ECLI:NL:RBUTR:2004:AR6156

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
174432/HAZA 04-478
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement en betalingsopdracht na faillissement; verrekening

In deze zaak heeft de rechtbank Utrecht op 17 november 2004 uitspraak gedaan in een faillissementskwestie waarbij de curator, mr. Cornelis de Jong, vorderingen heeft ingesteld tegen de Coöperatieve Rabobank Nederweert E.O. U.A. De curator vorderde betaling van twee bedragen, te weten € 14.937,60 en € 157,66, die volgens hem ten onrechte door de bank waren verrekend met vorderingen van de bank op de failliete vennootschappen Meijssen Loon 3 B.V. en Meijssen Loon 11 B.V. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bank betalingen heeft uitgevoerd op basis van opdrachten die na de faillietverklaring zijn gegeven, wat in strijd is met de Faillissementswet. De rechtbank oordeelde dat de curator recht had op ongedaanmaking van deze debiteringen, omdat de bank niet bevoegd was om de betalingen te verrekenen met haar vorderingen op de failliet verklaarde vennootschappen. De rechtbank heeft de vorderingen van de curator gedeeltelijk toegewezen, waarbij de bank werd veroordeeld tot betaling van de genoemde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten droeg.

Uitspraak

VONNIS
van de rechtbank Utrecht, enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van:
MR. CORNELIS DE JONG,
handelende in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
Meijssen Loon 3 B.V. en Meijssen Loon 11 B.V., wonende te Bilthoven,
gemeente De Bilt,
e i s e r,
verder te noemen: de curator,
procureur: mr. D. Winkel,
- t e g e n -
de rechtspersoonlijkheid bezittende coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK NEDERWEERT E.O. U.A.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Nederweert,
g e d a a g d e,
verder te noemen: de bank,
procureur: mr. S. Brenninkmeijer.
1.
Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken:
- dagvaarding d.d. 12 februari 2004, met producties;
- conclusie van antwoord, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 28 april 2004, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen gehouden op 15 juni 2004;
- akte houdende vermindering van eis van de zijde van de curator;
- antwoordakte d.d. 30 juni 2004 van de zijde van de bank.
Partijen hebben vervolgens vonnis gevraagd.
2.
De feiten
2.1
Bij vonnis van 29 april 2003 heeft deze rechtbank het faillissement uitgesproken van de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Meijssen Loon 3 B.V. en Meijssen Loon 11 B.V., verder te noemen Meijssen 3 en Meijssen 11, en mr. C. de Jong benoemd tot curator.
2.2
Op 29 april 2003 heeft Meijssen 11 aan de bank opdracht gegeven tot het verrichten van diverse betalingen aan derden tot een totaalbedrag van € 128.285,46.
2.3
Op 2 mei 2003 heeft Meijssen 3 aan de bank opdracht gegeven om een bedrag van € 14.937,60 te betalen aan haar moedermaatschappij, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Meijssen Groep B.V., verder te noemen: Meijssen Groep.
2.4
De bank heeft de onder 2.2 en 2.3 weergegeven betalingsopdrachten van Meijssen 3 en Meijssen 11 uitgevoerd en:
- de ten behoeve van Meijssen 11 gedane betalingen per valutadatum 2 mei 2003 ten laste van de rekening-courant rekening van Meijssen 11 met nummer 1284.25.709 gebracht;
- de ten behoeve van Meijssen 3 gedane betaling per valutadata 5 mei 2003 ten laste van de G-rekening van Meijssen 3 met nummer 9912.61.143 gebracht.
2.5
Op 7 mei 2003 is de rekening-courant rekening van Meijssen 11 gecrediteerd met een bedrag van € 128.345,61. Bij deze creditering is de volgende omschrijving vermeld “opheff. sadlo verr.”.
3.
De vordering en het verweer
3.1
De curator heeft -kort weergegeven- na eiswijziging gevorderd dat de bank veroordeeld wordt om aan haar te betalen een bedrag van in totaal € 143.283,21, bestaande uit een bedrag van € 128.345,61 en een bedrag van € 14.937,60, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
3.2
De bank heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk-verklaring van de curator in zijn vordering, althans tot afwijzing van de vordering.
3.3
De overige stellingen van partijen komen in het volgende, voor zover nodig, aan de orde.
4.
De beoordeling
G-rekening Meijssen 3
4.1
Ter onderbouwing van zijn vordering tot betaling van een bedrag van € 14.937,60 heeft de curator aangevoerd dat de bank in strijd met het bepaalde in de artikelen 20, 21 en 23 van de Faillissementswet heeft gehandeld door voormeld bedrag na de faillietverklaring van Meijssen 3 aan de boedel te onttrekken.
4.2
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 23 Faillissementswet verliest de schuldenaar door de faillietverklaring van rechtswege de beschikking en het beheer over zijn tot het faillissement behorende vermogen, te rekenen vanaf de dag waarop de faillietverklaring wordt uitgesproken, die dag daaronder begrepen. Het faillissement omvat ingevolge artikel 20 het gehele vermogen van de schuldenaar ten tijde van de faillietverklaring, alsmede hetgeen hij gedurende het faillissement verwerft. Met het begrip "vermogen" wordt alleen gedoeld op de actieve vermogensbestanddelen die te gelde kunnen worden gemaakt.
Vaststaat tussen partijen dat de G-rekening van Meijssen 3 op het moment van de faillietverklaring een creditsaldo vertoonde van € 28.090,86. Dit creditsaldo dient aangemerkt te worden als een vordering van de failliet op de bank en behoort derhalve tot het faillissementsvermogen van Meijssen 3.
Vaststaat tevens dat Meijssen 3 op 2 mei 2003 aan de bank opdracht heeft gegeven om een bedrag van € 14.937,60 aan een derde (Meijssen Groep) te betalen. De bank heeft deze opdracht aanvaard en uitgevoerd en uit dien hoofde vervolgens een vordering op de failliet verkregen tot het door haar ten behoeve van Meijssen 3 betaalde bedrag. Op het moment dat Meijssen 3 deze betalingsopdracht aan de bank verstrekte, was zij echter ingevolge het vonnis van deze rechtbank van 29 april 2003 reeds van rechtswege onbevoegd om over haar vermogen (waaronder het creditsaldo op de G-rekening) te beschikken. Deze door Meijssen 3 na haar faillietverklaring verrichte rechtshandeling bond dan ook slechts de failliet zelf (Meijssen 3) en niet de boedel.
Het verweer van de bank dat zij op het moment van de aanvaarding van de opdracht niet bekend was en kon zijn met het faillissement van Meijssen 3, omdat het faillissement van Meijssen 3 toen nog niet was gepubliceerd, kan haar niet baten. Er bestaat geen algemeen beginsel van bescherming van derden te goeder trouw die meebrengt dat op de regels van de artikelen 23 en 24 Faillissementswet een uitzondering gemaakt dient te worden ten gunste van hem die - onbekend met het faillissement - met de gefailleerde heeft gecontracteerd, voordat de in artikel 14 derde lid Faillissementswet voorziene publicatie van het faillissement heeft plaatsgevonden (vgl. HR 11 januari 1980, NJ 1980, 563).
4.3
Ondanks het feit dat de betalingsopdracht van Meijssen 3 de boedel niet bond, heeft de bank haar - uit de uitvoering van deze opdracht voortvloeiende - vordering op de failliet wél ten laste van de boedel gebracht door deze vordering te verrekenen met de vordering die de failliet had op de bank uit hoofde van het bestaande creditsaldo op de G-rekening. Daartoe was de bank ingevolge artikel 53 Faillissementswet niet bevoegd, nu voormelde vordering van de bank op de failliet niet vóór de faillietverklaring was ontstaan, noch voortvloeide uit handelingen die voor de faillietverklaring met de gefailleerde waren verricht. De betalingsopdracht van Meijssen 3 dateerde immers van na de faillietverklaring.
4.4
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de curator recht heeft op ongedaanmaking van de debitering van de G-rekening van Meijssen 3 met een bedrag van € 14.937,60. De vordering zal dan ook in zoverre worden toegewezen.
Rekening-courant rekening Meijssen 11
4.5
Ter onderbouwing van zijn vordering tot betaling van een bedrag van € 128.345,61 heeft de curator aangevoerd dat de bank niet gerechtigd was de betaling van dit bedrag op 7 mei 2003 door Meijssen Groep aan Meijssen 11 te verrekenen met de vordering die de bank had op Meijssen 11 uit hoofde van het na de faillietverklaring ontstane debetsaldo op de rekening-courant rekening van Meijssen 11. Volgens de curator behoort de betaling van Meijssen Groep tot het faillissementsvermogen en heeft de boedel derhalve recht op betaling van dit bedrag aan haar.
4.6
Hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen ten aanzien van de vordering tot ongedaanmaking van de debitering van € 14.937,60, geldt mutatis mutandis ook voor de betalingen die tot de onder 4.5 bedoelde debetstand hebben geleid op de rekening-courant rekening van Meijssen 11. Ook de rekening-courant rekening van Meijssen 11 vertoonde op het moment van faillietverklaring een creditsaldo (€ 157,66). Voorts is ook ten aanzien van deze rekening na de faillietverklaring door de rekeninghoudster (Meijssen 11) opdracht gegeven aan de bank tot het uitvoeren van diverse betalingen aan derden (tot een totaalbedrag van € 128.285,46). De bank heeft deze betalingsopdrachten uitgevoerd en haar daaruit voortvloeiende vordering op de failliet ten laste van de boedel gebracht door deze te verrekenen met het creditsaldo van de rekening-courant rekening. Dit creditsaldo (€ 157,66) behoort tot het faillissementsvermogen, zodat de curator recht heeft op ongedaanmaking van deze verrekening en derhalve op betaling van een bedrag van € 157,66 aan de boedel.
4.7
Voor het overige heeft de door de bank verrichte debitering van de rekening-courant rekening niet tot een vermindering van het faillissementsvermogen geleid. Immers, voor zover deze debitering het creditsaldo van de rekening-courant rekening heeft overtroffen, heeft het immers niet tot een verrekening geleid, maar tot het ontstaan van een vordering van de bank op de failliet. De beslissing van Meijssen 11 om gebruik te maken van de bereidheid van de bank om - ondanks het ontbreken van voldoende creditsaldo op de rekening-courant rekening - betalingsopdrachten van Meijssen 11 uit te voeren, moet worden aangemerkt als de uitoefening van een wilsrecht. Een wilsrecht kan niet gekwalificeerd worden als een vermogensrecht, zodat het niet valt onder het faillissementsvermogen (vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 8 april 2003, JOR 2003, 132).
De curator heeft dan ook geen recht op ongedaanmaking van de debitering van de rekening-courant rekening voor zover deze het creditsaldo heeft overtroffen.
4.8
Op het aldus ontstane debetsaldo heeft de bank vervolgens op 7 mei 2003 een bedrag van € 128,345,61, dat afkomstig was van een rekening van Meijssen Groep, in verrekening gebracht.
4.9
Bij de beantwoording van de vraag of de bank bevoegd was tot het uitvoeren van deze verrekening, is allereerst van belang om vast te stellen of het door Meijssen Groep betaalde bedrag (als nagekomen bate) onder het faillissementsvermogen valt in de zin van artikel 20 Faillissementswet. Immers, indien dit niet het geval is, komt de curator in het geheel geen aanspraak toe op betaling aan de boedel van dit bedrag.
4.1
Ingevolge artikel 20 Faillissementswet omvat het faillissement het vermogen van een schuldenaar ten tijde van de faillietverklaring en hetgeen hij gedurende het faillissement verwerft. Van belang is derhalve of de betreffende betaling door Meijssen Groep heeft plaatsgevonden ter voldoening van een verbintenis aan de gefailleerde (zoals de curator heeft betoogd) dan wel ter voldoening van een verbintenis aan de bank (zoals de bank heeft aangevoerd) (vgl. HR 10 oktober 2003, JOR 2003, 290).
4.11
De rechtbank constateert dat blijkens de overgelegde rekeningafschriften van de betreffende rekening-courant rekening aan de betreffende overboeking de omschrijving is gegeven “opheff. sadlo verr.”. Dit duidt erop dat de overboeking heeft plaatsgevonden op grond van de saldocompensatieovereenkomst die door de curator als productie 8 bij dagvaarding is overgelegd. In deze overeenkomst is - kort gezegd - de bevoegdheid van de bank vastgelegd om de credit- en debetsaldi van rekeningen van met elkaar verbonden rekeninghouders (Meijssen Groep, Meijssen 3, Meijssen 11 en Meijssen 25) te compenseren. Ook de omvang van het overgeboekte bedrag wijst in deze richting. Dit bedrag komt immers wel vrijwel overeen met het bedrag waarmee de bank de rekening-courant rekening van Meijssen 11 in verband met de door laatstgenoemde na de faillietverklaring gegeven betalingsopdrachten heeft gedebiteerd, en wijkt niet in grote mate af van de omvang van de debetstand die - zonder voormelde overboeking - op de rekening-courant rekening zou zijn ontstaan
(€ 130.200,67; zie het overgelegde rekeningoverzicht).
Voorts is er - anders dan bij andere overboekingen van Meijssen Groep - niet de naam van de rekeninghoudster vermeld bij de betreffende betaling. Dit vormt een bevestiging voor de juistheid van de - ter comparitie afgelegde - verklaring van een medewerkster van de bank, mevrouw De Goey, inhoudende dat zij de overboeking van dit bedrag van de rekening van de moedermaatschappij Meijssen Groep naar de rekening-courant rekening van de dochtermaatschappij uit eigen beweging heeft bewerkstelligd, derhalve zonder dat daaraan een betalingsopdracht van Meijssen Groep ten grondslag lag. Tenslotte heeft de curator geen verklaring gegeven voor het feit dat het overgeboekte bedrag in aanzienlijke mate afwijkt van de door hem gestelde vordering van Meijssen 11 op Meijssen Groep van € 334.000,-, ter voldoening waarvan Meijssen Groep het bedrag volgens hem zou hebben overgeboekt.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de overboeking van € 128.345,61 ten laste van de rekening van Meijssen Groep naar de rekening-courant rekening van Meijssen 11 heeft plaatsgevonden op basis van een - uit de saldocompensatieovereenkomst voortvloeiende - verbintenis van Meijssen Groep jegens de bank om het debetsaldo dat op de rekening van Meijssen 11 dreigde te ontstaan met het creditsaldo op haar rekening-courant rekening te laten verrekenen.
4.12
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het overgeboekte bedrag van € 128.345,61 niet valt onder het faillissementsvermogen van Meijssen 11 en dat de curator derhalve jegens de bank geen aanspraak kan maken op betaling van dit bedrag aan de boedel.
4.13
De vordering zal - voor zover deze betrekking heeft op Meijssen 11 - dan ook slechts worden toegewezen tot het beloop van het creditsaldo dat de rekening-courant rekening van Meijssen 11 vertoonde op het moment van de faillietverklaring, derhalve tot een bedrag van € 157,66.
4.14
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal - mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport voor-werk II - worden afgewezen. De curator heeft immers niet gesteld dat hij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat deze kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
4.15
Nu geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, zullen de kosten van dit geding tussen hen worden gecompenseerd op de hierna te bepalen wijze.
5.
De beslissing
5.1
veroordeelt de bank om tegen kwijting aan de curator te voldoen een bedrag van € 14.937,60 door storting van dit bedrag op de G-rekening van Meijssen 3 met nummer 9912.61.143, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 april 2003 tot de dag van voldoening;
5.2
veroordeelt de bank om tegen kwijting aan de curator te voldoen een bedrag van € 157,66 door overmaking van dit bedrag naar de faillissementsrekening van Meijssen 11 bij CenE Bankiers N.V. te Utrecht met nummer 69.91.62.556, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 april 2003 tot de dag van voldoening;
5.3
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
wijst af het meer of anders gevorderde;
5.5
compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver en is in het openbaar uitgesproken op woensdag 17 november 2004.
w.g. griffier w.g. rechter