1. Ik ben indertijd benaderd door de heer [F.] met de vraag of ik de grond die in deze procedure ter discussie staat wilde verkopen. Ik stel voorop dat ik niet stond te springen om die grond te verkopen en dat heb ik ook aangegeven. Ik wilde op zich wel de grond verkopen maar heb gewezen op het feit dat er bepaalde rechten waren van de toenmalige huurder, [naam huurder], die gerespecteerd dienden te worden. In de akte van levering waarbij mij de grond geleverd was, was ter zake een kettingbeding opgenomen dat de volgend eigenaar moest overnemen.(…)
3. Mijn eisen met betrekking tot een eventuele verkoop zijn neergelegd in de zogenaamde (concept) intentieverklaring die als productie 2 bij de conclusie van antwoord is overgelegd. Er valt natuurlijk altijd wat af te dingen maar de inhoud van die verklaring behelsde toch grotendeels voor mij essentiële punten. Vanaf het begin was er voor mijn gevoel een tendens van slurpen en trekken, die mij zodanig tegen is gaan staan, dat ik op het moment dat ik bij de notaris zat op 17 juli 2003 vroegtijdig kwaad ben weggelopen. Ik heb daarbij aangegeven dat ik onder de voorwaarden die mij, naar mijn gevoel, werden opgedrongen, helemaal niet meer wenste te tekenen.
4. Mede op aanraden van notaris [Van O.] ben ik toch te rade gegaan bij mijn notaris, notaris [J.], en mijn accountant. Van beiden kreeg ik een negatief advies ten aanzien van de voorwaarden die [eiseres] stelden. (…)
5. Voor mij was na mijn gesprek met mijn accountant en notaris [J.] duidelijk dat het geen zin had om verder te onderhandelen. Voor wat betreft de huurder en de BTW waren volgens mij harde eisen gesteld door [eiseres]. Zo was aangegeven dat volgens mij voor 17 september 2003 duidelijk moest zijn of dat, al dan niet met toestemming van de huurder, op een gedeelte van de grond gebouwd kon worden nadat de bouwvergunning was verleend. Die toestemming was er dus niet. Al in een eerder stadium had [eiseres] aangegeven dat zij niet bereid waren het kettingbeding ten behoeve van de huurder over te nemen. Dus zou om die reden de koop niet door kunnen gaan. Dat gold ook voor wat betreft andere voorwaarden waarover wij geen overeenstemming hadden bereikt zoals de asbest, de omvang van de grond (met name de afscheiding van de achterzijde) schone grondverklaring en zo waren er meerdere punten. Ik had ook geen goed gevoel over verdere pogingen om tot overeenstemming te komen. Dat werd ook ingegeven door het feit dat ik 9 jaar geleden een soortgelijke transactie bij de hand heb gehad waarbij alles op rolletjes liep en waarbij er geen enkel probleem was. Hier was dat het tegenovergestelde waardoor het vertrouwen bij mij helemaal weg was.(…)
7. Ik neem aan dat de heer [F.] hetgeen ik hem heb verteld met betrekking tot de huur en de BTW kwestie, alsmede mijn verdere bezwaren waarvan hij vanaf het begin op de hoogte was, heeft medegedeeld aan [eiseres]. Ik teken hierbij aan dat sommige dingen niet eens met mij werden afgestemd omdat [F.] wel wist dat ik daarmee niet akkoord zou gaan. (…)
8. Ik kan nog zeggen dat ik in de overeenkomst niets wilde hebben staan waarmee ik niets te maken had. Zo wilde ik de hele tekst van punt 9 uit de brief van 17 juli 2003 er niet in hebben, noch andere zaken waar ik niets mee van doen had. (…) Ik wilde alleen een eenvoudige koopovereenkomst sluiten en had met de verhouding tussen [eiseres] en [F.] niets van doen.
9. Ik heb de vorige keer horen verklaren dat het niet bezwaarlijk zou zijn geweest als de huurder was blijven zitten ook nadat de bouwvergunning was verleend. Dat is bij mij indertijd zo bepaald niet overgebracht. Ik merk in dit verband op dat ik niet tot het oneindige wilde doorgaan. De huurder had immers wel honderd kunnen worden. Dan zou ik verkocht hebben en dertien, veertien jaar hebben moeten wachten op mijn geld. Ik zou dan risico’s hebben gelopen doordat bijvoorbeeld de grondprijs zou zijn gestegen of andere negatieve dingen.
(…)
Ik heb wel op 18 juli 2003 de heer [v.O.] of [G.] gebeld dat ik ervan afzag omdat ik er geen goed gevoel bij had.