Parketnummer : 16/028249-04; 16/110690-02 (tul)
Datum uitspraak : 23 december 2004
Tegenspraak
Raadsman: mr. J.M. van Dam
G/T: Ja
van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
thans gedetineerd in P.I. Utrecht, Huis van Bewaring Nieuwegein.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 december 2004.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 impliciet primair is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte de doodslag met voorbedachten rade, hetgeen zou leiden tot de kwalificatie moord, heeft gepleegd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder
1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als hieronder is vermeld.
1.
hij op 16 juni 2004 te Utrecht, opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet meermalen met een mes in het lichaam van
die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden
2.
hij op 16 juni 2004 te Utrecht ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van handelingen
die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het
lichaam, opzettelijk
- die [slachtoffer] met kracht heeft vastgegrepen en vastgehouden en
- die [slachtoffer] tegen de grond heeft geduwd en
- vervolgens de kleding van die [slachtoffer] (deels) kapot heeft gescheurd en
gesneden en
- die [slachtoffer] grotendeels van haar kleding heeft ontdaan en
- zijn, verdachtes, hand op de mond van die [slachtoffer] heeft gehouden en
- die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: "Ik wil met je naar bed,
het moet nu gebeuren",
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder
1 impliciet subsidiair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 impliciet subsidiair bewezenverklaarde:
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
De strafbaarheid van de verdachte
Namens verdachte is betoogd dat het niet is te begrijpen dat verdachte begin 2003 ten aanzien van ook een agressiedelict door de toen rapporterende psychiater Winter geheel vatbaat voor toerekening is geacht en dat thans de deskundigen concluderen tot verminderd vatbaar voor toerekening, terwijl zich geen gewijzigde problematiek heeft aangediend.
Voorts hekelt de raadsman namens verdachte het advies van de deskundigen om verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging op te leggen, nu deze maatregel niet geëffectueerd kan worden wat betreft de terugkeer in de samenleving door middel van het progressief toekennen van verlofregelingen, omdat verdachte als ongewenst in Nederland is verklaard en zeer waarschijnlijk Nederland zal worden uitgezet.
Eerst zal de rechtbank de vraag bespreken van de toerekenbaarheid. Indien nodig zal de kwestie van het al dan niet opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging aan deze verdachte aan de orde worden gesteld.
De deskundige J. de Jong, psychiater, concludeert- kort gezegd- in zijn rapport d.d. 9 september 2004 dat er sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van alcohol- en/of cocaïnemisbruik en dat het bewezenverklaarde daaruit kan worden verklaard. Hoewel betrokkene wist dat alcohol- en/of cocaïnegebruik bij hem kan leiden tot een ernstige reactie op het gebied van agressie en/of seksualiteit viel een feit als het bewezenverklaarde voor hem niet te verwachten. Daarom dient dit feit hem slechts verminderd te worden toegerekend, aldus voornoemde deskundige.
De deskundige drs. A.J. de Groot, psycholoog, concludeert -kort gezegd- in zijn rapport d.d. 8 september 2004 en in zijn toelichting daarop ter terechtzitting tot contouren van een persoonlijkheidsproblematiek bij betrokkene, die zichtbaar zijn geworden in zijn onderzoek. Hij concludeert tot afhankelijkheid van alcohol en cocaïne. De feiten kunnen hieruit worden verklaard.
De eventuele persoonlijkheidsstoornis dient nader te worden gediagnosticeerd.
Hoewel betrokkene er weet van kon hebben dat zijn impulsregulatie onder druk komt te staan bij middelengebruik, kon hij een doding niet voorzien. Er is sprake bij betrokkene van een verminderde vatbaarheid voor toerekening, aldus voornoemde deskundige.
De visie van de reclasseringswerker mevrouw K. Dekker in haar rapport d.d. 5 oktober 2004 luidt dat er bij betrokkene sprake is van een langdurige en ernstige verslavingsproblematiek. Wanneer betrokkene niet onder invloed is stelt betrokkene zich geremd en beheerst afwachtend op naar anderen. Hij maakt dan een normaal verzorgde indruk. Wanneer betrokkene overgaat tot middelengebruik weet hij niet te stoppen en kan hij zich op zeer agressieve wijze ontladen.
Alle drie de deskundigen zijn van oordeel dat de kans op herhaling een agressief/seksueel delict te begaan bij verdachte groot is te noemen.
De rechtbank kan de conclusies van de deskundigen niet volgen.
De rechtbank is van oordeel, gelet op bovengenoemde bevindingen, dat verdachte de bij hem geconstateerde ziekelijke stoornis, te weten alcohol- en cocaïnemisbruik/afhankelijkheid, zelf heeft veroorzaakt en dat deze niet een bijzondere grond opleveren voor verontschuldiging. De geconstateerde contouren van een eventuele persoonlijkheidsstoornis maken dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Daarbij komt dat verdachte wist dat hij onder invloed van deze middelen in staat was om zeer ernstige (seksueel) agressieve handelingen te begaan.
Het zich bij de stukken bevindende Pro Justitia-rapport van drs. R.J.H. Winter, psychiater, die op 3 januari 2003 geen ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling bij verdachte constateert, geeft steun aan de opvatting van de rechtbank.
Dit betekent dat de rechtbank de conclusie van de deskundigen De Jong en De Groot niet zal overnemen.
De rechtbank rekent verdachte het bewezenverklaarde volledig toe.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
- Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee ernstige strafbare feiten.
Hij heeft, na het nuttigen van alcoholhoudende drank, getracht zijn huisgenote te verkrachten. Het is aannemelijk dat hij haar hierna met messteken heeft gedood. Het feit dat dit alles zich afspeelde in haar eigen woonomgeving maakt een en ander nog schokkender.
- Door aldus te handelen heeft verdachte het slachtoffer het meest fundamentele recht ontnomen waar een mens over beschikt, namelijk het recht op leven.
- Voorts heeft verdachte door zijn handelen de familie- en vriendenkring van het slachtoffer onherstelbaar en onbeschrijflijk leed toegebracht, met name de jongere zus van het slachtoffer. Het slachtoffer vervulde namelijk de rol van verantwoordelijke en betrokken ouder ten opzichte van dit veel jongere zusje.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 18 juni 2004, waaruit blijkt dat de verdachte eerder terzake van seksuele - en agressiedelicten is veroordeeld tot onder meer gevangenisstraffen.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren met aftrek van het voorarrest alsmede de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan rechtvaardigen zonder meer een vrijheidsstraf van lange duur.
Nadere overweging ten aanzien van de gevorderde TBS met verpleging
Nu de rechtbank het bewezenverklaarde volledig aan verdachte toerekent komt zij niet meer toe aan de vraag of het opleggen van de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging geïndiceerd is.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 4.770,00 wegens materiële schade.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de ten aanzien van verdachte onder 1 impliciet subsidiair en 2 bewezenverklaarde feiten.
De materiële schade wordt begroot op totaal € 4.770,00.
De vordering zal daarom worden toegewezen, met verwijzing van verdachte in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van 11 maart 2003 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Blijkens een kennisgeving als bedoeld in artikel 366a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is de proeftijd ingegaan op 26 maart 2003.
De officier van justitie vordert thans dat de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf wordt gelast.
Nu de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd opnieuw aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, te weten de hiervoor onder 1 impliciet subsidiair en 2 bewezenverklaarde feiten, heeft de veroordeelde voornoemde voorwaarde overtreden.
De rechtbank zal de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden gelasten.
De rechtbank heeft acht geslagen op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14g, 36f, 45, 57, 242 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor is vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 (impliciet) subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van TWAALF (12) jaren.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te Middelburg, toe tot een bedrag van € 4.770,00
(zegge vierduizendzevenhonderdzeventig euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 4.770,00
(zegge vierduizendzevenhonderdzeventig euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 95 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Ten aanzien van parketnummer 16/110690-02:
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, groot DRIE (3) maanden, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis d.d. 11 maart 2003.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R.J.A. Meertens-Zeeman, voorzitter, A.M.M.E. Doekes en G.K. Sluiter, rechters, bijgestaan door mr. J.A. van Wageningen als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 december 2004, zijnde mrs. Doekes en Sluiter buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen