ECLI:NL:RBUTR:2005:AT2472

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
23 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
340941 CS 04-1261
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van effectenleaseovereenkomst wegens ontbreken vergunning onder de Wet op het Consumentenkrediet

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Utrecht op 23 februari 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen Dexia Bank Nederland N.V. en een gedaagde partij, die een effectenleaseovereenkomst had gesloten onder de naam 'WinstVer10Dubbelaar'. De overeenkomst had een looptijd van 120 maanden en betrof een lease van certificaten van aandelen. Dexia vorderde betaling van een openstaand bedrag na beëindiging van de overeenkomst, omdat de gedaagde in gebreke was gebleven met het betalen van de maandelijkse termijnen.

De kantonrechter oordeelde dat de Wet op het Consumentenkrediet (WCK) van toepassing was op de overeenkomst, omdat deze als een krediettransactie werd gekwalificeerd. Dexia beschikte echter niet over de vereiste vergunning om krediet te verlenen, waardoor de overeenkomst nietig was. Dit betekende dat de partijen in de oorspronkelijke situatie moesten worden hersteld, wat inhield dat de aangekochte certificaten van aandelen voor rekening van Dexia bleven en dat Dexia geen vordering had op de gedaagde, aangezien de aankoopprijs gelijk was aan het ter beschikking gestelde bedrag.

De door de gedaagde betaalde rente werd als onverschuldigd beschouwd en moest door Dexia worden terugbetaald. De kantonrechter wees de vordering van Dexia af en veroordeelde Dexia in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de bescherming van consumenten onder de WCK en de noodzaak voor kredietverstrekkers om over de juiste vergunningen te beschikken.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
SECTOR KANTON, LOCATIE UTRECHT
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap
DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verder ook te noemen: Dexia,
eisende partij,
gemachtigde: F.A.Th. Vrauwdeunt, gerechtsdeurwaarder te Utrecht,
tegen:
[gedaagde],
wonende te Lopik,
verder ook te noemen: [gedaagde],
gedaagde partij,
gemachtigde: [naam en adres].
Verloop van de procedure
Dexia heeft een vordering ingesteld.
[gedaagde] heeft geantwoord op de vordering.
Dexia heeft voor repliek en [gedaagde] heeft voor dupliek geconcludeerd.
Hierna is uitspraak bepaald.
Motivering
1. Tussen partijen staan de volgende feiten vast.
a. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van de Bank Labouchere N.V. te Amsterdam, tevens handelende onder de naam Legio, op haar beurt rechtsopvolgster van Legio Lease B.V., welke vennootschappen hierna alle worden aangeduid als Dexia.
a. In oktober 2001 heeft [gedaagde] met Dexia een overeenkomst gesloten onder de naam "WinstVer10Dubbelaar" (hierna: de overeenkomst). De overeenkomst heeft een looptijd van in beginsel 120 maanden, met een mogelijkheid tot tussentijdse opzegging na 60 maanden, waarbij [gedaagde] van Dexia een door haar aangekocht pakket certificaten van aandelen/effec-ten (in de overeenkomst ook "waarden" genoemd) met een aankoopbe-drag van € 3.345,50 least voor een leasesom van € 6.068,30. Deze leasesom is opge-bouwd uit het voormelde aankoopbedrag en een bedrag van € 2.722,80 aan rente. Op de overeenkomst zijn de "Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease" van toepassing.
c. [gedaagde] diende volgens de overeenkomst de genoemde leasesom als volgt aan Dexia te voldoen:
- gedurende de looptijd van de overeenkomst elke maand, in het totaal dus 120 keer, een maandtermijn van € 22,69 op of omstreeks de 1e dag van iedere maand;
- € 45,38 (ƒ 100,-) op of omstreeks de 119e maand;
- € 3.300,12 aan het einde van de overeenkomst.
d. Artikel 6 van de overeenkomst luidt, voor zover hier van belang: "Ter uitvoering van de (…) verbintenis tot voorwaardelijke overdracht, levert Legio-Lease door middel van deze akte de waarden aan lessee, onder de opschortende voorwaarde dat lessee al dat-gene aan Legio-Lease heeft betaald wat hij haar krachtens deze lease-overeenkomst en de daarbij behorende Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease verschuldigd is of zal worden, van welke levering Legio-Lease onverwijld na totstandkoming van deze akte mededeling doet aan de uitgevende instelling. Aldus is lessee automatisch en van rechtswege eigenaar van de waarden geworden (…)."
a. Na te hebben geconstateerd dat [gedaagde] in gebreke bleef om de verschuldigde maan-delijkse termijnen te voldoen, heeft Dexia de overeenkomst na aanmaning en ingebreke-stelling beëindigd. Naar aanleiding van die beëindiging heeft Dexia een eindafrekening opgesteld, waarin is vermeld dat de opbrengst van de verkoop van de effecten per 12 december 2002 € 1.738,75 bedraagt en dat [gedaagde] een bedrag van € 2.211,52 aan haar dient te voldoen.
2. Dexia vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] ver-oordeelt om aan haar te betalen € 2.894,99, bestaande uit een na de eindafrekening openstaande hoofdsom van € 2.211,53, gespecificeerde contractuele rente ad 0,96% per maand over dit bedrag ad € 200,32, alsmede buitengerechtelijke incassokosten van € 483,14, vermeerderd met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 10 oktober 2003 en de proceskosten.
3. [gedaagde] voert verweer tegen de vordering van Dexia en concludeert tot afwijzing daarvan.
4. Aangezien het in dit geding gaat om een overeenkomst waarop mogelijk de Wet op het Consumentenkrediet (WCK) van toepassing is, overweegt de kantonrechter ambts-halve omtrent die toepasselijkheid het navolgende.
1. De kredietsom bedraagt in het onderhavige geval € 3.345,50 en blijft daarmee onder de in artikel 3 lid 1 WCK genoemde limiet.
6. In de WCK wordt onder krediettransactie verstaan iedere overeenkomst en ieder sa-menstel van overeenkomsten met de strekking dat:
- door of vanwege de kredietgever aan de kredietnemer een geldsom ter beschikking wordt gesteld en de kredietnemer aan de kredietgever een of meer betalingen doet (art. 1 aanhef en sub a onder 1 WCK),
- door of vanwege de kredietgever aan de kredietnemer het genot van een roerende zaak wordt verschaft of een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen dienst wordt verleend en de kredietnemer aan de kredietgever een of meer betalingen doet (art. 1 aanhef en sub a onder 2 WCK).
Blijkens de Memorie van Toelichting staat in de wet centraal het begrip krediettransac-tie, dat beoogt alle relevante vormen van consumentenkrediet te omvatten. Daarbij is uitgangspunt dat een feitelijke omschrijving wordt gegeven van de verschillende ele-menten waaruit een krediettransactie kan bestaan.
7. De onderhavige overeenkomst kenmerkt zich hierdoor dat Dexia als aanbieder van de effecten aan [gedaagde] ter financiering van die effecten een bedrag ter beschikking heeft gesteld, waarover [gedaagde] periodiek rente diende te betalen en welk bedrag [gedaagde] aan het einde van de looptijd diende terug te betalen.
Voor de vraag of de WCK van toepassing is op een overeenkomst met deze kenmerken is allereerst van belang of de overeenkomst geacht moet worden een relevante vorm van consumentenkrediet te zijn, met andere woorden of het hier gaat om een transactie waarvoor de wet beoogt de consument bescherming te bieden.
De kantonrechter is van oordeel dat dat het geval is. Als gevolg van de marktstrategie van de aanbieders, waaronder Dexia, is de effectenleaseconstructie door (potentiële) afnemers in toenemende mate opgevat als een voor iedereen toegankelijke mogelijkheid om een graantje mee te pikken van de gunstige beursontwikkelingen.
Daarbij is door de aanbieders de nadruk gelegd op het reeds profiteren, met andere woorden consumeren, van het genot verbonden aan de effecten die met geleend geld zijn, respectievelijk nog zullen worden, aangeschaft vóórdat de eigendom is overgedra-gen. Aldus is naar het oordeel van de kantonrechter naar de strekking sprake van een krediettransactie als waarop de wet ziet.
8. De kantonrechter stelt vast dat noch uit de bewoordingen van de wet, noch uit de parlementaire geschiedenis valt op te maken dat de wetgever effectenleaseconstructies als de onderhavige expliciet onder de werking van de wet heeft willen brengen.
Tegen deze achtergrond dient de vraag te worden beantwoord of Dexia thans nadeel dient te ondervinden van de vaststelling dat een overeenkomst als de onderhavige naar haar strekking valt onder de reikwijdte van de WCK, met andere woorden of de rechts-zekerheid toelaat dat de beschermende werking van de wet zich, niettegenstaande voormelde vaststelling, uitstrekt tot de effectenleaseconstructie.
9. Met de effectenleaseconstructie heeft Dexia een complex financieel product aange-boden dat nieuwe mogelijkheden bood die tot dan toe niet waren voorzien. Zoals hier-voor is vastgesteld is dat product naar zijn aard een krediettransactie als bedoeld in de WCK. Concreet is nu de vraag of Dexia aan het feit dat noch sprake is van het daadwer-kelijk ter beschikking stellen van een geldsom, noch van het verschaffen van roerende zaken, de zekerheid heeft mogen ontlenen dat de werking van de wet aan de effectenlea-seconstructie voorbij zou gaan. Dat is niet het geval. Wie nieuwe (maatschappelijke, fi-nanciële, technologische of andere) ontwikkelingen introduceert heeft er rekening mee te houden dat het recht daarmee, zoveel als mogelijk, gelijke tred zal trachten te houden. De WCK biedt die mogelijkheid. Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat het toepassings-bereik van de WCK op principiële gronden is beperkt tot roerende zaken.
Voorts beoogt de wet, zoals hiervoor is overwogen, alle relevante vormen van consu-mentenkrediet te omvatten, waarbij uitgangspunt is dat de wet een feitelijke omschrij-ving geeft van de verschillende elementen waaruit een krediettransactie kan bestaan, omdat bij een meer formeel-juridische benadering het gevaar bestaat van ontduiking van de wet via juridische constructies die de economische werkelijkheid maskeren.
De conclusie moet zijn dat de wet beoogt ook een niet eerder “bedachte” vorm van con-sumentenkrediet als effectenlease onder zijn toepassingsbereik te brengen, mits de be-treffende transactie naar zijn strekking een krediettransactie is. Daarmee heeft Dexia, tegen de achtergrond van het innovatieve karakter van haar effectenleaseproduct, reke-ning behoren te houden.
10. Daar komt bij dat de effectenleaseconstructie naar het oordeel van de kantonrechter in elk geval valt onder de definitie van de kredietovereenkomst in Richtlijn 87/102/EEG, PB12.2.1987, L 42/48 zoals laatstelijk gewijzigd op 16 februari 1998. De kantonrechter acht bij de uitlegging van de WCK als hiervoor gegeven de verdragsrechtelijke opdracht om richtlijnconform te interpreteren niet doorslaggevend maar beschouwt die wel als een krachtig argument om de nationale wet in de richting van conformiteit te interprete-ren.
Ook door die werking van de communautaire regelgeving behoeft Dexia niet verrast te zijn.
11. Volgens art. 9 WCK is het verboden zonder daartoe verleende vergunning krediet te verlenen.
Ambtshalve is de kantonrechter gebleken dat Dexia ten tijde van het aangaan van de onderhavige overeenkomst niet over een vergunning als bedoeld in art. 9 WCK beschik-te. Dit brengt ingevolge art. 3:40 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) mee dat de overeenkomst nietig is wegens strijd met een dwingende wetsbepaling. De overeenkomst tussen partij-en is nietig, en niet vernietigbaar, omdat artikel 9 WCK niet uitsluitend ziet op de be-scherming van een van de partijen bij de overeenkomst. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het vergunningenstelsel ook strekt ter bescherming van een algemeen belang en wel een goed functionerende markt voor consumentenkredieten. Nu de WCK wel mede be-oogt consumenten te beschermen tegen onvoldoende informatie en ondeskundig optre-den is er geen reden om te veronderstellen dat de uitzondering van artikel 3:40 lid 3 BW (de wetsbepaling heeft niet de strekking de geldigheid van de daarmee strijdige rechts-handelingen aan te tasten) van toepassing is.
12. Nu de kantonrechter tot dit oordeel komt op grond van overwegingen waaromtrent partijen in deze zaak niet hebben gedebatteerd, ligt het voor de hand hen in de gelegen-heid te stellen zich hierover uit te laten. In het onderhavige geval wordt daarvan afgezien omdat de stellingen van Dexia, de partij die daar primair belang bij heeft, de kanton-rechter ambtshalve bekend zijn en, voor zover zij een andere conclusie voorstaan, wor-den verworpen (vergelijk de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 26 januari 2005, LJN AS4156).
13. Omdat de overeenkomst nietig blijkt te zijn heeft de rechtsgrond die ten grondslag lag aan de door partijen verrichte prestaties van meet af aan ontbroken. Hetgeen ter uit-voering van de overeenkomst over en weer is betaald dient daarom als onverschuldigd in beginsel te worden terugbetaald (art. 6:203 e.v. BW). Het uitgangspunt hierbij is dat beide partijen hersteld dienen te worden in de situatie waarin zij zich bevonden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. Dit uitgangspunt brengt mee dat de aangekochte certificaten van aandelen voor rekening van Dexia blijven en dat Dexia niets te vorderen heeft van [gedaagde], nu de aankoopprijs van de certificaten van aandelen gelijk is aan het ter beschikking gestelde geldbedrag. Voorts dient Dexia de door [gedaagde] betaalde rente in beginsel als onverschuldigd aan [gedaagde] terug te betalen.
14. Hetgeen partijen verder over en weer hebben gesteld kan niet tot een ander oordeel leiden en behoeft daarom geen bespreking meer.
15. Uit het voorgaande volgt dat de vordering moet worden afgewezen. Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.
Beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, tot op heden aan de kant van [gedaagde] begroot op € 15,- ter zake van verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2005.