RECHTBANK UTRECHT
sector bestuursrecht
nr. SBR 05/417 VV en 05/442
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht op het verzoek om een
voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak, in het geschil tussen:
1. [eiser 1],
2. [eiseres 1],
3. [eiser 2],
4. [eiseres 2], allen wonende te Wijk bij Duurstede,
eisers,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijk bij de Duurstede,
verweerder.
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerder van 22 februari 2005, waarbij onder meer het bezwaar van eisers tegen het besluit van 14 december 2004 ongegrond is verklaard en laatstgenoemd besluit met aanvullende motivering is gehandhaafd.
Bij besluit van 14 december 2004 is aan het gemeentebestuur vergunning verleend voor het kappen van 16 bomen op en nabij de locatie van het oude busstation aan de Jacob van Ruisdaelstraat in Wijk bij Duurstede. Daarbij is tevens een herplantplicht opgelegd.
1.2 Op 25 februari 2005 heeft een zitting plaatsgevonden, waar eisers sub 1 en 3 in persoon zijn verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. G.H.J. Gardebroek en mr. E.J. van Oostrum, beiden werkzaam bij de gemeente Wijk bij Duurstede. Op verzoek van eisers is de behandeling van het verzoek ter zitting een week aangehouden.
Vervolgens is het verzoek op 4 maart 2005 ter zitting behandeld, waar partijen zijn verschenen als voornoemd.
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor.
Ten aanzien van het beroep:
2.3 De vergunde kap van 16 bomen hangt samen met een groter project, te weten de verplaatsing van het busstation - welke inmiddels heeft plaatsgevonden - en de geplande bouw van het appartementencomplex De Ruisdaelhof voor ouderen aan de Gansfortstraat. Dit project is een onderdeel van de vernieuwing en uitbreiding van (de reeds aanwezige zorgfunctie op) het zogenaamde middengebied gelegen tussen de Gansfortstraat, Ruisdaelstraat, David van Bourgondieweg en de Hordenweg. Ten behoeve van de bouw van voornoemd complex is vergunning verleend voor de kap van zes platanen, drie veldesdoorns, vier acacia's, een eik, een boomhazelaar en een sierkers. In de vergunning is tevens een herplantplicht opgelegd, in die zin dat langs de Gansfortstraat een duidelijke bomenlaan zal worden aangebracht met nader te bepalen zwaardere kwekerijbomen.
2.4 Ingevolge artikel 4.5.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Wijk bij Duurstede 2003 (APV) is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders houtopstand te vellen of te doen vellen.
Artikel 4.5.3, eerste lid, van de APV bepaalt dat de vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechterlijk bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.
In artikel 4.5.3a van de APV is bepaald dat de vergunning kan worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
2.5 De rechtbank stelt vast dat een aanvraag als bedoeld in artikel 4.5.3, eerste lid, van de APV ontbreekt. Conform het schriftelijk ambtelijk voorstel van 8 december 2004 heeft verweerder de kapvergunning verleend aan het gemeentebestuur. Dit besluit is gepubliceerd in een huis-aan-huisblad. Nu niet is gebleken dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad, gaat de rechtbank onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 6:22 van de Awb voorbij aan dit gebrek. Ter voorlichting van verweerder wordt opgemerkt dat artikel 4.5.3 van de APV geen uitzondering bevat voor het gemeentebestuur als aanvrager, zodat ook hij een aanvraag moet indienen bij verweerder.
2.6 In het bestreden besluit, waarbij de onderhavige kapvergunning is gehandhaafd, is aangegeven dat het besluit tot verlenen van de kapvergunning zorgvuldig is voorbereid. Na het laten uitvoeren van een deskundigenonderzoek en de afweging van de diverse belangen, na raadpleging van een klankbordgroep, is besloten dat de bomen niet in de nieuwe structuur van het onderhavige deel van de wijk de Engk passen. Gelet op de opgelegde herplantplicht meent verweerder dat in redelijkheid is besloten tot de verlening van de kapvergunning.
2.7 De voorzieningenrechter stelt op grond van de stukken, in het bijzonder de ter zitting overgelegde kaarten waarop met nummers respectievelijk kleuren de op de onderhavige locatie aanwezige bomen zijn aangeduid, vast dat de kapvergunning betrekking heeft op de bomen met nummers 102 tot en met 108, 110 tot en met 116, 118 en 119. Ten aanzien van deze bomen heeft verweerder ter zitting aangegeven dat zij beeldbepalend zijn. Op grond hiervan is verweerder bevoegd de vergunning te weigeren op grond van artikel 4.5.3a, aanhef en onder d van de APV. Dat zich één van de andere in dit artikel genoemde weigeringsgronden voordoet is de voorzieningenrechter op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting niet gebleken. Ten aanzien van de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten de kapvergunning te verlenen overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
2.8 Vaststaat dat in verband met de realisatie van het inmiddels vergunde bouwplan voor het appartementencomplex deze bomen niet kunnen blijven staan op de plaats waar zij nu staan. Voor zover de grieven van eisers betrekking hebben op (de situering van) dit gebouw dienen deze grieven buiten beschouwing te worden gelaten, aangezien het onderwerp van het geschil de kapvergunning is en niet de bouwvergunning.
2.9 In het rapport stedenbouwkundige inrichting van het middengebied van De Engk van april 2003 is aangegeven dat op de onderhavige locatie waardevolle bomen aanwezig zijn waarvan een deel zo mogelijk wordt teruggeplaatst langs het nieuwe profiel van de Jacob van Ruisdaelstraat. Mocht dit niet mogelijk blijken te zijn, dan worden er nieuwe bomen aangeplant om het groene karakter te versterken.
Op verzoek van de gemeente heeft bureau Copijn Utrecht b.v. in zijn rapport van 3 juni 2003 een inventarisatie gemaakt van de bomen in voornoemd middengebied. De algemene kwaliteit van de bomen in het gebied is goed. Indien veel bomen verplant dienen te worden in verband met een gewijzigde inrichting, zullen tijdig maatregelen getroffen moeten worden.
In een aanvullend advies van voornoemd bureau van 29 september 2004 is ten aanzien van verweerders vraag of de onderhavige 16 bomen binnen drie maanden kunnen worden verplant, onder meer aangegeven: "Voor verplanting komen in aanmerking 1 Prunus (nr. 126), 2 Robinia's (nrs. 102 en 105) en 7 Platanen (nrs. 89, 106 t/m 111). Twee Robinia's bezitten een matige kroonvorm en komen derhalve niet voor verplanting in aanmerking. Dit geldt tevens voor de drie veldesdoorns, waarvan inmiddels twee van de drie bomen als klimboom wordt gebruikt. De Amerikaanse eik komt niet voor verplanting in aanmerking aangezien deze soort een matig regeneratievermogen bezit, zeker in relatie tot de huidige omvang." Hieruit kan worden afgeleid dat 9 van de 16 bomen niet succesvol kunnen worden verplant.
Blijkens een memo van 12 november 1994 is de klankbordgroep Ruimte De Engk, waarin vertegenwoordigers van omwonenden en belangengroeperingen zitting hebben, akkoord gegaan met het grotendeels kappen van bestaande oude bomen en heeft positief geadviseerd over het herstel van de laanbeplanting aan de Ruisdaelstraat en de Gansfortstraat. Voorts is geadviseerd om één goede plataan van de Ruisdaelstraat te verplaatsen naar de "de groene kamer" tussen de toekomstige Ruisdaelhof en het Ewoud en Elisabeth gasthuis.
2.10 Gelet op het vorenstaande, de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder in het onderhavige geval in redelijkheid aan het belang van vergunninghouder bij de kap van de bomen ten behoeve van de bouw van het appartementencomplex meer gewicht heeft kunnen toekennen dan aan het belang van eisers bij het behoud van de bomen. Het bestreden besluit is vooraf gegaan door een uitgebreide voorbereidingsfase waarbij veel partijen, waaronder de omwonenden, zijn betrokken. Tevens is advies ingewonnen van een deskundige. Voorts is de ruimtelijke structuur ter plaatse gewijzigd in die zin dat het busstation ter voorbereiding van de bouw van het appartementencomplex inmiddels is verplaatst en de rijbaan van de Gansfortweg is verlegd. De voorzieningenrechter acht tevens van belang dat in de vergunning een herplantplicht is opgelegd aan de vergunninghouder, in die zin dat langs de Gansfortstraat een duidelijke bomenlaan dient te worden aangebracht met nader te bepalen zwaardere kwekerijbomen.
2.11 In hetgeen eisers hebben aangevoerd over de door hen aangedragen alternatieven teneinde meer bomen te kunnen sparen, ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat de betrokken belangen onjuist zijn afgewogen. Hierbij dient er op te worden gewezen dat het bij de beoordeling van het besluit van verweerder gaat om de vraag of een kapvergunning in redelijkheid verleend kon worden. Voor een verplantingsplicht, die uit de aard der zaak kappen uitsluit, is geen basis in de APV te vinden.
De grieven van eisers over de communicatie tussen de voornoemde klankbordgroep en de bewoners van de buurt laat de voorzieningenrechter buiten verdere bespreking nu die niet van belang zijn voor beoordeling van het onderhavige geschil.
Het betoog van eisers, dat verweerder voor een belangrijk deel is afgeweken van de oorspronkelijke stedenbouwkundige visie van 2003, kan gelet op hetgeen hierover is overwogen onder 2.9 evenmin worden gevolgd.
2.12 Aangezien ook overigens niet is gebleken dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven komt het beroep voor ongegrondverklaring in aanmerking. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
2.13 Gelet op de beslissing in de hoofdzaak is het treffen van een voorlopige voorziening niet vereist.
2.14 Op grond van het vorenoverwogene wordt geen aanleiding gezien om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
2.15 Derhalve wordt beslist als volgt.
Ten aanzien van het beroep:
3.1 verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gewezen door mr. drs. R. in 't Veld, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2005.
De griffier: Het lid van de enkelvoudige kamer:
mr. A.J. Jansen mr. drs. R. in 't Veld
Uitsluitend tegen de beslissing op het beroep kan op grond van artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
De beroepstermijn bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na bekendmaking van deze uitspraak.
Afschrift verzonden aan partijen op: