RECHTBANK UTRECHT
sector bestuursrecht
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht op het verzoek om een voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak, in het geschil tussen:
[eiser1] en [eiser2], wonende te Maarssen,
eisers,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maarssen,
verweerder.
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerder van 6 januari 2005, aangevuld bij besluit van 7 februari 2005, waarbij verweerder het bezwaar van eisers tegen het besluit van 26 oktober 2004 ongegrond heeft verklaard. Bij besluit van 26 oktober 2004 heeft verweerder aan Portaal Utrecht (hierna: vergunninghouder) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woongebouw met bijbehorende voorzieningen voor senioren op de percelen Vondelstraat 1 en Tesselschadestraat 2 te Maarssen (hierna: percelen).
1.2 Het verzoek is op 10 maart 2005 ter zitting behandeld, waar [eiser1] in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. E.F.J.A.M. de Wit, werkzaam bij ARAG rechtsbijstand, te Leusden. Mr. De Wit is tevens namens [eiser2] ter zitting verschenen.
Verweerder zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Goris werkzaam bij de gemeente Maarssen, bijgestaan door N.E. Joosten, werkzaam bij Bureau Management Consultance. Namens de vergunninghouder is ter zitting verschenen, P.J. van der Tuin, werkzaam bij de vergunninghouder.
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor.
Ten aanzien van het beroep:
2.3 De vergunninghouder heeft op 6 augustus 2004 een reguliere bouwvergunning aangevraagd voor de bouw van een woongebouw met voorzieningen ten behoeve van senioren op de percelen. De vergunninghouder wenst het woongebouw op te richten in het kader van de uitbreiding van het woonzorgcentrum Maria Dommer dat ten dele is gesitueerd op de percelen. In het kader van de realisering van de uitbreiding zal het aan de Vondelstraat gelegen woongebouw "De Vondel" worden gesloopt.
2.4 In artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is bepaald dat het verboden is te bouwen zonder of in afwijking van een bouwvergunning van burgemeester en wethouders. Artikel 44 van de Woningwet - voor zover hier van belang - bepaalt dat een reguliere bouwvergunning slechts mag en moet worden geweigerd, indien het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met het bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen, dan wel niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO, voor zover hier van belang, kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de genoemde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 19, vierde lid, van de WRO kan, indien sprake is van gebied waarvoor het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, van de WRO is herzien, de vrijstelling slechts worden verleend als voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor herziening ter inzage is gelegd.
2.5 Op de percelen is, voor zover het betreft het perceel aan de Vondelstraat, het bestemmingsplan Maire Hofstede (goedgekeurd door gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: GS) op 22 februari 1983) van toepassing en voor zover het betreft het perceel waarop thans Maria Dommer is gelegen het bestemmingsplan Vechtoever-Noord (goedgekeurd door GS op 30 augustus 1978) van toepassing. Ingevolge de bestemmingsplannen rust op de percelen de bestemming "openbare en bijzondere doeleinden", "groenvoorzieningen" en "verkeer".
2.6 Ingevolge artikel 15 van het bestemmingsplan Maire Hofstede en artikel 18 van het bestemmingsplan Vechtoever-Noord mogen de gronden die blijkens de kaart voor openbare en bijzondere doeleinden zijn bestemd, ingevolge de bestemming uitsluitend worden gebruikt ten dienste van het openbaar bestuur, de dienstverlening van overheidswege, het sociale en culturele leven, de godsdienstuitoefening, het onderwijs en de volksgezondheid, waaronder begrepen de verzorging en huisvesting van bejaarden en de huisvesting van het daarvoor benodigde personeel
In artikel 27 van het bestemmingsplan Maire Hofstede en artikel 24, eerste lid, van het bestemmingsplan Vechtoever-Noord mogen de gronden die blijkens de kaart voor groenvoorzieningen zijn bestemd, ingevolge de bestemming uitsluitend worden gebruikt voor plantsoenen, bermbeplantingen en andere groenvoorzieningen en in samenhang daarmede voor wandel- en fietspaden en kinderspeelplaatsen.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, van het bestemmingsplan Vechtoever-Noord mogen de gronden die blijkens de kaart voor verkeer zijn bestemd, ingevolge de bestemming uitsluitend worden gebruikt voor verkeerswegen, parkeerplaatsen, fiets- en voetpaden, alsmede voor de daarbij behorende bermstroken, taluds en beplantingen.
2.6 Aangezien de uitbreiding gedeeltelijk buiten de bestemming "openbare en bijzondere doeleinden is gelegen", is vrijstelling van het bestemmingsplan vereist.
2.7 De raad van de gemeente Maarssen heeft op 27 september 2004 een voorbereidingsbesluit genomen. Verweerder heeft op 7 oktober 2004 aan GS om afgifte van een verklaring van geen bezwaar gevraagd. Wat betreft de ruimtelijke onderbouwing van de te verlenen vrijstelling heeft verweerder verwezen naar een stuk getiteld "Goede Ruimtelijke Onderbouwing" van 26 juli 2004, de bij dat stuk behorende weergave van de ingediende zienswijzen en verweerders reactie op die zienswijze van 6 oktober 2004.
GS hebben bij besluit van 26 oktober 2004 een verklaring van geen bezwaar afgegeven. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 26 oktober 2004 vrijstelling en bouwvergunning verleend ten behoeve van de bouw van de seniorenwoningen.
2.8 Met betrekking tot de grief van eiseres [eiser1] dat zij door verweerder niet is uitgenodigd voor de hoorzitting van 22 december 2004 overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Niet in geschil is dat [eiser1] niet is uitgenodigd. Evenmin is echter in geschil dat zij (desondanks) wel bij die hoorzitting aanwezig is geweest. Uit het verslag van de hoorzitting blijkt dat [eiser1] in de gelegenheid is gesteld om haar bezwaren toe te lichten en van die gelegenheid gebruik heeft gemaakt.
Dat zij in haar belangen zou zijn geschaad, doordat zij, vanwege het uitblijven van de uitnodiging, geen mogelijkheid had om voor de hoorzitting nadere stukken in te dienen, is de voorzieningrechter niet gebleken, nu [eiser1] noch op de hoorzitting noch daarna zulke stukken heeft ingediend en bovendien ter zitting is gebleken dat zij niet over concrete "nadere stukken" beschikt.
Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat zij door het achterwege blijven van genoemde uitnodiging niet in haar procesbelang is geschaad.
2.9 Met betrekking tot de stelling van eisers dat verweerder (meer) uitgebreid onderzoek had behoren te doen naar het uitstralend effect van het nieuwe gebouw op de natuurwaarden van het nabijgelegen weiland, dat niet in het bouwplan is betrokken, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
In verband met mogelijke overtredingen van de Flora- en faunawet heeft de Stichting Ecologisch Advies (hierna: StEA) in opdracht van verweerder in september 2004 een advies uitgebracht over de aanwezige natuurwaarden op de percelen. In dit rapport wordt geconcludeerd dat bij uitvoering van het bouwplan geen beschermde natuurwaarden in het geding zijn wat betreft de verharding en de groenstroken tussen het woonzorgcentrum en het Vondelgebouw. Voor de verstoring van broedvogels door het bouwplan kan geen ontheffing worden verleend, zodat ingrepen aan bomen en struiken buiten het broedseizoen (na half juni en vòòr maart) moeten worden uitgevoerd. Voorts wordt geconcludeerd dat door de werkzaamheden waarschijnlijk de volgende beschermende soorten zullen worden verstoord: gewone bosmuis, bosspitsmuis, huisspitsmuis, mol en egel. Voor de verstoring van deze soorten zal een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet moet worden gevraagd, aldus het rapport. De voorzieningenrechter ziet geen reden voor het oordeel dat dit rapport onvoldoende zorgvuldig tot stand zou zijn gekomen. Verweerder heeft dit advies dan ook aan zijn besluitvorming ten grondslag kunnen leggen.
De in de Flora- en faunawet verboden gedragingen zien - kort gezegd - op het 'beschadigen, vernielen, weghalen, verstoren' van beschermde planten- en diersoorten. Gelet hierop heeft verweerder het onderzoek naar de aantasting van de natuurwaarden als gevolg van het bouwplan in redelijkheid kunnen beperken tot dat gedeelte van het gebied dat daadwerkelijk invloed ondervindt van de bouwactiviteiten. Voor het standpunt van eisers dat verweerder daarnaast uitgebreider onderzoek zou behoren doen naar het uitstralend effect van het nieuwe gebouw op de natuurwaarden van het nabijgelegen weiland, dat niet in het bouwplan is betrokken, ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunt in de wet- en regelgeving.
De stelling van eisers dat, naar de voorzieningenrechter begrijpt, nu ter zitting is gebleken dat verweerder genoemde ontheffing niet heeft aangevraagd, het bestreden besluit dient te worden vernietigd, treft geen doel. De voorzieningenrechter overweegt in dat verband dat op 23 februari 2005 het Besluit van 10 september 2004 (Stb. 2004, 501) tot wijziging van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten in werking is getreden. Hiermee zijn de verboden van artikel 9 tot en met 11 Flora- en faunawet niet (langer) van toepassing op de mol en is een algemene vrijstelling gegeven voor onder andere de verstoring van de bosmuis, egel, bosspitsmuis en huisspitsmuis bij de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Met de inwerkingtreding van dit besluit is de noodzaak tot het aanvragen van een ontheffing voor de in het rapport van StEA genoemde diersoorten dan ook niet langer noodzakelijk.
2.10 Eisers hebben voorts betoogd dat zij schade ondervinden omdat de afsluiting van de Vondelstraat voor verkeer een toename van het verkeer door de Tesselschadestraat, waaraan hun woningen zijn gelegen, tot gevolg zal hebben. Ter zitting heeft verweerder meegedeeld dat bij twee afzonderlijke verkeersbesluiten eenrichtingsverkeer in de wijk is ingesteld en de Vondelstraat aan de openbaarheid is onttrokken. Tegen deze verkeersbesluiten is door eisers noch anderen bezwaar gemaakt, zodat deze besluiten thans onherroepelijk zijn. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat dit betoog van eisers geen doel treft.
2.11 Eisers hebben voorts betoogd dat door verweerder onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen van het bouwplan voor de parkeerbehoefte in de Tesselschadestraat en de omliggende buurt. De voorzieningenrechter overweegt naar aanleiding daarvan als volgt.
In verband met de parkeerbehoefte heeft Twijnstra Gudde, Management Consultants B.V. op 26 augustus 2003 een advies uitgebracht. In dit advies is aan de hand van algemene (parkeer)normen berekend wat in de toekomstige situatie de parkeerbehoefte in de buurt is. De voorzieningenrechter ziet geen aanknopingspunt voor het oordeel dat deze benaderingswijze of de gehanteerde berekeningsmethode niet juist zouden zijn of dat het advies anderszins niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. In de reactie op de zienswijzen van 21 juni 2004 heeft verweerder toegelicht dat bij de beoordeling van de parkeerbehoefte wordt uitgegaan van parkeerkencijfers en dat in dit geval is aangesloten bij de nieuwste inzichten van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW).
Naar aanleiding van de stelling van eisers dat slechts een zeer summiere feitelijke telling is verricht, heeft verweerder ter zitting erop gewezen dat de telling slechts een indicatie geeft en dat voor het overige wordt gewerkt met aan de praktijk ontleende 'kengetallen' die zijn gerelateerd aan de bebouwing in de buurt en de functie van de bouwwerken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder het, overigens niet met een deskundigenrapport onderbouwde, betoog van eisers met betrekking tot het parkeeronderzoek hiermee afdoende weerlegd en is voldoende aannemelijk geworden dat het bouwplan en de parkeerbehoefte op elkaar aansluiten.
2.12 Het betoog van eisers dat sprake is van onzorgvuldige besluitvorming doordat verweerder een nader onderzoek naar de bezonning van de woningen van eisers achterwege heeft gelaten, slaagt evenmin. Uit de gedingstukken blijkt dat de hoogte van het (inmiddels gesloopte) tegenover de woningen van eisers gelegen Vondelgebouw ruim zeven meter bedroeg en dat de nieuwbouw aan de zijde van de Tesselschadestraat 9,75 meter hoog wordt. Voorts blijkt uit de stukken dat de afstand tussen de woningen en het Vondelgebouw 21 meter bedroeg en dat de afstand tussen de woningen en de nieuwbouw 28 meter zal bedragen. Gelet op de geringe toename van de hoogte van het nieuwe gebouw, afgezet tegen de forse toename van de afstand tussen de woningen en tegenovergelegen (nieuwe) bebouwing onderschrijft de voorzieningenrechter het standpunt van verweerder dat geen sprake kan zijn van een onaanvaardbare vermindering van de lichtinval in de woningen van eisers.
2.13 Niet ontkend kan worden dat de uitbreiding van het aantal woningen tegenover de woningen van eisers vermindering van hun privacy met zich brengt. Gelet op de hiervoor reeds genoemde toename van de afstand tussen de woningen heeft verweerder zich echter in redelijkheid op het standpunt gesteld dat de aantasting van de privacy niet dermate groot is dat daaraan doorslaggevend belang moet worden gehecht.
2.14 Eisers hebben in bezwaar gemotiveerd betoogd dat het bouwplan niet in overeenstemming is met de redelijke eisen van welstand en er daarbij onder meer op gewezen dat het plan is gelegen in een als beschermd stads- of dorpsgezicht aangewezen gebied. In het bestreden besluit heeft verweerder in reactie op dit betoog erop gewezen dat de provinciale commissie voor ruimtelijke kwaliteit (hierna: PUMC) op 13 september 2004 een positief welstandsadvies heeft gegeven. Voor zover het bezwaar zich richtte tegen de kleurstelling van het bouwplan heeft verweerder verwezen naar dit welstandsadvies. Voor zover het bezwaar zich richtte tegen de materiaalkeuze, de maatvoering en het volume van het bouwplan heeft verweerder in het bestreden besluit verwezen naar het informatieboekje dat bij de ter visielegging is versterkt en voor het overige naar de bouwaanvraag.
In beroep hebben eisers betoogd dat verweerder met genoemde verwijzingen hun bezwaar onvoldoende gemotiveerd heeft weerlegt. Naar aanleiding van dit betoog overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De PUMC overweegt in haar advies dat zij kan instemmen met de vormgeving van het plan en dat bebouwingsbeeld op de locatie aanvaardbaar is.
De PUMC is op grond daarvan van mening dat het plan voldoet aan redelijke eisen van welstand. De voorzieningenrechter stelt vast dat het advies geen inzicht geeft in de wijze waarop het tot stand is gekomen en welke aspecten de PUMC bij haar beoordeling heeft betrokken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan dan ook onvoldoende worden beoordeeld of dit welstandsadvies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, mede in het licht van de aanwijzing van het gebied waarin het bouwplan is gelegen als beschermd stads- of dorpsgebied. Gelet hierop had verweerder, nu eisers in hun bezwaar gemotiveerd hebben uiteengezet dat het bouwplan wat betreft kleurstelling, materiaalkeuze, maatvoering en volume niet in de omgeving past, naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet mogen volstaan met de enkele verwijzing naar dit advies en het informatieboekje, maar in het bestreden besluit meer uitgebreid moeten motiveren waarom het bouwplan naar zijn mening wel aan de welstandseisen voldoet.
Voor dit oordeel wordt steun gevonden in de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld in de uitspraak van 11 februari 2004, gepubliceerd in AB 2004, 114 en op www.rechtspraak.nl, LJN: AO3389.
2.15 Gelet op het voorgaande kan het besluit wegens strijd met het in artikel 7:12 neergelegde motiveringsbeginsel niet in stand blijven. De voorzieningenrechter ziet voorts aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb het primaire besluit van 26 oktober 2004 te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar.
2.16 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is er aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op ? 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) als kosten van verleende rechtsbijstand.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
2.17 Gelet op de beslissing in de hoofdzaak is het treffen van een voorlopige voorziening niet vereist.
Ten aanzien van het beroep:
3.1 verklaart het beroep gegrond,
3.2 vernietigt het bestreden besluit,
3.3 schorst het besluit van 26 oktober 2004 tot zes weken na bekendmaking van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar,
3.4 bepaalt dat het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van ? 136- aan hen wordt vergoed,
3.5 veroordeelt verweerder in de kosten van eisers in dit geding ten bedrage van ? 644,-,
3.6 wijst de gemeente Maarssen aan als de rechtspersoon die de onder 3.4 en 3.5 genoemde bedragen vergoedt.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
3.7 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus gewezen door mr. M.H.F. van Vugt, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2005.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. S. Meurs mr. M.H.F. van Vugt
Uitsluitend tegen de beslissing op het beroep kan op grond van artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
De beroepstermijn bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na bekendmaking van deze uitspraak.
Afschrift verzonden aan partijen