ECLI:NL:RBUTR:2004:AR8268

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
28 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
SBR 04/3276 VV
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van geweigerde verkoopvergunning voor consumentenvuurwerk in Zeist

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht op 28 december 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen een verzoeker, wonende te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist. De zaak betreft de weigering van een verkoopvergunning voor consumentenvuurwerk op basis van artikel 2.6.2 (Z) van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Zeist. De vergunning was geweigerd in het belang van de veiligheid, waarbij verweerder zich baseerde op eerdere overtredingen van de vuurwerkregelgeving door de verzoeker.

De voorzieningenrechter overweegt dat het Vuurwerkbesluit van 22 januari 2002 een uitputtende regeling biedt voor de veiligheid van vuurwerk en dat gemeentebesturen geen aanvullende veiligheidsvoorschriften mogen opleggen. De voorzieningenrechter concludeert dat de weigering van de vergunning in strijd is met het Vuurwerkbesluit, omdat de verzoeker voldoet aan de wettelijke eisen voor de opslag van vuurwerk. De voorzieningenrechter schorst daarom het besluit van 14 december 2004 en treft een voorlopige voorziening, waarbij verzoeker behandeld dient te worden als ware hij in het bezit van een verkoopvergunning.

Daarnaast wordt de gemeente Zeist veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de kosten van de verzoeker. De uitspraak benadrukt het belang van de rechtsbescherming van ondernemers en de noodzaak voor gemeenten om zich te houden aan de geldende wet- en regelgeving met betrekking tot vuurwerk.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
sector bestuursrecht
nr. SBR 04/3276 VV
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht op het verzoek om een
voorlopige voorziening in het geschil tussen:
[verzoeker], wonende te [woonplaats],
verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist,
verweerder.
1. INLEIDING
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerder van 14 december 2004, waarbij verzoekers aanvraag om een vergunning ingevolge artikel 2.6.2 (Z) van de Algemene Plaatselijke Verordening 2002 van de gemeente Zeist (APV) voor de verkoop van consumentenvuurwerk in de panden [adres 1] en [adres 2] in Zeist is afgewezen.
1.2 Het verzoek is op 24 december 2004 ter zitting behandeld, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. R.G. Meester, advocaat te Amsterdam. Namens verweerder zijn verschenen mr. G.A.J. Pongers, A. van Brenk en E. Baars, allen werkzaam bij de gemeente Zeist, alsmede C.T. Rietveld, brigadier van de politie regio Utrecht (Politie Milieu Dienst).
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 Aangezien tijdig bezwaar is gemaakt bij verweerder tegen het besluit waarop het verzoek betrekking heeft en deze rechtbank in de hoofdzaak bevoegd zal zijn, is er geen beletsel het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk te achten.
2.4 Verweerder heeft verzoekers aanvraag om een vergunning voor de verkoop van consumentenvuurwerk in de panden [adres 1] en [adres 2] in Zeist op grond van artikel 2.6.2 (Z) van de APV in het belang van de veiligheid geweigerd. Niet is gebleken dat verzoeker niet voldoet aan de wettelijke eisen voor opslag van vuurwerk. Blijkens adviezen van de regionale Milieudienst, de brandweer en de politie heeft verzoeker de afgelopen drie jaren echter niet dan wel in onvoldoende mate voldaan aan een belangrijk aantal uitgangspunten van verweerders beleid zoals verwoord in de Beleidsnotitie "Reguleren verkoopvergunning vuurwerk". Volgens verweerder heeft verzoeker onvoldoende verantwoordelijk ondernemerschap getoond op het voor de vuurwerkbranche belangrijke punt van veiligheid.
2.5 Ingevolge artikel 2.6.2 (Z), eerste lid, van de APV is het verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf vuurwerk af te leveren dan wel ter aflevering aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.
Het tweede lid van voornoemd artikel bepaalt dat een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde, veiligheid en het voorkomen of beperken van overlast.
In het kader van de wijziging van de APV van 28 juni 2004 is de weigeringsgrond veiligheid toegevoegd aan artikel 2.6.2 (Z), tweede lid, van de APV. De gemeenteraad van Zeist heeft in de Beleidsnotitie "Reguleren verkoopvergunning vuurwerk" bepaald dat de vergunning als bedoeld in artikel 2.6.2 (Z) van de APV ter voorkoming van onveilige situaties in de in deze notitie nader genoemde gevallen kan worden geweigerd. Bijvoorbeeld indien de aanvrager of een ander persoon, die is verbonden aan de inrichting, in de voorgaande drie jaren de voorschriften uit de vuurwerkregelgeving dan wel de door de brandweer gestelde eisen van brandveiligheid niet zorgvuldig heeft nageleefd en deze overtredingen niet binnen de van overheidswege gestelde termijn ongedaan heeft gemaakt. Ook kan de vergunning bijvoorbeeld worden geweigerd indien de aanvrager of een ander persoon, die is verbonden aan de inrichting, in de voorgaande drie jaren één of meerdere processen verbaal heeft ontvangen vanwege begane overtredingen dan wel indien in de voorgaande drie jaren al eens goederen met betrekking tot de verkoop en opslag van vuurwerk door de politie in beslag zijn genomen.
In voornoemde beleidsnotitie is voorts bepaald dat bij de beoordeling van een aanvraag voor een verkoopvergunning rekening dient te worden gehouden met eerdere resultaten van controles door de politie, de brandweer en de Milieudienst.
2.6 De voorzieningenrechter overweegt dat het Vuurwerkbesluit van 22 januari 2002 (Stb. 2002, nr. 33), sedertdien gewijzigd, bepalingen bevat met betrekking tot de veiligheid van consumenten- en professioneel vuurwerk. Blijkens de nota van toelichting bij het Vuurwerkbesluit is met dit besluit beoogd de gehele keten van het invoeren dan wel vervaardigen of assembleren, verhandelen, uitvoeren, opslaan, bewerken en afsteken van vuurwerk te reguleren, met inbegrip van bepaalde vervoershandelingen met vuurwerk. Het doel van dit besluit is betere waarborgen te scheppen voor de bescherming van milieu en mens tegen de mogelijke effecten die het opslaan, bewerken en afsteken van vuurwerk kunnen veroorzaken. De bescherming van burgers richt zich op een burger als klant, als omwonende en als toeschouwer bij evenementen.
Gelet op de inhoud van het Vuurwerkbesluit, het uitwerkingsniveau van de daarin opgenomen regeling voor de gehele vuurwerkketen en de toelichting op dit besluit, is de voorzieningenrechter vooralsnog van oordeel dat dit besluit een uitputtende regeling bevat ten aanzien van de veiligheidsaspecten verbonden aan vuurwerk, die geen mogelijkheid biedt aan gemeentebesturen de (veiligheids)voorschriften die in die regeling zijn opgenomen aan te vullen respectievelijk verder aan te scherpen zoals in het onderhavige geval is gebeurd in de APV en voornoemde beleidsnotitie. De voorzieningenrechter ziet hiervoor ook een aanknopingspunt in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 december 2004 (LJNnr.: AR7942), waarin is overwogen dat er in beginsel van kan worden uitgegaan dat met het voldoen aan de van toepassing zijnde regels van het Vuurwerkbesluit de veiligheid in voldoende mate gewaarborgd wordt geacht.
2.7 Gelet op het vorenoverwogene is de bepaling in artikel 2.6.2 (Z), tweede lid, van de APV, voor zover het betreft de daaraan recentelijk toegevoegde weigeringsgrond in het belang van de veiligheid, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter vanwege strijdigheid met het Vuurwerkbesluit onverbindend. Nu het bestreden besluit op een (gedeelte van een) bepaling is gebaseerd die verbindende kracht mist, kan dit besluit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet in stand blijven. Gelet hierop behoeft hetgeen verzoeker overigens heeft aangevoerd geen bespreking meer.
2.8 De voorzieningenrechter stelt vast dat de verkoopvergunning in het belang van de veiligheid is geweigerd en dat niet is gebleken dat een van de andere weigeringsgronden in artikel 2.6.2 (Z) tweede lid, van de APV aan de orde is, te weten het belang van de openbare orde en de voorkoming of beperking van overlast.
Gelet op het vorenoverwogene alsmede het feit dat verzoeker voldoet aan de wettelijke eisen in het Vuurwerkbesluit ten aanzien van de opslag van vuurwerk, ziet de voorzieningenrechter aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als genoemd onder 3.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
3.1 schorst het besluit van 14 december 2004 tot zes weken na de beslissing op bezwaar;
3.2 treft de voorlopige voorziening, dat verzoeker dient te worden behandeld als ware hij in het bezit van een vergunning voor de verkoop van consumentenvuurwerk zoals bedoeld in artikel 2.6.2 (Z) van de APV, met inbegrip van de daaraan normaliter te verbinden voorschriften;
3.3 bepaalt dat de gemeente Zeist het door verzoeker betaalde griffierecht van € 136,- aan hem vergoedt;
3.4 veroordeelt verweerder in de kosten van verzoeker met betrekking tot zijn verzoekschrift ten bedrage van € 644,-, te betalen door de gemeente Zeist.
Aldus vastgesteld door mr. drs. R. in 't Veld, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2004.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. A.J. Jansen mr. drs. R. in 't Veld
Afschrift verzonden aan partijen op: