ECLI:NL:RBUTR:2005:AT3114

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
1 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
16/995002-04
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige verkrijging van bewijs in belastingfraudezaak met Belgische autoriteiten

In deze zaak heeft de rechtbank Utrecht op 1 april 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die jarenlang opzettelijk zijn aangiften inkomstenbelasting en vermogensbelasting foutief heeft ingevuld. De verdachte heeft aanzienlijke bedragen op een bankrekening in Luxemburg geplaatst, met de bedoeling deze buiten het zicht van de fiscus te houden, gebruikmakend van het daar geldende bankgeheim. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie beoordeeld, waarbij de verdediging aanvoerde dat de Belgische autoriteiten mogelijk onrechtmatig bewijs hadden verkregen. De rechtbank concludeert dat er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat de Belgische autoriteiten onrechtmatig hebben gehandeld, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk is. De rechtbank oordeelt dat de Belgische autoriteiten de microfiches en documenten op een spontane en rechtsgeldige manier hebben verkregen, en dat de Nederlandse autoriteiten geen betrokkenheid hebben gehad bij de verkrijging van deze gegevens.

De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten vastgesteld, waarbij de verdachte is vrijgesproken van andere tenlasteleggingen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk onjuist doen van aangiften, wat leidt tot een te lage belastingheffing. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de persoon van de verdachte. De verdachte heeft volledig meegewerkt aan het onderzoek en heeft in het verleden geen veroordelingen gehad. De rechtbank heeft een taakstraf opgelegd van 240 uur en een geldboete van € 150.000, te vervangen door hechtenis indien niet betaald. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Algemene wet inzake de Rijksbelastingen.

Uitspraak

RECHTBANK TE UTRECHT
Parketnummer: 16/995002-04
Datum uitspraak: 01 april 2005
Tegenspraak
Raadsman: mr. P.J. van Hagen,
G/T: Nee
VERKORT VONNIS
van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 maart 2005.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging moet worden verklaard, omdat er krachtige aanwijzingen zijn dat de (opsporings)-autoriteiten of politiediensten in België in strijd met de regels bewijs hebben verzameld en de verdediging zich met de onmogelijkheid ziet geconfronteerd om de bewijsgaring door de Belgische autoriteiten op rechtmatigheid te toetsen.
De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
De Belgische fiscale autoriteiten hebben bij brief van 27 oktober 2000 op basis van EEG Richtlijn 77/799 spontaan - dus geheel op eigen initiatief - kopieën van microfiches, afkomstig van Kredietbank Luxembourg (hierna te noemen KB Lux), verstrekt aan de FIOD. Deze microfiches zijn in 1995 in beslag genomen door de Belgische politie. De afdrukken bevatten gegevens van ruim 10.000 Nederlandse rekeninghouders bij KB Lux. Van ongeveer 4.000 rekeninghouders was op dat moment alleen een codenaam bekend. Bij brief van 21 februari 2003 hebben de Belgische autoriteiten, wederom spontaan, aanvullende gegevens aan de Fiod verstrekt. Hieronder bevond zich een schriftelijk stuk met informatie over 19 in Nederland woonachtige personen, onder wie verdachte, die coderekeningen bij KB Lux zouden hebben gehad. Naar aanleiding hiervan is een strafrechtelijk onderzoek tegen verdachte gestart. Uit het dossier blijkt dat de microfiches door werknemers van KB Lux zijn ontvreemd en vervolgens, mogelijk op onrechtmatige wijze, door de Belgische autoriteiten zijn verkregen. Van enige bemoeienis van de Nederlandse autoriteiten bij de verkrijging van de microfiches door de Belgische politie is niets gebleken. Dit geldt ook voor de door de Belgische autoriteiten aan de Fiod verstrekte informatie. Deze informatie is immers spontaan door de Belgische autoriteiten verstrekt. De overdracht van deze informatie was rechtsgeldig. Aan de Fiod en het openbaar ministerie kan derhalve geen enkel verwijt worden gemaakt van mogelijk aan de verkrijging van het bewijsmateriaal klevende gebreken. Van een schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde door de Nederlandse autoriteiten, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is te kort gedaan is dan ook geen sprake. Naar het oordeel van de rechtbank is de sanctie van niet- ontvankelijkheid dan ook niet aan de orde. In dit verband verwijst de rechtbank nog naar het arrest van de Hoge Raad van 16 november 1999, NJ 2000, 214.
De bewezenverklaring
Ten aanzien van bovenstaand verweer betreffende de onrechtmatigheid van het verkregen bewijs, heeft de raadsman zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de door de Belgische autoriteiten versterkte bescheiden en al het materiaal dat op basis daarvan is verzameld, moet worden uitgesloten van het bewijs. Dit zou volgens de raadsman moeten leiden tot vrijspraak van de verdachte, aangezien dan alleen de - bekennende - verklaringen van verdachte resteren.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
In beginsel mag de Nederlandse rechter erop vertrouwen dat de autoriteiten van een verdragsstaat rechtmatig hebben gehandeld bij de verkrijging van bewijsmateriaal. Dit is anders wanneer er krachtige aanwijzingen bestaan om het tegendeel te vermoeden. In dat geval dient de Nederlandse rechter nader onderzoek te doen naar mogelijke gebreken. Blijkt vervolgens van ernstige gebreken in de buitenlandse bewijsvergaring, dan staan dergelijke gebreken aan gebruik voor het bewijsmateriaal in de weg indien zij een inbreuk opleveren op verdragsrechtelijk gegarandeerde mensenrechten.
In haar requisitoir heeft de officier van justitie gesteld dat werknemers van KB Lux een groot aantal documenten en microfiches met afdrukken van bankadministratie behelzende rekeningnummers en namen van rekeninghouders met de daarbij behorende saldi per 31 januari 1994 hebben gekopiëerd en/of ontvreemd. Die werknemers hebben daarmee onrechtmatig gehandeld ten opzichte van KB Lux; hun handelen is door de Belgische justitie strafbaar geacht en zij zijn veroordeeld.
Ten aanzien van de vraag op welke wijze vervolgens de Belgische justitiële autoriteiten de microfiches en documenten in handen hebben gekregen heerst onduidelijkheid. In het verslag
van het Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten te Brussel van 27 juli 1999 wordt gesteld dat een informant in juni 1994 aan de Belgische politie heeft gemeld dat een vroegere werknemer van KB Lux zijn intrek heeft genomen in een appartement in Brussel, en dat die ex-werknemer daar, op voorstel van de informant, documenten van KB Lux in veiligheid heeft gebracht. Of dit laatste op instigatie is gebeurd van de Belgische politie wordt niet in het verslag vermeld. In september 1994 zijn twee politiefunctionarissen naar de desbetreffende woning gegaan en hebben daar documenten van KB Lux inbeslaggenomen. Of dit een rechtsgeldige doorzoeking betrof blijkt niet uit het verslag. Die documenten zouden later verdwenen zijn. Op 2 maart 1995 is voornoemde informant gehoord als getuige, waarbij zowel documenten als microfiches met betrekking tot KB Lux aan de politie werden overhandigd. Het Vast Comité van Toezicht concludeert dat de richtlijnen omtrent hoe te handelen met informanten niet werden toegepast en dat door politiediensten onbehoorlijke gebruiken worden aangewend. Over de vraag of het verkregen bewijs toelaatbaar is heeft het comité geen uitspraak gedaan omdat dit de uitsluitende bevoegdheid is van de gerechtelijke instanties.
Naar aanleiding van met name dit verslag van 27 juli 1999 heeft de rechtbank Amsterdam bij tussenvonnis van 12 september 2002 (LJN AE7569) aan het openbaar ministerie de opdracht gegeven te onderzoeken op welke wijze de rekeninggegevens door de bewuste werknemers aan KB Lux zijn ontfutseld en hoe die gegevens vervolgens in handen van de Belgische justitie zijn gekomen. Naar aanleiding van dit tussenvonnis is een rechtshulpverzoek aan België gedaan, dat heeft geresulteerd in een brief van 3 maart 2003 van A. van Oudenhove, procureur-generaal bij het Parket bij het Hof van Beroep te Brussel. In die brief is opgemerkt dat op dat moment vanuit België geen nadere duidelijkheid verschaft kon worden omtrent de wijze waarop de Belgische justitie en de Belgische belastingdienst de in geding zijnde microfiches hebben verkregen.
Uit een vonnis van de rechtbank Den Haag van 5 november 2004 blijkt dat de correctionele rechtbank te Hasselt (België) in een uitspraak van 30 april 2003 tot de conclusie is gekomen dat de overgelegde microfiches als bewijsstuk dienden te worden uitgesloten van bewijs omdat deze rechtbank niet beschikte over stukken die noodzakelijk zijn ter controle van de rechtmatigheid.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de Belgische autoriteiten mogelijk de microfiches en documenten onrechtmatig hebben verkregen, maar dat daarover geen duidelijkheid bestaat. De rechtbank acht nader onderzoek daarnaar thans echter niet noodzakelijk, op grond van het volgende.
De vergaring van de documenten en microfiches in 1995 vond plaats in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen medewerkers van de Belgische Kredietbank NV. De mogelijke onrechtmatige verkrijging van bewijsmateriaal zou dus uitsluitend de verdedigingsbelangen kunnen schaden van degenen die op het moment van die mogelijke onrechtmatigheden onderwerp van strafrechtelijk onderzoek waren. Vast staat dat dit strafrechtelijke onderzoek waarbinnen die mogelijke onrechtmatigheden zouden hebben plaatsgevonden zich niet richtte tegen verdachte of andere Nederlandse rekeninghouders en er jegens verdachte nog geen voorbereidend onderzoek was gestart door ambtenaren van het OM of Nederlandse opsporingsambtenaren.
Ook benadrukt de rechtbank dat het in het geheel niet aannemelijk is geworden dat de Nederlandse autoriteiten enige bemoeienis hebben gehad met de ontvreemding of het kopiëren van de interne bankgegevens van de Kredietbank Luxembourg door derden, noch met de verkrijging van door de Belgische autoriteiten spontaan verstrekte informatie.
Tenslotte acht de rechtbank het van groot belang dat verdachte, die bij de Fiod onmiddellijk een bekennende verklaring heeft afgelegd, alle hem ter beschikking staande afschriften met betrekking tot zijn rekeningen bij KB Lux aan de Fiod ter beschikking heeft gesteld na de bijstand van een advocaat te hebben ingeschakeld, en dat verdachte ook ter zitting een bekennende verklaring heeft afgelegd.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat niet is vast komen te staan dat er ernstige gebreken kleven aan de Belgische bewijsgaring, maar dat dergelijke gebreken niet kunnen worden uitgesloten. Gezien het voorgaande is de rechtbank echter van oordeel dat zelfs indien van dergelijke gebreken zou moeten worden uitgegaan, geen sprake is van een inbreuk op verdragsrechtelijk gegarandeerde mensenrechten. De rechtbank concludeert dat er geen reden is om de uit België afkomstige bescheiden uit te sluiten voor het bewijs.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven, meermalen gepleegd
en
Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl dat feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl dat feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk;
- een werkstraf van 240 uur;
- een geldboete van € 130.000,--.
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een groot aantal jaren zijn aangiften inkomstenbelasting en vermogensbelasting opzettelijk foutief ingevuld. Verdachte heeft grote bedragen op een bankrekening in Luxemburg gezet met de bedoeling, gelet op het daar geldende bankgeheim, dat dit deel van zijn vermogen uit het zicht van de fiscus zou blijven. Hij deed dit op een listige manier, namelijk door gebruik te maken van een zogenaamde coderekening, waardoor het voor de opsporingsinstanties extra moeilijk werd de eigenaar van deze rekening te achterhalen. Verdachte heeft door zo te handelen de fiscus en daarmee de maatschappij ernstig financieel benadeeld.
De officier van justitie heeft onder meer geëist verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank acht dit geen passende stafmodaliteit, mede gelet op het feit dat verdachte volledig heeft meegewerkt aan het onderzoek en bovendien uit een op zijn naam staand uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 25 januari 2005 blijkt dat verdachte in het verleden nooit is veroordeeld. De rechtbank acht echter wel een taakstraf als na te melden passend en geboden. Gelet op de draagkracht van verdachte, zal de rechtbank tevens hogere geldboete opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 57 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 68 (oud) van 69 van de Algemene wet inzake de Rijksbelastingen.
DE BESLISSING:
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit:
een werkstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 120 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot betaling van een GELDBOETE van € 150.000,-- (honderdvijftigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 12 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mrs C.W. Bianchi, J.K.J. van den Boom en J.D.E. Brouwer-Poederbach, bijgestaan door D.G.W. van de Haar-Kleijer als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 01 april 2005.