2. De feiten
2.1. De vakorganisaties zijn op grond van hun statuten bevoegd tot het aangaan van collectieve arbeidsovereenkomsten en ledencontracten voor onder meer personeel in de jeugdhulpverlening.
2.2. De vakorganisaties hebben met de MO-Groep onderhandeld over de totstandkoming van een nieuwe CAO Jeugdhulpverlening voor de periode 1 april 2002 tot en met 31 mei 2003.
2.3. Op 2 mei 2002 is tussen de MO-Groep enerzijds en de vakorganisaties Abvakabo FNV en CNV anderzijds een "Onderhandelaarsakkoord CAO Jeugdhulpverlening 2002-2003", hierna: het onderhandelaarsakkoord, tot stand gekomen met als looptijd 1 april 2002 tot en met 31 mei 2003.
2.4. Partijen zijn in artikel 4 van het onderhandelaarsakkoord een eindejaarsuitkering / 13e maand overeengekomen. Artikel 4 luidt, voor zover hier van belang:
Over een periode van 6 jaren, startend in december 2002, wordt gefaseerd een 13e maand van 8,4% opgebouwd, via de volgende stappen:
- dec 2002: 1,65%
- dec 2003: 1,55%
- dec 2004: 1,45%
- dec 2005: 1,35%
- dec 2006: 1,25%
- dec 2007: 1,15%
De grondslag voor de berekening van de eindejaarsuitkering is het door de werknemer in het desbetreffende kalenderjaar feitelijk verdiende salaris, vermeerderd met de in dat jaar opgebouwde vakantietoeslag.
De eerste helft van de 13e maand (4,2%) wordt onvoorwaardelijk uitgekeerd: de volgende 4,2% wordt resultaatgerelateerd, te beginnen met 0,45% per december 2004. Het resultaatgerelateerde deel van de eindejaarsuitkering wordt uitgekeerd aan de werknemers die op de peildatum 31 december van het desbetreffende jaar in dienst zijn.
(…)
Door de Maatschappelijk Ondernemers Groep is aangegeven dat van die kant het niet-resultaatgerelateerde deel van deze afspraak zal worden betrokken bij de komende CAO-onderhandelingen i.v.m. de daarmee samenhangende loonkostenontwikkeling.
2.5. Partijen hebben met betrekking tot het resultaatgerelateerde deel van de eindejaarsuitkering een handleiding vastgesteld.
2.6. Op 2 mei 2002 heeft plaatsgevonden een vergadering van het formeel overleg Arbeidsvoorwaarden Jeugdhulpverlening, waarbij aanwezig waren vertegenwoordigers van de MO-Groep, van de Abvakabo FNV en van de CFO CNV-bond. Het daarvan opgemaakte verslag (hierna: het verslag) vermeldt over de totstandkoming van de derde alinea van artikel 4 van het onderhandelaarsakkoord, voor zover hier van belang:
Op pagina 3:
"(…) werkgevers verlangen dat de bonden erkennen dat de jaarlijkse stappen een natuurlijk deel van de loonruimte zijn en als zodanig een voorschot op de loonruimte van toekomstige CAO’s. (…)"
Op pagina 4:
"(…) Overigens hebben de bonden bedenkingen bij de kanttekening van de werkgevers dat met de vaststelling van de staffel eindejaarsuitkeringen een voorschot op de loonruimte van toekomstige CAO’s zou worden genomen. Deze bedenkingen hebben volgens de bonden te maken met de vraag hoe het resultaatafhankelijke deel van de 4,2% dient te worden vormgegeven. (…)"
Op pagina 5:
"(…) De bonden blijven het vreemd vinden een uitspraak over de toekomstige loonruimte te doen, temeer daar nu nog niets over de omvang van die loonruimte gezegd kan worden; het ligt volgens de bonden ook niet op de weg van de huidige delegaties daarover een uitspraak te doen. Daarnaast gaat het volgens de bonden bij (…) het onderwerp eindejaarsuitkering niet om het opsouperen van loonruimte maar om het inlopen van een achterstand ten opzichte van verwante sectoren. De bonden vragen zich daarom af wat werkgevers nu eigenlijk van de bonden vragen.
De heer Strating (wnd directeur MO-Groep, Rb) stelt dat werkgevers in feite willen dat de bonden deze kanttekening van werkgevers bewust accepteren en dit als zodanig in het verslag laten vastleggen ten behoeve van de evt. opvolgers in de delegatie van de bonden. De bonden zijn hiertoe op zich bereid maar spreken nogmaals hun verbazing uit over deze kanttekening; zij kunnen naar eigen zeggen ook niet aangeven wat werkgevers hieraan zouden kunnen ontlenen, noch hoe de bonden hierop terug zullen komen tijdens de volgende onderhandelingen.
Afgesproken wordt dat in het CAO-akkoord tot uitdrukking zal komen dat ‘werkgevers hebben aangegeven dat de niet-resultaatafhankelijke 4,2% onderdeel uitmaakt van de toekomstige loonruimte.’
(…)
Werkgevers willen in het onderhandelaarsakkoord opgenomen zien dat werkgevers het niet-resutlaatafhankelijke (eerste) deel van de eindejaarsuitkering als deel van de toekomstige loonruimte wensen te beschouwen. (…)"
2.7. In haar nieuwsbrief ‘MO snel’ van 3 mei 2002 heeft de MO-Groep geschreven, voor zover hier van belang:
"De onderhandelingsdelegatie van de MOgroep heeft de volgende, door de leden onderschreven, uitgangspunten in de onderhandelingen centraal gesteld:
? verkleinen of wegnemen van de nog bestaande beloningsachterstanden ten opzichte van relevante (zorg)sectoren op de arbeidsmarkt, met name de eindejaarsuitkering
? voorkomen van het ontstaan van nieuwe achterstanden
(…)
Het bereikte akkoord voldoet naar de mening van de MOgroep volledig aan deze uitgangspunten.
(…)
Eindejaarsuitkering
In zes stappen wordt een dertiende maand opgebouwd. De helft daarvan wordt afhankelijk van op ondernemingsniveau bepaalde doelstellingen. Voorwaarde is dat voor 1 juli 2003 een systematiek van resultaatafhankelijke beloning is ontwikkeld waarover overeenstemming bestaat. De opbouw verloopt als volgt:
(…)
De eindejaarsuitkering wordt berekend over het maandsalaris plus vakantietoeslag, maar niet over toeslagen zoals de ORT. Het resultaat afhankelijke deel van de eindejaarsuitkering wordt slechts uitbetaald aan werknemers die op 31 december van enig jaar in dienst zijn."
2.8. Tijdens de looptijd van de CAO 2002/2003 zijn partijen nieuwe onderhandelingen gestart over een nieuwe CAO voor het tijdvak 2004/2005. Hangende de onderhandelingen hebben partijen de CAO 2002/2003 stilzwijgend verlengd, laatstelijk tot 1 januari 2005.
2.9. Bij de onderhandelingen over de nieuwe CAO 2004/2005 is tussen partijen een geschil ontstaan over de uitvoering van het akkoord van 2 mei 2002 voor zover het de uitbetaling van de eindejaarsuitkering betreft.