ECLI:NL:RBUTR:2004:AR5661

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
11 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
16/205328-03, 16/205687-04
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over werkgeverschap en registratie van arbeids- en rusttijden in recreatiewerk

In deze zaak heeft de economische politierechter te Utrecht op 11 november 2004 uitspraak gedaan in de zaken met parketnummers 16/205328-03 en 16/205687-04. De verdachte, een werkgever van een camping, werd beschuldigd van het niet voeren van een deugdelijke registratie van de arbeids- en rusttijden van recreatiemedewerkers, die door de verdachte als vrijwilligers werden aangeduid. De rechter oordeelde dat de recreatiemedewerkers in feite als werknemers moeten worden aangemerkt in de zin van de Arbeidstijdenwet, omdat er sprake was van een gezagsrelatie tussen de verdachte en de medewerkers. De rechter baseerde deze conclusie op verschillende feiten, waaronder de verantwoordelijkheden van de recreatieleidster en de wijze waarop de werkzaamheden werden georganiseerd en uitgevoerd.

De economische politierechter heeft vastgesteld dat de verdachte niet voldeed aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Arbeidstijdenwet, door geen adequate registratie van de arbeids- en rusttijden bij te houden. De rechter overwoog dat de recreatiemedewerkers, ondanks dat zij als vrijwilligers werden aangeduid, onder gezag van de recreatieleidster werkten en dat er een zekere verplichting bestond om werkzaamheden te verrichten. De rechter heeft de verdachte daarom schuldig bevonden aan overtredingen van artikel 4:3 van de Arbeidstijdenwet.

Bij de strafoplegging heeft de rechter rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 4.500,-, waarvan de helft voorwaardelijk werd opgelegd met een proeftijd van twee jaar. De rechter benadrukte dat de verdachte, ondanks de lopende rechtszaak, haar werkwijze niet had aangepast, wat bijdroeg aan de ernst van de overtredingen. De uitspraak is gedaan in tegenspraak, waarbij de verdachte werd bijgestaan door haar raadslieden, mr. A.M.F. van Veghel en mr. M.R. van Hall.

Uitspraak

RECHTBANK TE UTRECHT
Parketnummers: 16/205328-03 en bijgevoegd 16/205687-04
Datum uitspraak: 11 november 2004
Tegenspraak
Raadslieden: mr. A.M.F. van Veghel en mr. M.R. van Hall
G/T: Ja
VERKORT VONNIS
van de economische politierechter te Utrecht in de zaken tegen:
verdachte
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 10 juni 2004 (parketnummer 205328-03) en 28 oktober 2004 (beide opgemelde parketnummers).
De economische politierechter heeft ter terechtzitting van 28 oktober 2004 van de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaardingen is omschreven. Een kopie van die dagvaardingen is als bijlagen Ia en Ib aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
2. De bewezenverklaring
De economische politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder parketnummers 205328-03 en 205687-04 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlagen IIa en IIb van dit vonnis. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De economische politierechter grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
3. De strafbaarheid van de feiten
Namens verdachte is het volgende verweer gevoerd:
Verdachte kan ten aanzien van de in de tenlasteleggingen genoemde medewerkers van het recreatieteam (door de verdachte ook aangeduid als vrijwilliger) niet worden aangemerkt als werkgever als bedoeld in art. 1:1 van de Arbeidstijdenwet. Zij is daarom ten aanzien van deze medewerkers niet verplicht een registratie van de arbeids- en rusttijden te voeren als bedoeld in artikel 4:3 van genoemde wet.
De voor het werkgeverschap in het kader van artikel 1:1 Arbeidstijdenwet vereiste gezagsverhouding tussen verdachte en de medewerkers van het recreatieteam ontbreekt, evenmin is er sprake van een arbeidsovereenkomst, immers
- de vrijwilligers staat het elk moment vrij hun werkzaamheden neer te leggen, hier is zelfs rekening mee gehouden door de structurele overbezetting;
- er is derhalve geen sprake van een persoonlijke verplichting tot het verrichten van arbeid;
- er is sprake van volledig incidentele werkzaamheden door een voortdurend wisselend vrijwilligersbestand; de meeste vrijwilligers werken maar ongeveer twee à drie weken per jaar;
- er is op geen enkele wijze sprake van het feit dat verdachte rechten heeft ten aanzien van het uitoefenen van toezicht, leiding geven (anders dan ter zake van de te betrachten veiligheid) en geven van aanwijzingen of instructies en de vrijwilliger is geenszins verplicht een en ander te aanvaarden.
De economische politierechter overweegt ten aanzien van dit verweer als volgt.
In het kader van art. 1:1 van de Arbeidstijdenwet wordt ten aanzien van de bepalingen van deze wet als werkgever beschouwd - kort gezegd - :
1. degene jegens wie een ander krachtens arbeidsovereenkomst gehouden is tot het verrichten van arbeid, althans
2. degene die een ander onder zijn gezag arbeid doet verrichten.
Aangezien voor een arbeidsovereenkomst mede vereist is dat er sprake is van een gezagsverhouding als bedoeld onder 2 en het verweer zich richt op het ontbreken van een dergelijke gezagsverhouding, zal de economische politierechter zich beperken tot beoordeling van de vraag of er tussen verdachte en de medewerkers van het recreatieteam sprake was van een gezagsverhouding.
Daartoe gaat de economische politierechter op basis van het dossier en hetgeen bij de behandeling ter terechtzitting is gebleken, uit van de volgende voor de beoordeling van deze vraag relevante feiten en omstandigheden:
- sinds jaar en dag worden de recreatieactiviteiten ten behoeve van de gasten van camping van verdachte georganiseerd en begeleid met behulp van en door vrijwilligers;
- voor de coördinatie van deze activiteiten is een recreatieleidster verantwoordelijk die in dienst is van verdachte; tevens is de recreatieleidster eindverantwoordelijk voor het verloop van de recreatieactiviteiten; in de ten laste gelegde periode was de recreatieleidster bij camping verdachte mw. X die tevens als getuige ter zitting is gehoord;
- voor het begin van het seizoen vinden gesprekken plaats tussen degenen die zich hebben aangeboden als medewerker van het recreatieteam en de recreatieleidster op basis waarvan de recreatieleidster een selectie verricht; er zijn meer sollicitanten naar deze functie als nodig zijn voor het goed laten verlopen van het recreatieprogramma; vele vrijwilligers bieden zich meerdere jaren achtereen aan;
- de geselecteerde vrijwilligers dienen een vrijwilligerscontract met verdachte te tekenen waarin staat opgenomen:
"ondergetekenden verdachte., verder te noemen de werkgever, en [persoonsgegevens wederpartij], verder te noemen vrijwilliger/stagiair,
in aanmerking nemend dat verdachte bereid is vrijwilligerswerkzaamheden door de vrijwilliger/stagiair te laten verrichten en dat de vrijwilligers/stagiar bereid is vrijwilligerswerkzaamheden voor verdachte te verrichten, komen overeen als volgt:
Artikel 1: van {begindatum} tot {einddatum} zal de vrijwilliger/stagiair voor verdachte vrijwilligerswerkzaamheden verrichten in de afdeling recreatie en vermaak.
Artikel 2: verdachte betaalt de onkostenvergoeding van {geld} per week. Deze onkostenvergoeding wordt per periode van twee weken overgemaakt naar {bank- of gironummer tnv ..}.
Aldus opgemaakt en ondertekend te E. op {datum ondertekening}
Handtekening verdachte Handtekening vrijwilliger/stageair."
- voorafgaand aan het seizoen worden introductieweekenden georganiseerd voor de aangenomen vrijwilligers met het doel om kennis te maken met elkaar en met camping van verdachte en waarin inhoudelijke instructie gegeven wordt ten aanzien van de diverse recreatieactiviteiten;
- elke vrijdag wisselt de samenstelling van het recreatieteam;
de recreatieleidster neemt iedere vrijdag het door haar opgestelde programma voor de komende week door met de medewerkers van het nieuwe team, waarbij de activiteiten in overleg worden verdeeld over de medewerkers;
- iedere ochtend na het ontbijt wordt het programma van de dag doorgenomen en kunnen er nog wisselingen in de bezetting plaatsvinden; als een medewerker een activiteit waarop hij/zij is ingeroosterd om welke reden dan ook niet wil of kan doen dan staat het hem/haar vrij te ruilen met een andere medewerker van het team;
- aan het eind van de week evalueren de recreatieleidster en de medewerkers van het recreatieteam de activiteiten van de afgelopen week;
- in het team heerst een goede onderlinge verstandhouding en een grote solidariteit met elkaar waardoor er in de praktijk geen problemen zijn met de bezetting van de activiteiten;
- het komt volgens getuige X bijna nooit voor dat zij een vrijwilliger moet aanspreken op zijn/haar gedrag of inzet;
- vrijwilligers ontvangen alleen vergoeding voor de dagen dat zij werken; indien minder dan 6 dagen in een week wordt gewerkt wordt de vergoeding naar rato verminderd, op aanwijzing van de recreatieleidster;
Op basis van al deze feiten en omstandigheden overweegt economische politierechter het volgende.
Degenen die zich hebben aangeboden als vrijwilliger hebben zich door ondertekening van het vrijwilligerscontract in beginsel gebonden om gedurende een bepaalde periode bepaalde werkzaamheden te verrichten tegen een van tevoren vastgestelde vergoeding.
De werkzaamheden die door de medewerkers moeten worden verricht worden in eerste instantie bepaald door de recreatieleidster die het programma samenstelt.
Weliswaar heeft de medewerker een zekere vrijheid om binnen dit programma te kiezen voor bepaalde activiteiten maar uitgangspunt blijft dat alle activiteiten door de medewerkers van het recreatieteam gezamenlijk moeten worden begeleid/uitgevoerd.
Vervanging zal alleen kunnen plaatsvinden binnen de kring van het door recreatieleidster samengestelde recreatieteam waarbij een evenwichtige verdeling van activiteiten over de medewerkers uitgangspunt blijft. Het is, gelet op de zorgvuldige selectie en samenstelling van de medewerkers van het recreatieteam, niet aannemelijk dat de vrijwilliger een volstrekt willekeurige ander in zijn/haar plaats zou kunnen sturen. Derhalve is de vrijwilliger verplicht om binnen het team de werkzaamheden persoonlijk te verrichten.
Ook ziet de economische politierechter niet in dat er sprake is van volledig incidentele werkzaamheden zoals namens verdachte is gesteld. In de drie weken dat de vrijwilliger deel uitmaakt van het recreatieteam liggen de werkzaamheden vast volgens een vast programma en inroostering.
Door het werken met een wekelijks vast intern verblijvend recreatieteam wordt er door verdachte een hechte groepsband gecreëerd waarbij in eerste instantie de leden onderling er op toezien dat alle werkzaamheden worden uitgevoerd. De wijze waarop de diverse activiteiten dienen te worden uitgevoerd wordt echter in beginsel bepaald door de recreatieleidster. De instructie op dit punt vindt plaats in het introductieweekend en gedurende de uitvoering daarvan door de meer ervaren vrijwilligers. Door getuige X is in dit verband verklaard dat zij altijd zoekt naar een goede mix in het recreatieteam van ervaren en beginnende medewerkers. Daarnaast is aannemelijk dat de recreatieleidster, gelet op haar eindverantwoordelijkheid, te allen tijde aanwijzingen kan geven. Het is immers aan haar om te bepalen of de vrijwilliger in aanmerking komt voor de (week)vergoeding. Dat in de praktijk volgens getuige X verbeteringen alleen tijdens de wekelijkse evaluatie aan de orde worden gesteld en geen persoonlijke aanwijzingen worden gegeven, wil nog niet zeggen dat zij die bevoegdheid niet heeft. Gelet tot slot op het grote belang van het recreatiewerk voor de bedrijfsvoering van verdachte is ook niet aannemelijk dat verdachte geen enkele zeggenschap zou hebben over de uitvoering daarvan.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er in ieder geval sprake is van een gezagsrelatie tussen verdachte, middels de in haar dienst zijnde recreatieleidster, en de recreatiemedewerkers. Verdachte dient derhalve aangemerkt te worden als werkgever en de recreatiemedewerkers als werknemer in de zin van de Arbeidstijdenwet. Of er tevens sprake is van een arbeidsovereenkomst kan verder in het midden blijven.
Er is derhalve geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van parketnummer 205328-03 en ten aanzien van parketnummer 205687-04 telkens:
Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 4:3, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet, (terwijl het feit wordt) gepleegd door een rechtspersoon.
4. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
5. Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de economische politierechter rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de economische politierechter in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
In afwachting van een rechterlijke uitspraak in deze zaak die door verdachte, gelet op het belang dat verdachte heeft bij de inzet van de vrijwilligers bij het recreatiewerk, als principieel wordt aangemerkt, heeft verdachte haar handelwijze omtrent de vrijwilligers niet aangepast. Zij heeft dit principiële karakter in de zaak met parketnummer 16/205328-03 ook benadrukt tegenover de verbalisanten. Voordat er echter een uitspraak in deze zaak is gekomen heeft een nieuwe controle plaatsgevonden waarbij dezelfde overtreding is geconstateerd (parketnummer 16/205687-04). Hierin vindt de economische politierechter aanleiding de hierna vermelde door de officier van justitie gevorderde geldboetes voor de helft voorwaardelijk op te leggen.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de economische politierechter in het bijzonder gelet op de inhoud van de verdachte betreffende justitiële documentatie d.d. 07 april 2004, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder voormelde parketnummers ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-
telkens een geldboete van € 4.500,-.
6. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14ab, 14c, 23, 24, 51 en 62 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 1, 2, en 6 van de Wet op de economische delicten.
7. DE BESLISSING:
De economische politierechter beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlagen IIa en IIb van dit vonnis heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van het onder parketnummer 205328-03 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot betaling van een GELDBOETE van € 4.500,-- (vierduizendvijfhonderd Euro).
Bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot € 2.250,-- (tweeduizendtweehonderdvijftig euro), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Ten aanzien van het onder parketnummer 205687-04 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot betaling van een GELDBOETE van € 4.500,-- (vierduizendvijfhonderd Euro).
Bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot € 2.250,-- (tweeduizendtweehonderdvijftig euro), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door:
Mr. C.W. Bianchi, bijgestaan door drs. M.G.M. van Rijnstra als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van de economische politierechter in deze rechtbank van 11 november 2004.
Bijlage Ia
dat
zij in of omstreeks de periode van 1 juli 2002 tot en met 31 augustus 2002 te
D., in elk geval in Nederland,
als werkgever niet een deugdelijke registratie terzake van de arbeids- en
rusttijden van de in haar onderneming werkzame werknemer(s) heeft gevoerd,
welke het toezicht op de naleving van de Arbeidstijdenwet en de daarop
berustende bepalingen mogelijk maakte, immers
heeft zij, verdachte, alstoen aldaar, niet een deugdelijke registratie gevoerd
terzake van de arbeids- en rusttijden van de medewerk(st)ers -waaronder onder
meer H.M. van P en P. R- in het recreatieteam van camping van verdachtes;
art 4:3 lid 1 Arbeidstijdenwet
bijlage Ib
dat
zij in of omstreeks de periode van 1 mei 2003 tot en met 14 augustus 2003, in
elk geval op of omstreeks 14 augustus 2003 te D., in elk geval in
Nederland,
als werkgever niet een deugdelijke registratie terzake van de arbeids- en
rusttijden van de in haar onderneming werkzame werknemer(s) heeft gevoerd,
welke het toezicht op de naleving van de Arbeidstijdenwet en de daarop
berustende bepalingen mogelijk maakte, immers
heeft zij, verdachte, alstoen aldaar, niet een deugdelijke registratie gevoerd
terzake van de arbeids- en rusttijden van de medewerk(st)ers -waaronder onder
meer S. de N en M. Z- in het recreatieteam van camping van verdachte;
art 4:3 lid 1 Arbeidstijdenwet
Bijlage IIa
dat
zij in of omstreeks de periode van 1 juli 2002 tot en met 31 augustus 2002 te
D., in elk geval in Nederland,
als werkgever niet een deugdelijke registratie terzake van de arbeids- en
rusttijden van de in haar onderneming werkzame werknemer(s) heeft gevoerd,
welke het toezicht op de naleving van de Arbeidstijdenwet en de daarop
berustende bepalingen mogelijk maakte, immers
heeft zij, verdachte, alstoen aldaar, niet een deugdelijke registratie gevoerd
terzake van de arbeids- en rusttijden van de medewerk(st)ers -waaronder onder
meer H.M. van P en P. R- in het recreatieteam van camping van verdachtes;
art 4:3 lid 1 Arbeidstijdenwet
bijlage IIb
dat
zij in of omstreeks de periode van 1 mei 2003 tot en met 14 augustus 2003 te D., in elk geval in
Nederland,
als werkgever niet een deugdelijke registratie terzake van de arbeids- en
rusttijden van de in haar onderneming werkzame werknemer(s) heeft gevoerd,
welke het toezicht op de naleving van de Arbeidstijdenwet en de daarop
berustende bepalingen mogelijk maakte, immers
heeft zij, verdachte, alstoen aldaar, niet een deugdelijke registratie gevoerd
terzake van de arbeids- en rusttijden van de medewerk(st)ers -waaronder onder
meer S. de N en M. Z- in het recreatieteam van camping van verdachte;
art 4:3 lid 1 Arbeidstijdenwet