ECLI:NL:RBUTR:2005:AT3906
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- E.A.A. van Kalveen
- J.M.J. Mutsaers
- Rechtspraak.nl
Ontkenning van vaderschap en de rol van de juridische vader in het belang van het kind
In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 20 april 2005 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontkenning van het vaderschap. De moeder van een minderjarige heeft verzocht om de ontkenning van het vaderschap van haar echtgenoot, de man, met wie zij op 26 augustus 2000 in Marokko is gehuwd. De moeder stelde dat de man niet de biologische vader is van het kind, dat op 26 december 2004 te Amersfoort is geboren. De man heeft in verschillende brieven aangegeven dat hij niets met het kind te maken wil hebben en dat hij niet de verwekker is. De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift, de ingediende stukken en het verslag van de bijzonder curator, die het verzoek tot ontkenning van het vaderschap steunde.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de ontkenning van het vaderschap niet ter vrije beschikking van partijen staat. De enkele stelling van de moeder dat de man niet de verwekker is, is onvoldoende om dit aan te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de moeder ten tijde van de verwekking en de geboorte in gezinsverband samenwoonden. De moeder heeft geen bewijs geleverd dat de man niet de verwekker is, noch heeft zij een alternatieve verwekker aangeduid.
De rechtbank heeft ook overwogen dat een minderjarige gebaat is bij een juridische vader, zelfs als deze geen contact met het kind wil. Het juridisch vaderschap houdt ook financiële verplichtingen in. De rechtbank heeft de vrees van de bijzonder curator dat de minderjarige klem zal komen te zitten tussen de man en de moeder na een eventuele echtscheiding niet gedeeld. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot ontkenning van het vaderschap afgewezen, met de overweging dat de juridische status van de vader van belang is voor het kind.
De beschikking is gegeven door kinderrechter mr. E.A.A. van Kalveen, in aanwezigheid van griffier mr. drs. J.M.J. Mutsaers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.