Parketnummer: 16/351455-03
Datum uitspraak: 24 november 2004
Tegenspraak
Raadsman: mr. R.J. Wortelboer
G/T: Ja
van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 november 2004.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Op vordering van de officier van justitie is wijziging van de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten ter terechtzitting toegestaan.
Van de dagvaarding en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage III van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
- Verdachte heeft gedurende een zeer lange periode regelmatig de borsten betast van meerdere blinde en slechtziende vrouwen. Hij deed dit in zijn positie als scheidsrechter bij zogeheten Showdown-wedstrijden, tafeltenniswedstrijden voor visueel gehandicapten, waarbij de speelsters in grote mate afhankelijk van hem zijn. De rechtbank rekent de verdachte dit veelvuldige misbruik van visueel gehandicapten die in een afhankelijke positie van hem verkeerden zwaar aan.
- Een aantal aangeefsters heeft daarom zelfs deelname aan deze sport beëindigd, terwijl deze sport juist zeer belangrijk voor hen is.
- Voorts had verdachte extra waakzaam moeten zijn, aangezien hij reeds eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
- Het handelen van verdachte schaadt het vertrouwen van visueel gehandicapten in hun begeleiders. Voorts roept het handelen van verdachte gevoelens van verontwaardiging op in de maatschappij.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 13 september 2004, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van Centrum Maliebaan, d.d. 27 oktober 2004, opgemaakt door F.H.A. de Vos, reclasseringswerker.
- een omtrent verdachte opgemaakt rapport d.d. 07 januari 2004 van drs. M.F. Lindeman-Maas, psycholoog, inhoudende als conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten - indien bewezen - lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, zodat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundige over en maakt deze tot de hare.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten onder meer wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, geheel voorwaardelijk;
- een werkstraf van 240 uur, met aftrek van voorarrest.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een taakstraf als na te melden passend en geboden.
De vordering van de benadeelde partij BP
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 3 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van ? 186,90 wegens materiële schade en een bedrag van ? 783,-- wegens immateriële schade.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de materiële schade is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 3 bewezenverklaarde feit.
De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op ? 300,--.
De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage III van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 telkens meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 6 maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
- dat de veroordeelde gedurende de proeftijd de behandeling bij De Waag voortzet en afmaakt.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit een werkstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 120 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de uitvoering van de werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij BP, wonende te *, ten dele toe tot een bedrag van ? 300,-- (zegge driehonderd euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen ? 300,-- (zegge driehonderd euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 6 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mrs. A. Wassing, N.V.M. Gehlen en D. Kuipers, bijgestaan door mr. L. de Greef als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 november 2004.
Mr. Kuipers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.