zaak/rolnr. 176332/HA ZA 04-822 BL 10 november 2004
VONNIS
van de rechtbank Utrecht, enkel-
voudige kamer voor de behandeling
van burgerlijke zaken, in de zaak van:
1. HENDRIK OTTO WESTBROEK,
2. AMBROSIUS JACOBUS FREDERIK SCHNETZ,
beiden wonende te Utrecht,
eisers,
procureur: mr. J.H. van der Velden,
R. VAN ZANTEN,
wonende te Amersfoort,
gedaagde,
procureur: mr. M.J. Cools.
Partijen worden hierna Westbroek en Schnetz respectievelijk Van Zanten genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Dit blijkt in de eerste plaats uit de volgende processtukken:
? exploot van de inleidende dagvaarding;
? conclusie van antwoord;
? proces-verbaal van comparitie van partijen op 15 september 2004, door de rechtbank bij vonnis van 7 juli 2004 ambtshalve gelast.
1.2. Partijen hebben vonnis gevraagd.
2.1. Van Zanten is hoofdredacteur geweest van het Utrechts Nieuwsblad/Amersfoortse Cou-rant. In verband met de aanvaarding van een nieuwe functie werd in de Volkskrant van 7 februari 2004 een interview met Van Zanten gepubliceerd met als titel "Staat er wéér een kut-stuk in uw krant!" In het interview staat onder meer een terugblik van Van Zanten op de ja-ren dat hij hoofdredacteur bij voormelde krant was. Het krantenartikel houdt onder meer in:
"Ook het veranderende politieke klimaat was een hoofdthema. Zo viel zijn aantreden als hoofd-redacteur van het Utrechts Nieuwsblad in 1998 samen met de doorbraak van Leefbaar Utrecht. Het was het begin van een moeizame, bij vlagen 'explosieve' verhouding.
Van Zanten: 'Ik zeg niet dat élk stuk dat wij over Leefbaar Utrecht hebben gepubliceerd honderd procent objectief van toon was. Maar zeker in het begin is de partij met open armen ontvangen. Leven in de brouwerij, dat vinden journalisten altijd prettig'.
Met name Leefbaar Utrecht oprichter Henk Westbroek heeft volgens Van Zanten een prettige relatie tussen zijn krant en de lokale leefbaren in de weg gestaan. 'Die man is zo haatdragend'. De kiem daarvoor was in 1996 gelegd, vermoedt Van Zanten, toen zijn voorganger [betrokkene] een column van hem weigerde omdat 'Westbroek zijn column in het UN gebruikte om zijn eigen zaken in de stad te regelen'.
'Eerst waren we de Utrechtse Pravda, een verlengstuk van het gemeentebestuur. Nu zijn partij zelf deel uitmaakt van het bestuur gebruikt hij dat woord niet meer. Het is nu gewoon een kutkrant.'
(…)
Ook met Henk Westbroek en Leefbaar Utrecht-partijvoorzitter Broos Schnetz heeft hij wel eens een glaasje gedronken in de kroeg, om de onenigheid uit te spreken. 'Na afloop waren we weer grote vrienden. Westbroek bood zich zelfs weer aan als columnist! Maar een dag later kreeg ik een brief op hoge poten: "Geachte mijnheer de hoofdredacteur, u kunt dan misschien wel aardig drinken, maar nu staat er wéér zo'n kutstuk in uw krant."
(…)
Hij heeft echt alles geprobeerd om 'de lijnen' met Leefbaar Utrecht open te houden. Met wisselend succes. Tussen hem en Westbroek en partijvoorzitter Broos Schnetz is 'eindeloos' heen en weer gemaild. 'Je weet niet wat je leest, zo paranoïde! De partijtop kan héél slecht met kritiek omgaan.'
Maar op de redactie van het Utrechts Nieuwsblad bleek niet iedereen bestand tegen de druk die Westbroek en Schnetz op vermeende tegenstanders uitoefenen. 'Vergis je niet, het zijn mensen met veel invloed in de stad. Mensen die ze ervan verdenken niet op hun hand te zijn, worden geïntimideerd. Er zijn op de krant heel nare dingen gebeurd. Ik ga daar verder niet op in.'
2.2. Westbroek en Schnetz hebben bij brief van hun advocaat van 9 februari 2004 Van Zanten verzocht c.q. gesommeerd over te gaan tot rec-tificatie van de mededelingen in voor-noemd artikel over hen. Van Zanten heeft dit geweigerd.
2.3. Bij brief van hun raadsman van 18 maart 2004 hebben Westbroek en Schnetz naar aanleiding van het onder 2.1 bedoelde krantenartikel een klacht ingediend bij de Raad voor de Journalistiek. De klacht is gericht tegen twee hoofdredacteuren van de Volkskrant. Bij beslissing van 19 juli 2004 heeft de Raad voor de Journalistiek de klacht ongegrond verklaard.
3. De vordering en het verweer
3.1. Westbroek en Schnetz vorderen bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. Van Zanten te veroordelen om binnen veertien dagen na dit vonnis in de zaterdageditie van de Volkskrant een advertentie te plaatsen met de volgende kop en tekst:
"RECTIFICATIE DOOR RENE VAN ZANTEN
In een interview zoals met mij geplaatst in de Utrechtbijlage van de Volkskrant van 7 februari 2004 heb ik onjuiste en beschadigende uitlatingen omtrent Henk Westbroek en Broos Schnetz gedaan omtrent de wijze waarop zij journalisten van de redactie van het Utrechts Nieuwsblad zouden hebben bejegend. Bij vonnis van de rechtbank te Utrecht van … 2004 ben ik veroordeeld tot het plaatsen van deze rectificatie omdat de rechtbank mijn uitlatingen jegens Schnetz en Westbroek onrechtmatig acht.
René van Zanten",
waarbij de kop in minimaal 14 punts lettertype en de overige tekst in minimaal 12 punts lettertype dient te worden geplaatst, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom ad € 2.000,-- voor elke zaterdag die na de betekening van dit vonnis verstrijkt waarop Van Zanten in gebreke blijft aan dit bevel te voldoen;
2. Van Zanten te veroordelen aan zowel Westbroek als aan Schnetz een bedrag te voldoen ad € 12.500,-- terzake immateriële schadevergoeding;
3. met veroordeling van Van Zanten in de kosten van het onderhavige geding.
3.2. Van Zanten heeft als hoofdverweer aangevoerd dat de desbetreffende mededelingen over Westbroek en Schnetz in de gegeven omstandigheden niet onrechtmatig zijn. De rechtbank zal hierna, voorzover nodig, ingaan op de vordering en op de verweren.
4.1. In deze zaak staat het belang van Westbroek en Schnetz bij het bewaken van hun goede naam en reputatie tegenover het belang van Van Zanten om in vrijheid zijn mening te kunnen uiten. Aangaande het laatste merkt de rechtbank op dat de gewraakte mededelingen van Van Zan-ten plaatsvonden tijdens een interview voor een artikel dat een globale retrospectie beoog-de te bieden van zijn carrière, waarbij de periode dat hij hoofdredacteur van het Utrechts Nieuwsblad was centraal stond. Het artikel is naar zijn aard en strekking derhalve niet bedoeld als een afzonderlijke en gefundeerde klacht tegen (het handelen van) Westbroek en Schnetz, maar betreft de weergave van de persoonlijke mening van Van Zanten over (onder meer) hun gedragingen gedurende de periode dat hij, Van Zanten, hoofdredacteur was. Niet kan worden gezegd dat Van Zanten bij dit alles een eigen materieel belang beoogde te dienen.
4.2. De stelling van Van Zanten dat zijn verklaringen ironisch bedoeld waren vindt, in ieder geval voorzover het betreft de verklaringen die betrekking hebben op Westbroek en Schnetz, geen steun in het artikel. Van Zanten laat zich in het artikel immers zonder merkbare ironie uit over Westbroek en Schnetz. Naar het oordeel van de rechtbank was het onmiskenbaar niet de bedoeling van Van Zanten om een positief beeld over zijn ervaringen met Westbroek en Schnetz te schetsen. Onderzocht dient te worden of de uitlatingen die Van Zanten in dat verband over Westbroek en Schnetz heeft gedaan vol-doende feitelijke grondslag hebben. De bezwaren van Westbroek en Schnetz richten zich overigens in het bijzonder tegen de passage waar staat vermeld dat zij vermeende tegenstanders intimideren, in combinatie met de daarop volgende, niet in het artikel toegelichte, zin, dat op de krant heel nare dingen zijn gebeurd. Westbroek en Schnetz hebben de juistheid van deze uitlatingen betwist. Van Zanten daarentegen stelt dat ze gegrond zijn. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.3. Uit de overgelegde stukken blijkt, en dit is ook niet in geschil, dat Westbroek en Schnetz door middel van een groot aantal e-mails aan Van Zanten respectievelijk de redactie van het Utrechts Nieuwsblad hebben geprobeerd de beeldvorming van het Utrechts Nieuwsblad over Leefbaar Utrecht in deze zin te beïnvloeden, dat de krant meer en positiever aandacht aan de-ze politieke partij zou schenken. Dit dient te worden bezien tegen de bij Westbroek en Schnetz sterk levende overtuiging dat andere politieke partijen (in het bijzonder Groen Links) door het Utrechts Nieuwsblad werden bevoordeeld ten opzichte van Leefbaar Utrecht. Het betreft niet alleen de kleur, maar ook de hoeveelheid berichtgeving. Vaststaat dat Westbroek en Schnetz naar aanleiding daarvan herhaaldelijk hebben gedreigd met "het op de zwarte lijst plaatsen" van journalisten van het Utrechts Nieuwsblad. Voorts is niet betwist dat (zoals uit het krantenartikel volgt) Westbroek en Schnetz zich door-gaans niet in vleiende, en zelfs grove bewoordingen over deze krant pleegden uit te laten.
4.4. Verder verdient opmerking dat niet in geschil is dat Westbroek aan Van Zanten en een groot aantal andere geadresseerden een e-mail heeft verzonden met onder meer de volgende in-houd: "Mevrouw [naam betrokkene], de journaliste die na 4 jaar fractieassistentschap bij Groen Links en een portie vleselijke dus oprechte liefde met de Utrechtse partijtopper van dit gezelschap, heeft - hoewel ze toch pas 6 maanden schrijvend journaliste is dus compleet onervaren- voor elkaar gebokst wat alle anderen journalisten van uw blad niet gelukt is." Een andere medewerker, Schaap, voelt zich door Westbroek bedreigd. Van Zanten heeft gemeend die bedreiging serieus te moeten nemen. Wat van dit laatste verder ook zij, de rechtbank acht het begrijpelijk dat Van Zanten alles bijeengenomen de nodige "druk" heeft ervaren van Westbroek en Schnetz, alsook heeft ervaren dat Westbroek en Schnetz de krant als een tegenstander beschouwen.
4.5. Vervolgens rijst de vraag of Westbroek en Schnetz zo ver zijn gegaan, dat zij zich feitelijk hebben schuldig gemaakt aan "intimidatie". Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat sprake is van intimidatie in de meest voor de hand liggende betekenis van dit woord, te weten het door middel van bangmakerij en dreiging proberen te bereiken van een be-paald resultaat. Van Zanten heeft, behoudens de hiervóór omschreven voorvallen, geen feiten of omstandigheden gesteld die tot het oordeel kunnen leiden dat Westbroek en Schnetz zich op deze wijze hebben gedragen, terwijl ook overigens naar het oordeel van de recht-bank niet is komen vast te staan dat er sprake is van intimidatie in de hiervoor bedoelde zin. Desalniettemin kunnen Westbroek en Schnetz in de gegeven omstandigheden niet aan Van Zanten tegenwerpen dat deze de term intimidatie heeft gebruikt. Die term dient immers te worden bezien in samenhang met de druk die Westbroek en Schnetz blijkens het voor-gaande wél op het Utrechts Nieuwsblad hebben uitgeoefend en waartegen - volgens Van Zanten - niet iedereen op de redactie bestand was. Gegeven de context waarin het woord "geïntimideerd" is geplaatst dient de desbetreffende passage ook in die zin te worden begrepen, derhalve niet in de zin van op zichzelf staand, bedreigend en sterk afkeurenswaardig gedrag. Naar het oordeel van de rechtbank zal de gemiddelde lezer ook niet aannemen dat Van Zanten de bedoeling had Westbroek en Schnetz van laatstbedoeld gedrag te beschuldigen. In plaats daarvan kan in deze procedure ervan worden uitgegaan dat die lezer zal begrijpen dat het gaat het om een verwijzing naar de forse druk die Westbroek en Schnetz blijkens het artikel op Van Zanten en op journalisten van het Utrechts Nieuwsblad hebben uitgeoefend in de periode dat hij hoofdredacteur van die krant was.
4.6. Aldus bezien komt aan het woord intimidatie een mildere betekenis toe dan indien dit woord op zichzelf staand wordt beschouwd. Tegen deze achtergrond kan het gebruik van het woord intimidatie in de gegeven omstandigheden niet zodanig onjuist worden geacht, dat deze mededeling reeds daarom dient te worden gerectificeerd. Van Zanten heeft de mededelingen die Westbroek en Schnetz jegens hem hebben gedaan alsook de mededelingen die zij (in ieder geval) over de journaliste [naam betrokkene] hebben gedaan alsmede hun verdere houding (Van Zanten spreekt hier over de optelsom van hetgeen hij als hoofdredacteur van het Utrechts Nieuwsblad heeft meegemaakt met Westbroek en Schnetz) als forse druk ervaren en heeft dit aldus verwoord tijdens het interview. Het feit dat Van Zanten daaraan zonder verdere specificatie toevoegt dat er "heel nare dingen" op "de krant" zijn gebeurd maakt dit alles, anders dan Westbroek en Schnetz stellen, niet wezenlijk anders. Een goed verstaander zal daaraan niet de betekenis toekennen dat Westbroek en Schnetz zich op het kantoor van de redactie van het Utrechts Nieuwsblad hebben misdragen. Duidelijk is dat Van Zanten hier het oog had op het effect dat het aanhoudende gedrag van Westbroek en Schnetz had op redactie en journalisten van het Utrechts Nieuwsblad.
4.7. Voorzover Westbroek en Schnetz daarnaast nog bezwaar maken tegen het woord paranoïde als kenschets voor het karakter van de e-mailwisseling tussen Van Zanten en in het bijzonder Schnetz, oordeelt de rechtbank dat dit woord, blijkens de context van het artikel, uitsluitend is bedoeld om aan te geven dat er sprake was van onnodige achterdocht jegens hem, Van Zanten, althans jegens het Utrechts Nieuwsblad, doch niet om verder een oordeel te geven over de psychische gesteldheid van Westbroek en/of Schnetz. Ook deze mededeling kan, nu niet in discussie is dat Westbroek en Schnetz ervan overtuigd zijn dat het Utrechts Nieuwsblad andere politieke partijen heeft bevoordeeld boven Leefbaar Utrecht, niet als zodanig ongefundeerd worden beschouwd dat een rectificatie op zijn plaats is. De overige mededelingen in het artikel zijn niet van een zodanige aard of strekking, dat deze afzonderlijk of in onderling verband en samenhang beschouwd met de overige mededelingen in het artikel, een rectificatie zouden kunnen rechtvaardigen en kunnen daarom buiten beschouwing blijven.
4.8. Wel voeren Westbroek en Schnetz op zichzelf genomen terecht aan dat de mededelingen belastend voor hen zijn en door de gemiddelde lezer ook zo zullen worden ervaren. Mede-delingen in de trant van paranoia, intimidatie en heel nare dingen hebben een onmiskenbaar negatieve connotatie. Hieraan doet onvoldoende af dat in het onderhavige geval deze mededelingen, door de context waarin zij zijn geplaatst, milder moeten worden verstaan dan gebruikelijk. De rechtbank acht een nader onderzoek naar het negatieve karakter van die mededelingen, zoals Westbroek en Schnetz hebben aangeboden, niet nodig. Ook dit rechtvaardigt op grond van het volgende echter nog geen rectificatie.
4.9. De gemiddelde lezer van het krantenartikel moet bekend worden verondersteld met Westbroek en Schnetz en de scherpe wijze waarop zij discussies over personen en onderwerpen voeren. De rechtbank verwijst nog naar hetgeen
onder 4.4 is vermeld met betrekking tot de uitlatingen van West-broek over de daar bedoelde journaliste. Westbroek neemt blijkens dit laatste geen blad voor de mond en uit zich in krachtige en kritische bewoordingen ook publiekelijk over kwesties en personen, waarbij grof taalgebruik niet wordt geschuwd. Van Schnetz kan evenmin worden gezegd dat hij zich onbetuigd laat. Het feit dat Westbroek en Schnetz bekende Nederlanders zijn die blijkens dit alles de publieke discussie niet schuwen, impliceert dat zij zich meer zullen moeten laten welgevallen dan de gemiddelde Nederlander, soms zelfs meer dan de gemiddelde bekende Nederlander.
4.10. Westbroek en Schnetz moeten bovendien in staat worden geacht mededelingen als de onderhavige te pareren. Denkbaar is dat het publiek juist van hen verwacht dat zij elk op hun eigen wijze daarop zullen reageren. Los daarvan is naar het oordeel van de rechtbank de impact van mededelingen als de onderhavige op de reputatie van Westbroek en Schnetz niet bijzonder groot te achten, omdat de mededelingen als een reactie op hun houding en stellingname met betrekking tot de berichtgeving over Leefbaar Utrecht kunnen worden beschouwd en dus in verband zullen worden gebracht met hun rol in de politiek. De kritische uitlatingen van Van Zanten over Westbroek en Schnetz gaan naar het oordeel van de rechtbank tegen deze achtergrond de grenzen van de betamelijkheid niet te buiten.
4.11. Op grond van dit alles kunnen de mededelingen die Van Zanten in het desbetreffende krantenartikel aangaande Westbroek en Schnetz heeft gedaan niet als onrechtmatig jegens Westbroek en/of Schnetz worden beschouwd. Aldus is de grondslag aan de vordering komen te ontvallen. De vordering zal derhalve worden afgewezen. Westbroek en Schnetz zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
5.1. wijst de vordering af;
5.2. veroordeelt Westbroek en Schnetz in de proceskosten, tot aan dit vonnis aan de zijde van Van Zanten begroot op € 780,-- voor salaris van de procureur en op € 291,-- voor ver-schotten.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.M.E. van der Burg-van Geest en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 10 november 2004.
w.g. griffier w.g. rechter