ECLI:NL:RBUTR:2005:AT3156

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
14 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KTG-nr. 389886 BU 04-1090
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over het aanbrengen van folie op autoruiten en de gevolgen voor de verkeersveiligheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Utrecht op 14 februari 2005 uitspraak gedaan in een beroep tegen een beslissing van de officier van justitie. Betrokkene had een sanctie van € 86,00 opgelegd gekregen wegens het aanbrengen van een folie op de voorste zijruit van zijn voertuig, waardoor deze ruit er aanmerkelijk donkerder uitzag dan de overige ruiten. De gedraging vond plaats op 10 september 2003 te Driebergen-Rijsenburg. De officier van justitie had het beroep ongegrond verklaard, waarna betrokkene in beroep ging.

Tijdens de zitting op 31 januari 2005 werd de zaak behandeld. De kantonrechter oordeelde dat de folie op de zijruit een 'onnodig voorwerp' is in de zin van artikel 5.2.42 lid 1 onder b van het Voertuigreglement, dat voorschrijft dat de voorruit en zijruiten van personenauto's niet mogen zijn voorzien van onnodige voorwerpen die het uitzicht van de bestuurder belemmeren. De kantonrechter baseerde zijn oordeel op de metingen die zijn verricht met een speciaal meetmiddel, de TintMan, dat voldeed aan de Europese richtlijn voor lichtdoorlating.

De kantonrechter concludeerde dat de lichtdoorlating van de zijruit met de folie niet voldeed aan de vereisten, aangezien er geen hogere percentages lichttransmissie werden gemeten dan 9%, terwijl voor zijruiten minimaal 70% lichtdoorlating is vereist. Betrokkene kon onvoldoende bewijs leveren dat de constatering van de verbalisant onjuist was. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton, locatie Utrecht
Beslissing van de kantonrechter op het beroep van:
[naam betrokkene] [adres betrokkene],
verder ook te noemen: betrokkene.
Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen een beslissing van de officier van justitie, gegeven op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Bij deze beslissing heeft de officier van justitie het beroep ongegrond verklaard.
Het beroepschrift van betrokkene is ter kennis van de officier van justitie gebracht.
Betrokkene is in de gelegenheid gesteld alle op het beroepschrift betrekking hebbende stukken in te zien.
Het beroep is behandeld ter zitting van 31 januari 2005.
De officier van justitie is verschenen. Betrokkene is verschenen.
Vervolgens heeft de kantonrechter deze beslissing gegeven.
Beoordeling van het beroep
Aan betrokkene is een sanctie van € 86,00 opgelegd ter zake van de in de inleidende beschikking aangeduide gedraging te Driebergen-Rijsenburg op 10 september 2003 te 11.02 uur:
voorruit/ zijruit/ windscherm/ indien geen recht.buit.spiegel achterruit, voorzien van uitzicht belemmerende voorwerpen.
Betrokkene voert, kort samengevat, aan dat door de aangebrachte folie op de linkerzijruit van zijn voertuig het uitzicht naar buiten niet werd belemmerd. In het voertuigreglement zijn onvoldoende normen vastgelegd met betrekking tot wat moet worden verstaan onder het begrip belemmering.
De officier van justitie heeft ter zitting een schriftelijke notitie overgelegd, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd. Voorts heeft de officier van justitie een aantal foto’s overgelegd. Aan de hand van deze notitie en foto’s heeft de officier van justitie zijn standpunt uiteengezet en verzocht om het beroep ongegrond te verklaren.
De kantonrechter komt tot het volgende oordeel.
Uit het zaakoverzicht blijkt dat de verbalisant heeft geconstateerd dat “op de voorste zijruit aan de linkerzijde van het voertuig (kenteken [xx-xx-xx]) een folie was aangebracht waardoor deze ruit er aanmerkelijk donkerder uitzag dan de ruiten van dit voertuig welke niet waren voorzien van een folie. In verband hiermee was een onnodig voorwerp op deze ruit aangebracht die het uitzicht van de bestuurder belemmerde.”
In deze zaak is van belang dat in artikel 5.2.42 lid 1 onder b van het Voertuigreglement is voorgeschreven (voor zover van belang): De voorruit en de zijruiten van personenauto’s mogen: niet zijn voorzien van onnodige voorwerpen, die het uitzicht van de bestuurder belemmeren.
De Richtlijn 92/22/EEG van de Raad van 31 maart 1992 betreffende veiligheidsruiten en materialen voor ruiten van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan 14-05-92 vermeldt onder 9.1.4.1. het volgende: De gewone lichtdoorlating als gemeten overeenkomstig punt 9.1.2 mag voor voorruiten niet minder dan 75% en voor andere ruiten niet minder dan 70% bedragen.
Ingevolge artikel 2.9.6 van de Regeling permanente eisen (Uitvoeringsvoorschriften Voertuigreglement) kunnen de in deze paragraaf gestelde eisen worden getoetst door in geval van twijfel te meten met een meetmiddel van voldoende bereik.
Uit het zaakoverzicht en de behandeling ter zitting is gebleken dat de betreffende ruit is gemeten met een speciaal daarvoor ontworpen meetmiddel (De TintMan). Voorts is gebleken dat dit meetmiddel voldoet aan de wijze van meten zoals in de Europese Richtlijn is voorgeschreven, maar dat dit meetmiddel niet is opgenomen in de Regeling meetmiddelen. De verbalisant heeft met dit meetmiddel de ruit op verschillende punten gemeten. Hierbij werden geen hogere percentages lichttransmissie gemeten dan 9%.
Nu met betrekking tot de onderhavige zijruit geen hogere percentage lichttransmissie werd gemeten dan 9%, terwijl de lichtdoorlating voor een zijruit niet minder dan 70% mag bedragen leidt dit tot de conclusie dat de aangebrachte folie het uitzicht naar buiten belemmert dan wel beperkt.
De kantonrechter is van oordeel dat een folie een “onnodig voorwerp” is in de zin van het hiervoor aangegeven artikel van het Voertuigreglement.
De omstandigheid dat het onderhavige gebruikte meetmiddel niet voorkomt in de Regeling meetmiddelen, maar wel voldoet aan de wijze van meten zoals in de Europese Richtlijn is voorgeschreven brengt naar het oordeel van de kantonrechter niet mee dat het resultaat van de meting niet mag bijdragen tot het oordeel dat de gedraging is verricht.
De kantonrechter heeft in hetgeen betrokkene heeft aangevoerd onvoldoende concrete aanknopingspunten kunnen vinden om aannemelijk te achten dat de constatering van verbalisant onjuist is geweest.
Derhalve is de kantonrechter van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de gedraging is verricht.
De kantonrechter zal, gelet op het bovenstaande, beslissen als volgt.
Beslissing
De kantonrechter:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.W.J. van Veen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2005.
VERZONDEN OP
Tegen deze beslissing van de kantonrechter kan hoger beroep bij het gerechtshof te Leeuwarden worden ingesteld door binnen 6 weken na verzending van deze beslissing een gemotiveerd en ondertekend beroepschrift in te dienen bij de Rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht, postbus 16008 te 3500 DA Utrecht.
De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een behandeling ter zitting is gevraagd.