ECLI:NL:RBUTR:2005:AS8310

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
23 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
153916/HAZA 02-2193
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid en burengeschil met betrekking tot gebruik van een zuidelijke lus

In deze zaak, behandeld door de rechtbank Utrecht op 23 februari 2005, betreft het een geschil tussen twee buren over de uitoefening van een erfdienstbaarheid. De eiser in conventie, die gebruik maakt van een erfdienstbaarheid om via een lus om een eikenboom naar zijn perceel te komen, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagden in conventie, die de zuidelijke lus van deze erfdienstbaarheid hebben afgesloten door het aanleggen van een tuin. De rechtbank heeft in eerdere tussenvonnissen vastgesteld dat de inhoud van de erfdienstbaarheid wordt bepaald door de akte van vestiging, tenzij er bewijs is dat de eiser heeft ingestemd met het afzien van het gebruik van de zuidelijke lus. Tijdens het getuigenverhoor is gebleken dat de gedaagden niet in staat zijn geweest om het bewijs te leveren dat er een afspraak was gemaakt over het gebruik van de zuidelijke lus. De rechtbank concludeert dat de gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld door de erfdienstbaarheid te beperken en dat de eiser recht heeft op het gebruik van de zuidelijke lus zoals vastgelegd in de akte. De rechtbank wijst de vorderingen van de gedaagden in reconventie af, waaronder het verzoek om een verbod op het loslopen van honden en het beperken van de snelheid op het dienende erf. De gedaagden worden veroordeeld om de met de erfdienstbaarheid strijdige situatie op te heffen en een dwangsom wordt opgelegd voor elke dag dat zij in gebreke blijven. De proceskosten worden aan de gedaagden opgelegd.

Uitspraak

VONNIS
van de rechtbank Utrecht, enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van:
[eiser in conventie, gedaagde in reconventie],
wonende te [woonplaats],
e i s e r in conventie,
g e d a a g d e in reconventie,
hierna te noemen: [eiser in conventie, gedaagde in reconventie],
procureur: mr. J.R. Kluyver,
- t e g e n -
1. en 2. [gedaagden in conventie, eisers in reconventie],
beide wonende te [woonplaats],
g e d a a g d e n in conventie,
e i s e r s in reconventie,
hierna in enkelvoud te noemen: [gedaagden in conventie, eisers in reconventie],
procureur: mr. W. Brouwer.
1.
Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van de rechtbank van
29 oktober 2003, alsmede uit de volgende processtukken:
- proces-verbaal van comparitie van partijen na antwoord, gehouden ter plaatse van de aan partijen toebehorende percelen op 9 maart 2004;
- proces-verbaal van getuigenverhoor, gehouden op 17 juni 2004;
- conclusie na enquête van de zijde van [gedaagden in conventie, eisers in reconventie];
- conclusie na enquête van de zijde van [eiser in conventie, gedaagde in reconventie].
Partijen hebben vervolgens vonnis gevraagd.
2.
De verdere beoordeling
in conventie en reconventie
Inhoud erfdienstbaarheid
2.1
De rechtbank blijft bij de inhoud van het tussenvonnis van 29 oktober 2004 en bouwt daarop voort. In dit tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat de inhoud van de erfdienstbaarheid wordt bepaald door de akte van vestiging, tenzij zou komen vast te staan dat [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] op enig moment zou hebben ingestemd met het afzien van het gebruik van een deel van deze erfdienstbaarheid, de zogenaamde zuidelijke lus. De rechtbank heeft [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] vervolgens toegelaten tot het leveren van bewijs van zijn stelling dat [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] met de vorige bewoner van zijn perceel, [naam vorige bewoner], heeft afgesproken slechts gebruik te zullen maken van de noordelijke route langs de eikenboom en dat hij zich hieraan heeft gehouden door jarenlang geen gebruik meer te maken van de zuidelijke route langs de boom, alsmede dat [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] heeft ingestemd met de aanleg door [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] van een tuin op de zuidelijke lus.
Vervolgens heeft de rechtbank een comparitie ter plaatse gehouden en een datum voor een getuigenverhoor bepaald. Ter gelegenheid van het getuigenverhoor heeft [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] drie getuigen doen horen: gedaagde sub 1 zelf, verder te noemen: [naam gedaagde sub 1], diens broer, en [naam vorige bewoner].
2.2
[Naam vorige bewoner] heeft ter gelegenheid van het getuigenverhoor verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij destijds met [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] de door [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] gestelde afspraak heeft gemaakt. Wel heeft hij in verband met de snelheid waarmee over de zuidelijke lus werd gereden, het gebruik van die lus proberen te ontmoedigen door een berg stenen te plaatsen en te verzoeken om niet te hard te rijden. Voorts heeft hij verklaard dat de stelling van [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] dat [naam vorige bewoner] begin 2004 aan [naam gedaagde sub 1] zou hebben gezegd dat hij in het verleden [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] had verzocht om de zuidelijke lus niet meer te gebruiken, op een misverstand berust. De conclusie van het voorgaande is dat [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] niet geslaagd is in het leveren van het bewijs van het bestaan van een afspraak tussen [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] en [naam vorige bewoner] met de door hem gestelde inhoud.
2.3
Evenmin is [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] geslaagd in het leveren van het bewijs van het instemmen door [[eiser] in conventie, gedaagde in reconventie] met de aanleg van een tuin door [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] op de zuidelijke lus. Zowel [naam gedaagde sub 1] als diens broer hebben ter gelegenheid van het getuigenverhoor verklaard dat eerstgenoemde begin 2001 en in augustus 2001 [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] heeft verteld over zijn plannen met betrekking tot de aanleg en verfraaiing van de voortuin en de “tuin” tussen de woning en de eikenboom. Volgens beide getuigen zou [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] hiertegen geen bezwaar gemaakt hebben, doch slechts hebben aangegeven dat hij niet begreep waarom [naam gedaagde sub 1] zijn plannen met betrekking tot zijn tuin met hem besprak “omdat hij dat zelf ook niet zou doen”.
2.4
Vooropgesteld dient te worden dat niet te snel mag worden aangenomen dat iemand afstand doet van een deel van een hem of haar toekomend recht. Dit geldt te meer indien deze afstand van recht door een stilzwijgen tot stand gekomen zou zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] uit de hiervoor gestelde gang van zaken - ook indien juist - niet kunnen en mogen begrijpen dat [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] instemde met het beperken van zijn erfdienstbaarheid tot uitsluitend de noordelijke route. Uit het stilzwijgen van [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] had alleen een dergelijke instemming kunnen worden afgeleid, indien [naam gedaagde sub 1] heeft kunnen en mogen begrijpen dat het [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] op basis van het gesprek met hem voldoende duidelijk was wat de gevolgen van de plannen van [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] voor zijn erfdienstbaarheid zouden zijn. Daarvan is - naar het oordeel van de rechtbank - geen sprake.
Ten eerste staat op basis van voormelde getuigenverklaringen vast dat [naam gedaagde sub 1] de term “tuin” gebruikte zowel voor het volledig als zodanig ingerichte noordwestelijk gelegen deel van zijn perceel als voor het stuk perceel tussen zijn woning en de eikenboom, de zogenaamde zuidelijke lus van de erfdienstbaarheid. Gezien de inrichting van die strook grond, ook ten tijde van het gesprekken begin 2001 en in augustus 2001 voorzien van een toplaag harde grind (zie onder 7 van de verklaring van [naam gedaagde sub 1]) alsmede een berg keien en een taxusboom bij respectievelijk het begin en het einde van de zuidelijk lus, kon deze strook grond bezwaarlijk als een stuk tuin worden aangeduid.
Ten tweede leidt de rechtbank uit de reactie van [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] op de mededeling van [naam gedaagde sub 1] over zijn plannen (dat hij niet begreep dat [naam gedaagde sub 1] zijn plannen met betrekking tot zijn tuin met hem besprak omdat hij dat zelf ook niet zou doen) af dat [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] niet begreep welke consequenties de voorgenomen aanpassingen voor hem zouden hebben. Een en ander blijkt ook wel uit het feit dat [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] kort nadat de werkzaamheden van [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] tot het afsluiten van de zuidelijke lus hadden geleid (26 september 2001, vide productie 6 bij dagvaarding), [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] tot ongedaanmaking daarvan heeft gesommeerd. De in de reactie van [naam gedaagde sub 1] op deze brief niet weersproken constatering van [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] dat de werkzaamheden van [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] pas op 26 september 2001 leidden tot een afsluiting van de zuidelijke lus, leidt voorts tot de conclusie dat de werkzaamheden van [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] in augustus 2001 nog niet in een zodanig stadium waren komen te verkeren dat het [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] toen al duidelijk moest zijn dat hij geen gebruik meer kon maken van de zuidelijke lus om de openbare weg te bereiken.
Tenslotte heeft [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] ook uit het uitblijven van bezwaar van [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] tegen het blokkeren van de zuidelijke lus door het parkeren van diens auto geen stilzwijgende instemming met het afzien van het gebruik van de zuidelijke lus kunnen afleiden. Deze situatie heeft immers slechts gedurende een relatief korte periode bestaan, namelijk vanaf de aankoop door [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] van zijn perceel in 2000 tot de uitvoering van de herinrichtingswerkzaamheden in september 2001, en heeft binnen die periode kennelijk voor [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] nog niet tot onoverkomelijke problemen geleid. De rechtbank acht bovendien aannemelijk dat [eiser in conventie, gedaagde in reconventie], gelijk hij heeft verklaard, zijn relatie met zijn nieuwe buren niet meteen op scherp heeft willen zetten.
2.5
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] niet erop heeft mogen vertrouwen dat [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] door tegen de aankondiging van het aanleggen van een tuin op de zuidelijke lus van de erfdienstbaarheid en het plaatsen van een auto op deze lus geen bezwaar te maken, heeft ingestemd met het afzien van het gebruik van de zuidelijke lus. Dit betekent dat [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] niet geslaagd is in het hem opgedragen bewijs. De inhoud en de wijze van uitvoering van de erfdienstbaarheid worden dan ook slechts bepaald door de akte van vestiging, die - anders dan [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] kennelijk meent - voldoende duidelijk is: deze omvat een erfdienstbaarheid om via de lus om de eikenboom van de openbare weg naar het perceel van [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] te komen en te gaan.
2.6
Ingevolge artikel 5:74 BW dient de uitoefening van de erfdienstbaarheid echter wel op de voor het dienende erf (het erf van [gedaagden in conventie, eisers in reconventie]) minst bezwarende wijze te geschieden. Deze bepaling geeft [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] - anders dan deze kennelijk meent - echter niet het recht om de gehele zuidelijke lus, die blijkens de akte deel uitmaakt van de erfdienstbaarheid, op een zodanige wijze af te sluiten dat gebruik van dit deel van de erfdienstbaarheid door [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] niet meer mogelijk is. [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] is daartoe alleen gerechtigd na verlegging van de erfdienstbaarheid overeenkomstig art. 5:73 lid 2 BW of wijziging van de erfdienstbaarheid ex art. 5:78 BW, zoals [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] in reconventie ook heeft gevorderd. Art. 5:74 BW legt alleen een verplichting op de eigenaar van het heersende erf om de eigenaar van het dienende erf niet meer overlast aan te doen dan redelijkerwijs voor een behoorlijke uitoefening van het recht noodzakelijk kan worden geacht. In verband met het feit dat de zuidelijke lus dicht langs de woning van [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] loopt, brengt deze verplichting - hoewel deze situatie bij de vestiging van de erfdienstbaarheid wel is voorzien - mee dat [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] niet nodeloos veel van de zuidelijke lus gebruik dient te maken. Niet gebleken is echter dat daarvan sprake is geweest.
De stelling van [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] dat de putten bij zijn woning door het gebruik van de zuidelijke lus zijn verzakt en de eikenboom schade dreigt op te lopen, dient in het licht van het voorgaande alsmede in het licht van de getuigenverklaring van [naam gedaage sub 1] dat de putten bij de woning waren ingestort door het parkeren van zijn eigen auto, als onvoldoende gemotiveerd te worden gepasseerd.
2.7
In het navolgende zal dan ook beoordeeld dienen te worden of [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] recht heeft op verlegging of wijziging van de erfdienstbaarheid op een zodanige wijze dat de zuidelijke lus wordt afgesloten.
Verlegging van de erfdienstbaarheid
2.8
Voor zover de door [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] gewenste wijziging van de erfdienstbaarheid (namelijk dat deze alleen nog kan worden uitgeoefend over de noordelijke lus over een pad van 2,25 meter breed lopende vanaf de openbare weg tot de ondergrondse garage van [eiser in conventie, gedaagde in reconventie]) als een “verlegging” in de zin van artikel 5:73 lid 2 BW zou kunnen worden beschouwd, stuit de daartoe strekkende reconventionele vordering van [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] reeds af op het feit dat een verlegging op grond van deze bepaling slechts kan plaatsvinden indien deze mogelijk is zonder een onredelijke vermindering van het genot voor de eigenaar van het heersende erf. Door de voorgestelde verlegging zou echter wel een dergelijke onredelijke vermindering van het genot plaatsvinden. Ten eerste zouden daardoor de bovengrondse parkeerplaatsen op het erf van [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] niet meer bereikbaar zijn. Ten tweede zou [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] - bij blokkering van de noordelijke route, hetgeen blijkens de overgelegde foto’s herhaaldelijk is voorgekomen - zijn erf niet meer kunnen verlaten via de alternatieve zuidelijke lus. Tenslotte heeft [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] bij het achterstevoren inrijden of uitrijden van zijn garage manoeuvreerruimte nodig, aangezien de ingang van deze garage zich tegen de erfgrens bevindt. Een verlegging als gevorderd (een pad met een breedte van 2,25 meter) zou dit - in tegenstelling tot de huidige situatie - onmogelijk maken.
2.9
De stelling van [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] dat geen onredelijke vermindering van het genot van de erfdienstbaarheid plaatsvindt omdat [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] al gedurende 18 jaar althans een aanzienlijke periode de zuidelijke lus niet gebruikt, kan in het licht van de overgelegde verklaringen niet als juist worden aanvaard.
Een voormalig bewoonster van het huidige perceel van [gedaagden in conventie, eisers in reconventie], [naam voormalig bewoonster], verklaart alleen dat de noordelijke route de gebruikelijke route was van [eiser in conventie, gedaagde in reconventie], niet dat dit de enige route was die door hem of door zijn bezoekers werd gebruikt.
De latere bewoner [naam vorige bewoner] verklaart in zijn verklaring van 4 juni 2001 eveneens dat de noordelijke route slechts de gebruikelijke route was van [eiser in conventie, gedaagde in reconventie]. In zijn op 17 juni 2004 afgelegde getuigenverklaring voegt hij daaraan toe dat de vriendin van [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] de zuidelijke route wel eens gebruikte, evenals leveranciers en bezoekers van [eiser in conventie, gedaagde in reconventie]. De getuigenverklaring van de broer van [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] ten aanzien van het gebruik van de zuidelijke route heeft alleen betrekking op de periode na aankoop van het perceel door [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] in 2000, derhalve een relatief korte periode tot het moment dat [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] tot afsluiting van de zuidelijke route is overgegaan. In deze periode werd voorts ook het gebruik van de zuidelijke lus beperkt door het plaatsen van een auto daarop door [gedaagden in conventie, eisers in reconventie].
Tegenover deze verklaringen staat de verklaring van de vader van de vriendin van [eiser in conventie, gedaagde in reconventie], inhoudende dat hij vanaf 1987 twee à drie keer per jaar drie à vier weken op de woning van [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] paste en dat hij in die tijd gebruik maakte van de noordelijke lus om naar de woning te komen en de zuidelijke lus om te gaan naar de openbare weg. De zoons van [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] hebben blijkens hun overgelegde verklaringen diverse malen gezien dat hun ouders en bezoekers van [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] gebruik maakten van de zuidelijke route en verklaren daarvan ook zelf gebruik te hebben gemaakt.
Tenslotte heeft de [naam krantenbezorger] in zijn door [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] overgelegde verklaring aangegeven dat hij in de periode 1981-1996 zes dagen per week een krant heeft bezorgd bij [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] met gebruikmaking van de zuidelijke lus.
De omstandigheid dat [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] bij de aanvraag van een bouwvergunning voor een aanbouw met ondergrondse garage de toegang tot het perceel heeft weergegeven als een pad dat alleen via de noordelijke lus loopt, en niet via de zuidelijke, brengt hierin geen verandering, alleen al vanwege het feit dat deze tekening dateert van vóór de vestiging van de betreffende erfdienstbaarheid.
2.1
De vordering tot verlegging van de erfdienstbaarheid zal dan ook worden afgewezen.
De wijziging van de erfdienstbaarheid
2.11
De vordering tot wijziging van de erfdienstbaarheid ex artikel 5: 78 BW is reeds in het tussenvonnis van 29 oktober 2003 afgewezen.
Conclusie ten aanzien van de vordering in conventie
2.12
De conclusie van het voorgaande is dat [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] het recht toekomt om van de erfdienstbaarheid gebruik te maken op de in de akte omschreven wijze, via een lus om de eikenboom, en derhalve tevens van de zuidelijke lus. Door de aanleg van een tuin op dit gedeelte van het dienende erf heeft [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] het [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] feitelijk onmogelijk gemaakt om van dit deel van de erfdienstbaarheid gebruik te maken en in zoverre onrechtmatig jegens [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] gehandeld. De door [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] in conventie ingestelde vordering tot het opheffen van de met de erfdienstbaarheid strijdende toestand dient dan ook te worden toegewezen. Aan [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] zal - in verband met de omvang van de werkzaamheden die dit met zich mee zal brengen - wel een ruimere termijn worden gegund dan gevorderd. Voorts zijn er termen om de gevorderde dwangsom te matigen en aan een maximum te binden.
Verbod loslopende honden
2.13
In reconventie heeft [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] verder gevorderd dat het [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] verboden wordt om zijn honden los te laten lopen op het dienende erf en zich daarbij buiten het traject ter breedte van maximaal 2,25 meter ter noordzijde van de eikenboom te begeven.
2.14
De uit artikel 5:74 BW voortvloeiende verplichting om de eigenaar van het dienende erf zo min mogelijk overlast te bezorgen, kan tevens meebrengen dat - indien de eigenaar van het heersende erf met honden over het dienende erf loopt, hetgeen op grond van de erfdienstbaarheid in beginsel is toegestaan - hij, in verband met het mogelijk onvoorspelbare gedrag van de honden, hen aangelijnd dient te houden. [Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] heeft echter niet betwist dat [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] sinds oktober 2002 niet meer met loslopende honden over het erf van [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] heeft gelopen, zodat de reconventionele vordering van [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] strekkende tot een verbod dient te worden afgewezen.
Parkeren/rijden/stilstaan met auto’s
2.15
Hetzelfde geldt voor de reconventionele vordering van [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] om voor recht te verklaren dat [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] met de auto op het dienende erf niet mag stilstaan en maximaal vijf kilometer per uur moet rijden. Weliswaar dient [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] op het dienende erf een zodanige snelheid aan te houden dat hij geen gevaar oplevert voor zich op het erf bevindende personen, maar bij een vordering om deze snelheid te beperken tot een snelheid van vijf kilometer per uur heeft [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] onvoldoende belang. Niet gesteld of gebleken is dat [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] ook in de periode nadat [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] eigenaar was geworden van diens perceel, te hard over het dienende erf heeft gereden. Voorts is het nauwkeurig aanhouden van een dergelijke lage maximale snelheid bijna onmogelijk, zodat toewijzing van een dergelijke vordering - ook indien een andere maximale snelheid zou worden bepaald - weer aanleiding zou zijn tot nieuwe geschillen tussen partijen. Daarbij komt dat er ook andere mogelijkheden zijn om te voorkomen dat op het dienende erf hard wordt gereden.
Hetzelfde geldt ten aanzien van de vordering strekkende tot een verbod om op het dienende erf met de auto stil te staan, aangezien het nodig kan zijn om op het dienende erf met de auto te manoeuvreren teneinde deze op het heersende erf te parkeren. Alsdan is onvermijdelijk dat korte tijd op het dienende erf wordt stilgestaan. Ook deze vordering van [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] zal derhalve worden afgewezen.
2.16
Anders dan [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] kennelijk meent, vloeit uit de erfdienstbaarheid echter niet voort dat het gehele dienende erf als 'gemeenschappelijke plein' fungeert en hij daarop onbeperkt auto’s van hemzelf of bezoekers kan laten parkeren. Uitgangspunt is dat de auto’s van [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] en van zijn bezoekers op zijn eigen erf, in de ondergrondse garage of op de drie bovengrondse parkeerplaatsen, worden geparkeerd. Voor zover de auto’s bij het parkeren op de laatstgenoemde parkeerplaatsen enkele tientallen centimeters uitsteken, rechtvaardigt dat - anders dan [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] kennelijk meent - echter niet de door [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] in reconventie gevorderde verklaring voor recht dat [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] en de zijnen niet op het dienende erf mogen parkeren.
2.17
Ook indien het incidenteel zou voorkomen dat een bezoeker van [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] op het dienende erf zou parkeren, is dit in de gegeven omstandigheden onvoldoende grond de vordering toe te wijzen. Immers, de percelen van partijen liggen op een afstand van ongeveer één kilometer van de openbare weg. Deze weg is alleen te bereiken via een pad dat van de openbare weg naar het erf van [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] voert. Van bezoekers van partijen mag in het licht van deze bijzondere situatie in beginsel niet verwacht worden dat zij - indien de vijf parkeerplaatsen op het erf van [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] bezet zouden zijn, hetgeen naar verwachting slechts incidenteel het geval zal zijn - de auto langs de openbare weg parkeren, voor zover al mogelijk en ook wettelijk toegestaan, en vervolgens naar het perceel van [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] lopen. Dit geldt te meer, indien de bezoeker een leverancier is die goederen bij [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] wil afleveren. Voorts is niet gesteld of gebleken dat het incidenteel parkeren door derden op het dienende erf bij de rechtsvoorgangers van [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] tot problemen heeft geleid, terwijl dat toen ook al moet zijn voorgekomen. De stelling van [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] dat het parkeerprobleem is voortgekomen uit de bouw van een aanbouw door [eiser in conventie, gedaagde in reconventie], kan niet worden aanvaard, nu de bouw reeds voorzien was ten tijde van het vestigen van de erfdienstbaarheid en kort daarna zijn beslag heeft gekregen. Ten slotte is op het dienende erf niet (duidelijk) aangegeven dat dit niet behoort tot het perceel van [eiser in conventie, gedaagde in reconventie], zodat het voor ter plaatse onbekende bezoekers niet duidelijk is waar hij of zij zijn of haar auto mag parkeren.
2.18
De reconventionele vordering strekkende tot een algeheel parkeerverbod op het dienende erf voor [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] en zijn bezoekers zal dan ook - bij gebreke van een duidelijk belang van [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] bij deze vordering - worden afgewezen.
Conclusie ten aanzien van de vorderingen in reconventie
2.19
De conclusie van het voorgaande is dat de vorderingen in reconventie dienen te worden afgewezen.
Proceskosten
2.2
[Gedaagden in conventie, eisers in reconventie] zal, als de in conventie en reconventie in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van deze procedures worden veroordeeld.
2.21
In verband met het feit dat de rechter voor wie de comparitie ter plaatse en het getuigenverhoor heeft plaatsgehad, niet meer werkzaam is bij deze rechtbank, wordt dit vonnis gewezen door de hierna te noemen rechter.
3.
De beslissing
De rechtbank:
in conventie
3.1
veroordeelt [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] om:
- uiterlijk op 1 april 2005 de met de erfdienstbaarheid strijdige situatie op te heffen of te doen opheffen, in die zin dat de op de zogenaamde zuidelijke lus aangelegde tuin alsmede keien of andere obstakels, worden verwijderd en de oude toestand met grind wordt hersteld;
- de gehele lus om de eikenboom tot het gebruik van [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] vrij te houden;
3.2
bepaalt dat [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] aan [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] een dwangsom verbeurt van € 500,- voor elke dag of gedeelte daarvan na 1 april 2005 dat [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] in gebreke blijft aan het onder 3.1 bepaalde te voldoen, tot een maximum van € 100.000,-;
3.3
veroordeelt [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser in conventie, gedaagde in reconventie] begroot op € 1582,- voor salaris van zijn procureur en op € 270,56 voor verschotten;
3.4
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.5
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
3.6
wijst de vorderingen af;
3.7
veroordeelt [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] in de kosten van dit geding, tot aan de uitspraak aan de zijde van [[eiser] in conventie, gedaagde in reconventie] begroot op € 791,- voor salaris van zijn procureur;
3.8
verklaart onderdeel 3.7 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver en is in het openbaar uitgesproken op woensdag 23 februari 2005.
w.g. griffier w.g. rechter