ECLI:NL:RBUTR:2005:AT2466

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
2 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
364698 CS EXPL 04-4736
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van effectenleaseovereenkomst wegens ontbreken vergunning op grond van de Wet op het Consumentenkrediet

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Utrecht op 2 maart 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen Dexia Bank Nederland N.V. en een gedaagde in conventie, die een effectenleaseovereenkomst had gesloten onder de naam 'Triple Effect'. De overeenkomst, die een looptijd van 36 maanden had, bleek nietig te zijn omdat Dexia niet beschikte over de vereiste vergunning op grond van artikel 9 van de Wet op het Consumentenkrediet (WCK). De kantonrechter oordeelde dat de overeenkomst niet alleen nietig was, maar ook dat Dexia niet aannemelijk had gemaakt dat de gedaagde op de hoogte was van de risico's van de belegging in aandelen. De vordering van Dexia werd afgewezen, terwijl de vordering in reconventie van de gedaagde gedeeltelijk werd toegewezen. De kantonrechter benadrukte dat de WCK beoogt consumenten te beschermen en dat de effectenleaseconstructie onder de reikwijdte van deze wet valt. De uitspraak bevestigt dat de bescherming van consumenten ook geldt voor nieuwe vormen van consumentenkrediet, zoals effectenlease.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
SECTOR KANTON, LOCATIE UTRECHT
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap
DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verder ook te noemen: Dexia,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. H. Post, advocaat te Helmond,
rolgemachtigde: F.A.Th. Vrauwdeunt, gerechtsdeurwaarder te Utrecht,
tegen:
[gedaagde in conventie],
wonende te Utrecht,
verder ook te noemen: [gedaagde in conventie],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. H.K. Jap-A-Joe, advocaat te Utrecht.
Verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure wordt verwezen naar het tussen partijen gewezen vonnis van de sector handels- en familierecht van deze rechtbank van 14 juli 2004 (rol-nummer 169432 / HA ZA 03-2221), waarbij de zaak ter behandeling is verwezen naar de kantonrechter.
Vervolgens heeft Dexia gerepliceerd in conventie en geantwoord in reconventie en heeft [gedaagde in conventie] gedupliceerd in conventie en gerepliceerd in reconventie. Dexia heeft ten slotte gedupliceerd in reconventie.
Hierna is uitspraak bepaald.
Motivering in conventie en in reconventie
1. Tussen partijen staan de volgende feiten vast.
a. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van de Bank Labouchere N.V. te Amsterdam, tevens handelende onder de naam Legio, op haar beurt rechtsopvolgster van Legio Lease B.V., welke vennootschappen hierna alle worden aangeduid als Dexia.
b. In maart 2000 heeft [gedaagde in conventie] met Dexia een overeenkomst gesloten onder de naam "Triple Effect" (hierna: de overeenkomst). De overeenkomst heeft een looptijd van 36 maanden waarbij [gedaagde in conventie] van Dexia een door haar aangekocht pakket aande-len/effecten met een aankoopbedrag van € 19.378,41 least voor een leasesom van € 23.444,25. Deze leasesom is opgebouwd uit het voormelde aankoopbedrag en een be-drag van € 4.065,84 aan rente. Op de overeenkomst zijn de "Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease" van toepassing.
c. [gedaagde in conventie] was ten tijde van het sluiten van de overeenkomst 19 jaar oud. Zij werkte als schoonmaakster en verdiende daarmee het minimum jeugdloon.
d. [gedaagde in conventie] is door de heer [betrokkene], een tussenpersoon, door Dexia aangeduid als een clientenremisier, geïnformeerd en geadviseerd over de effectenleaseovereenkomst.
e. Na een gesprek tussen [gedaagde in conventie] en [betrokkene] heeft Dexia een door haar ondertekende overeenkomst in tweevoud toegezonden aan [betrokkene]. Deze heeft een door [gedaagde in conventie] ondertekend exemplaar aan Dexia geretourneerd.
f. [gedaagde in conventie] diende volgens de overeenkomst de genoemde leasesom als volgt aan Dexia te voldoen:
- gedurende de looptijd van de overeenkomst elke maand, in het totaal dus 36 keer, een maandtermijn van € 112,94 op of omstreeks de 1e dag van iedere maand;
- € 45,38 (ƒ 100,--) op of omstreeks de 35e maand;
- € 19.333,03 aan het einde van de overeenkomst, volgens de overeenkomst in principe te verrekenen met de verkoopopbrengst van de aandelen/effecten (in de overeen-komst ook "waarden" genoemd).
g. Artikel 5. van de overeenkomst luidt: "Zodra lessee al datgene aan de Bank heeft be-taald wat hij haar krachtens deze lease-overeenkomst en de daarbij behorende Bijzonde-re Voorwaarden Effecten Lease verschuldigd is of zal worden, is lessee automatisch en van rechtswege eigenaar van de waarden geworden."
h. Dexia heeft aan het einde van de looptijd van de overeenkomst een eindafrekening opgesteld, waarin is vermeld dat de opbrengst van de verkoop van de aandelen € 7.380,72 bedraagt en dat [gedaagde in conventie] een bedrag van € 12.223,57 aan haar dient te voldoen.
2. Dexia vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde in conventie] ver-oordeelt om aan haar te betalen € 13.061,90, bestaande uit een na de eindafrekening openstaande hoofdsom van € 12.110,63, wettelijke rente hierover vanaf 7 maart 2003 tot en met 15 augustus 2003 van € 561,88 alsmede buitengerechtelijke incassokosten van € 929,39, vermeerderd met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 16 augustus 2003 en de proceskosten.
3. [gedaagde in conventie] voert verweer tegen de vordering van Dexia en concludeert tot afwijzing daarvan.
4. In reconventie vordert [gedaagde in conventie] te verklaren voor recht dat de overeenkomst nietig is wegens strijdigheid met de Colportagewet, dan wel dat de overeenkomst dient te worden ontbonden wegens strijd met de Colportagewet, dwaling of wegens toerekenbare te-kortkoming van Dexia. [gedaagde in conventie] vordert schadevergoeding ad € 4.111,22 (terugbetaling van 36 termijnen en het bedrag van € 45,38) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 december 2003 tot de voldoening.
5. Bij conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie heeft Dexia haar vor-dering voorwaardelijk gewijzigd, in die zin dat zij, indien (enig deel van) de vordering in reconventie wordt toegewezen, met een beroep op artikel 6:278 Burgerlijk Wetboek (BW) veroordeling van [gedaagde in conventie] vordert tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tus-sen de aankoopwaarde van de effecten verminderd met de waarde van de effecten op de datum van vernietiging of ontbinding van de overeenkomst, althans de waarde op het moment van verkoop.
6. Bij conclusie van dupliek in conventie/repliek in reconventie heeft [gedaagde in conventie] aange-voerd dat niet alleen de Colportagewet maar ook de Wet op het consumentenkrediet (WCK) van toepassing is.
7. Aangezien het in dit geding gaat om een overeenkomst waarop mogelijk de Wet op het Consumentenkrediet (WCK) van toepassing is, overweegt de kantonrechter omtrent die toepasselijkheid het navolgende.
8. De kredietsom bedraagt in het onderhavige geval € 19.378,41 en blijft daarmee onder de in artikel 3 lid 1 WCK genoemde limiet.
9. In de WCK wordt onder krediettransactie verstaan iedere overeenkomst en ieder sa-menstel van overeenkomsten met de strekking dat:
- door of vanwege de kredietgever aan de kredietnemer een geldsom ter beschikking wordt gesteld en de kredietnemer aan de kredietgever een of meer betalingen doet (art. 1 aanhef en sub a onder 1 WCK),
- door of vanwege de kredietgever aan de kredietnemer het genot van een roerende zaak wordt verschaft of een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen dienst wordt verleend en de kredietnemer aan de kredietgever een of meer betalingen doet (art. 1 aanhef en sub a onder 2 WCK).
Blijkens de Memorie van Toelichting staat in de wet centraal het begrip krediettransac-tie, dat beoogt alle relevante vormen van consumentenkrediet te omvatten. Daarbij is uitgangspunt dat een feitelijke omschrijving wordt gegeven van de verschillende ele-menten waaruit een krediettransactie kan bestaan.
10. De onderhavige overeenkomst kenmerkt zich hierdoor dat Dexia als aanbieder van de aandelen aan [gedaagde in conventie] ter financiering van die aandelen een bedrag ter beschikking heeft gesteld, waarover [gedaagde in conventie] periodiek rente diende te betalen en welk bedrag Yildi-rim aan het einde van de looptijd diende terug te betalen.
Voor de vraag of de WCK van toepassing is op een overeenkomst met deze kenmerken is allereerst van belang of de overeenkomst geacht moet worden een relevante vorm van consumentenkrediet te zijn, met andere woorden of het hier gaat om een transactie waarvoor de wet beoogt de consument bescherming te bieden.
De kantonrechter is van oordeel dat dat het geval is. Als gevolg van de marktstrategie van de aanbieders, waaronder Dexia, is de effectenleaseconstructie door (potentiële) afnemers in toenemende mate opgevat als een voor iedereen toegankelijke mogelijkheid om een graantje mee te pikken van de gunstige beursontwikkelingen.
Daarbij is door de aanbieders de nadruk gelegd op het reeds profiteren, met andere woorden consumeren, van het genot verbonden aan de aandelen die met geleend geld zijn, respectievelijk nog zullen worden, aangeschaft vóórdat de eigendom is overgedra-gen. Aldus is naar het oordeel van de kantonrechter naar de strekking sprake van een krediettransactie als waarop de wet ziet.
11. De kantonrechter stelt vast dat noch uit de bewoordingen van de wet, noch uit de parlementaire geschiedenis valt op te maken dat de wetgever effectenlease constructies als de onderhavige expliciet onder de werking van de wet heeft willen brengen.
Tegen deze achtergrond dient de vraag te worden beantwoord of Dexia thans nadeel dient te ondervinden van de vaststelling dat een overeenkomst als de onderhavige naar haar strekking valt onder de reikwijdte van de WCK, met andere woorden of de rechts-zekerheid toelaat dat de beschermende werking van de wet zich, niettegenstaande voormelde vaststelling, uitstrekt tot de effectenlease constructie.
12. Met de effectenleaseconstructie heeft Dexia een complex financieel product aange-boden dat nieuwe mogelijkheden bood die tot dan toe niet waren voorzien. Zoals hier-voor is vastgesteld is dat product naar zijn aard een krediettransactie als bedoeld in de WCK. Concreet is nu de vraag of Dexia aan het feit dat noch sprake is van het daadwer-kelijk ter beschikking stellen van een geldsom, noch van het verschaffen van roerende zaken, de zekerheid heeft mogen ontlenen dat de werking van de wet aan de effectenlea-se constructie voorbij zou gaan.
Dat is niet het geval. Wie nieuwe (maatschappelijke, financiële, technologische of ande-re) ontwikkelingen introduceert heeft er rekening mee te houden dat het recht daarmee, zoveel als mogelijk, gelijke tred zal trachten te houden. De WCK biedt die mogelijkheid. Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat het toepassingsbereik van de WCK op principiële gronden is beperkt tot roerende zaken.
Voorts beoogt de wet, zoals hiervoor is overwogen, alle relevante vormen van consu-mentenkrediet te omvatten, waarbij uitgangspunt is dat de wet een feitelijke omschrij-ving geeft van de verschillende elementen waaruit een krediettransactie kan bestaan, omdat bij een meer formeel-juridische benadering het gevaar bestaat van ontduiking van de wet via juridische constructies die de economische werkelijkheid maskeren.
De conclusie moet zijn dat de wet beoogt ook een niet eerder “bedachte” vorm van con-sumentenkrediet als effectenlease onder zijn toepassingsbereik te brengen, mits de be-treffende transactie naar zijn strekking een krediettransactie is. Daarmee heeft Dexia, tegen de achtergrond van het innovatieve karakter van haar effectenlease product, reke-ning behoren te houden.
13. Daar komt bij dat de effectenlease constructie naar het oordeel van de kantonrechter in elk geval valt onder de definitie van de kredietovereenkomst in Richtlijn 87/102/EEG, PB12.2.1987, L 42/48 zoals laatstelijk gewijzigd op 16 februari 1998. De kantonrechter acht bij de uitlegging van de WCK als hiervoor gegeven de verdragsrechtelijke opdracht om richtlijnconform te interpreteren niet doorslaggevend maar beschouwt die wel als een krachtig argument om de nationale wet in de richting van conformiteit te interprete-ren.
Ook door die werking van de communautaire regelgeving behoeft Dexia niet verrast te zijn.
14. Volgens art. 9 WCK is het verboden zonder daartoe verleende vergunning krediet te verlenen.
Ambtshalve is de kantonrechter gebleken dat Dexia ten tijde van het aangaan van de onderhavige overeenkomst niet over een vergunning als bedoeld in art. 9 WCK beschik-te. Dit brengt ingevolge art. 3:40 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) mee dat de overeenkomst nietig is wegens strijd met een dwingende wetsbepaling. De overeenkomst tussen partij-en is nietig, en niet vernietigbaar, omdat artikel 9 WCK niet uitsluitend ziet op de be-scherming van een van de partijen bij de overeenkomst. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het vergunningenstelsel ook strekt ter bescherming van een algemeen belang en wel een goed functionerende markt voor consumentenkredieten. Nu de WCK wel mede be-oogt consumenten te beschermen tegen onvoldoende informatie en ondeskundig optre-den is er geen reden om te veronderstellen dat de uitzondering van artikel 3:40 lid 3 BW (de wetsbepaling heeft niet de strekking de geldigheid van de daarmee strijdige rechts-handelingen aan te tasten) van toepassing is.
15. Nu de kantonrechter tot dit oordeel komt op grond van het ontbreken van een ver-gunning en partijen daarover in deze zaak niet hebben gedebatteerd, ligt het voor de hand hen in de gelegenheid te stellen zich hierover uit te laten. In het onderhavige geval wordt daarvan afgezien omdat de stellingen van Dexia, de partij die daar primair belang bij heeft, de kantonrechter ambtshalve bekend zijn en, voor zover zij een andere conclu-sie voorstaan, worden verworpen (vergelijk de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 26 januari 2005, LJN AS4156).
16. Omdat de overeenkomst nietig blijkt te zijn heeft de rechtsgrond die ten grondslag lag aan de door partijen verrichte prestaties van meet af aan ontbroken. Hetgeen ter uit-voering van de overeenkomst over en weer is betaald dient daarom als onverschuldigd in beginsel te worden terugbetaald (art. 6:203 e.v. BW). Het uitgangspunt hierbij is dat beide partijen hersteld dienen te worden in de situatie waarin zij zich bevonden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. Dit uitgangspunt brengt mee dat de aangekochte aandelen voor rekening van Dexia blijven en dat Dexia niets te vorderen heeft van [gedaagde in conventie], nu de aankoopprijs van de aandelen gelijk is aan het ter beschikking gestelde geld-bedrag. Voorts dient Dexia de door [gedaagde in conventie] betaalde rente als onverschuldigd aan [gedaagde in conventie] terug te betalen.
17. Dexia heeft geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om de overeenkomst met terugwerkende kracht geheel ten nadele van Dexia teniet te doen. Dexia heeft in het bijzonder niet aannemelijk kunnen maken dat [gedaagde in conventie] wist dat zij geld in aandelen ging beleggen en dat zij bereid was het ter zake van rente betaalde be-drag in aandelen te steken met alle koersrisico’s van dien. [gedaagde in conventie] heeft in dit verband aangevoerd dat zij door de tussenpersoon in de veronderstelling is gebracht dat zij een spaarcontract sloot en dat zij minimaal haar inleg zou terugkrijgen. Zij heeft betwist dat zij het schriftelijke informatiemateriaal over het product TripleEffect en een exemplaar van de overeenkomst heeft ontvangen. Dexia heeft niet aannemelijk gemaakt dat [gedaagde in conventie] deze stukken wel heeft ontvangen. Zij heeft slechts gesteld dat zij haar clientenremi-siers instrueert om de betreffende stukken aan de klanten af te geven. Dat is tegenover de uitdrukkelijke ontkenning van de kant van [gedaagde in conventie] onvoldoende om aannemelijk te maken dat die afgifte in dit geval ook daadwerkelijk is geschied. De kantonrechter dient er dus van uit te gaan dat [gedaagde in conventie] noch het informatiemateriaal noch een exemplaar van de overeenkomst heeft ontvangen. Dat brengt mee dat niet vastgesteld kan worden dat zij bereid was geld in aandelen te beleggen met alle risico’s van dien.
18. Uit het voorgaande volgt dat de vordering in conventie moet worden afgewezen. Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.
19. De vordering in reconventie kan tot een bedrag van € 3.839,96 worden toegewezen. Uit de door [gedaagde in conventie] niet betwiste eindafrekening blijkt namelijk dat zij slechts 34 ter-mijnen heeft betaald.
20. Hetgeen partijen verder over en weer hebben gesteld kan niet tot een ander oordeel leiden en behoeft daarom geen bespreking meer.
Beslissing
De kantonrechter:
in conventie
wijst de vordering af;
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, tot op heden aan de kant van [gedaagde in conventie] begroot op € 650,--, te voldoen aan de griffier van de Rechtbank Utrecht;
in reconventie
veroordeelt Dexia om aan [gedaagde in conventie] tegen bewijs van kwijting terug te betalen een bedrag van € 3.839,96, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 december 2003 tot de vol-doening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten tussen partijen in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2005.