ECLI:NL:RBUTR:2005:AS5144
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Geheimhoudingsbeding in mediationovereenkomst en bewijslevering
In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 2 februari 2005 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin de vraag centraal stond of een geheimhoudingsbeding in een mediationovereenkomst het leveren van bewijs door middel van getuigen, waaronder de mediator, in de weg staat. De eiser, vertegenwoordigd door procureur mr. A. Boulogne, had gesteld dat er een terugbetalingsverplichting rustte op de gedaagde, indien de aanneemsom lager zou uitvallen dan overeengekomen. De gedaagde, vertegenwoordigd door procureur mr. D. van de Lockant-Geschiere, voerde aan dat het geheimhoudingsbeding in de mediationovereenkomst bepaalde informatie uitsloot van bewijs. De rechtbank oordeelde dat de geheimhoudingsplicht die partijen bij aanvang van de mediation overeenkwamen, kan worden gekarakteriseerd als een bewijsovereenkomst in de zin van artikel 153 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit houdt in dat de rechter in beginsel gebonden is aan deze overeenkomst, maar dat de wettelijke waarheidsplicht van artikel 21 Rv ook van toepassing is. De rechtbank concludeerde dat de partijen feitelijk hadden gekozen om de vaststellingsovereenkomst als enig bewijs van hun afspraken te laten gelden, met uitsluiting van ander bewijs. De rechtbank oordeelde dat het enkele feit dat de vaststellingsovereenkomst onvolledig was, niet voldoende was om de gedaagde niet te houden aan de bewijsovereenkomst. De rechtbank besloot dat zij geen getuigen zou horen over hetgeen in het kader van de mediation was besproken, en dat er een eindvonnis kon worden gewezen. De zaak werd verwezen naar de rolzitting voor het nemen van een akte door de eiser over de eerder genoemde punten.