiding daarvan wordt opgedragen, een en ander met veroordeling van de gemeente in de kosten van het geding.
3.2. Het verweer van de gemeente komt in het volgende voor zoveel nodig aan de orde.
4.1. (eiser) vordert rectificatie van het op 12 april 2005 uitgebrachte persbericht, stellende dat het uitbrengen van het persbericht jegens hem onrechtmatig was. Het persbericht was volgens (eiser) prematuur, omdat de daarin genoemde beschuldigingen nog allerminst vaststaan. (eiser) stelt dat de gemeente met het persbericht in strijd met het geldende gemeentelijke arbeidsvoorwaardenreglement heeft gehandeld en daarmee onzorgvuldig jegens hem. (eiser) heeft voorts aangevoerd dat hij de inhoud van de beschuldigingen kan weerleggen.
4.2. Uitgangspunt is dat er slechts ruimte is voor rectificatie zoals door (eiser) gevorderd, indien de gemeente aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad. Dit kan het geval zijn indien het persbericht onjuiste of onvolledige gegevens bevat, maar ook indien de gemeente in strijd met haar zorgvuldigheidsplicht het persbericht prematuur heeft uitgebracht. Bij de beoordeling van de vordering staan twee zwaarwegende maatschappelijke belangen tegenover elkaar. Aan de ene kant het belang van (eiser) om niet door publicaties in de pers te worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen en aan de andere kant het belang van de gemeente om ten aanzien van misstanden die de samenleving raken – zoals de aan (eiser) verweten gedragingen – in het algemeen belang publiekelijk mededelingen te doen, ten einde uit te dragen dat integriteit bij de gemeente hoog in het vaandel staat en dat handelen door gemeenteambtenaren in strijd met hetgeen van hen daaromtrent verwacht mag worden, voortvarend wordt aangepakt. Verder dient in het kader van een belangafweging in aanmerking te worden genomen dat de gemeente naast de publieke taak die zij heeft, als werkgever een bijzondere verantwoordelijkheid heeft ten opzichte van haar ambtenaren.
4.3. Feit is dat de gemeente heeft besloten het persbericht uit te brengen, nadat aan haar de resultaten van het door Hoffmann uitgevoerde onderzoek bekend waren. Deze onderzoeksresultaten zijn door Hoffmann kort samengevat neergelegd in de onder 2.6. genoemde management letter en hierop zijn de in de brief van 7 april 2005 genoemde feiten gebaseerd, die uiteindelijk tot het voornemen om tot strafontslag over te gaan hebben geleid. Hoewel de onderzoeksresultaten op 12 april 2005 niet met (eiser) zijn besproken als gevolg van een fout van de gemeente – immers de management letter noch het eindrapport van Hoffmann waren op 12 april 2005 bij (eiser) of zijn raadsman bekend – heeft de gemeente besloten het voornemen tot strafontslag in een persbericht openbaar te maken, voordat (eiser) de inhoud van het rapport heeft kunnen becommentariëren.
4.4. Dat de betreffende management letter en in ieder geval het rapport van Hoffmann niet tijdig in het bezit van (eiser) zijn gesteld verdient geen schoonheidsprijs. Dit neemt echter niet weg dat de gemeente voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij belang had bij het uitbrengen van het persbericht op 12 april 2005. De gemeente heeft in dat verband gewezen op de aard van de beschuldigingen en de ernst daarvan. Volgens de gemeente is uit de mededelingen van medewerkers van haar organisatie, het daarop gevolgde onderzoek door Hoffmann en de – tussentijdse – resultaten van het onderzoek, gebleken van ernstige misstanden, die ten behoeve van het publiek aan de kaak dienen te worden gesteld. De gemeente is immers, als overheidsorgaan, verantwoording verschuldigd aan het publiek ter zake de integriteit van haar ambtenaren. Nu het hier een afdelingshoofd betreft met een leidinggevende en voorbeeldfunctie geldt deze publieke verantwoording des te meer. Daar komt nog bij dat de gemeente voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de arbeidsvoorwaarden van haar ambtenaren de laatste jaren regels heeft opgesteld die gericht zijn op het bevorderen van de integriteit van ambtenaren en het aan de kaak stellen van misstanden. De gemeente verwijst in dat verband onder meer naar de verplicht gestelde integriteitsverklaring, regelingen en beleid omtrent het gebruik van gemeente eigendommen, het aannemen van geschenken, vergoedingen en uitnodigingen, privé gebruik dienstauto’s en de klokkenluidersregeling. Tenslotte heeft de gemeente voldoende aannemelijk gemaakt dat zij belang had om het persbericht uit te brengen, vanwege de onrust die was ontstaan binnen de eigen organisatie en de geruchtenstroom die de schorsing van (eiser) teweeg heeft gebracht. De gemeente heeft ervoor gekozen om de situatie openbaar te maken zodat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat verkeerde of onvolledige informatie in de media wordt gebruikt, hetgeen zou kunnen leiden tot onjuiste beeldvorming bij bestuur en publiek.
4.5. Hoewel het zorgvuldiger zou zijn geweest om het persbericht uit te brengen nadat (eiser) kennis had genomen van het rapport van Hoffmann en nadat eventueel het verantwoordingsgesprek had plaatsgevonden, heeft de gemeente, gelet op de hiervoor onder 4.4. genoemde belangen, in het onderhavige geval niet onzorgvuldig gehandeld door het persbericht reeds op 12 april 2005 ui te brengen. Dat de ontslagprocedure op dat moment nog niet in gang was gezet maakt het uitbrengen van het persbericht niet onrechtmatig. Het rapport van Hoffmann was op dat moment immers gereed. Bovendien bestaat een groot deel van het onderzoek uit gesprekken van de onderzoekers van Hoffmann met (eiser). Voorts is onweersproken dat er tussentijds regelmatig overleg heeft plaatsgevonden tussen de onderzoekers van Hoffmann en de gemeente en dat de gemeente haar besluit om tot ontslag over te gaan ook heeft genomen op basis van de uit de het rapport gebleken gedragingen van (eiser). Dat de uit het rapport gebleken gedragingen niet juist zijn is voorshands niet aannemelijk geworden (eiser) heeft de beschuldigingen zoals die zijn weergegeven in het rapport en waarop de gemeente haar voornemen tot ontslag heeft gebaseerd weliswaar betwist, echter (eiser) heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat de op 12 april 2005 bekende beschuldigingen worden ontkracht. Evenmin heeft (eiser) feiten of omstandigheden aangevoerd waarmee het rapport van Hoffmann volledig onderuit zou worden gehaald. Gelet op de eerder genoemde belangen van de gemeente kan vooralsnog dan ook niet worden geoordeeld dat het uitbrengen van het persbericht prematuur was. Derhalve kan niet worden geoordeeld dat de gemeente onrechtmatig jegens (eiser) heeft gehandeld, zodat voor rectificatie geen plaats is.
4.6. (eiser) heeft voorts nog gevorderd de gemeente te veroordelen om de directeur DSO uit de ontslagprocedure jegens hem te onttrekken. Deze vordering is evenmin voor toewijzing vatbaar. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de gemeente heeft (eiser) zijn stelling dat er sprake is van vooringenomenheid, gebrek aan objectiviteit en het ontbreken van oordeelsvermogen onvoldoende aannemelijk gemaakt. Er is derhalve geen aanleiding om de uitvoering van het verantwoordingsgesprek en het nemen van een beslissing daarvan aan een andere functionaris over te dragen.
4.7. De slotsom is dat de gevraagde voorzieningen dienen te worden geweigerd. (eiser) zal als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
5.1. weigert de gevraagde voorziening;
5.2. veroordeelt (eiser) in de kosten van dit geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente begroot op € 816,- voor salaris procureur en op € 244,- voor verschotten;
5.3. verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.S. Elkhuizen-Koopmans en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2005.
w.g. griffier w.g. rechter