ECLI:NL:RBUTR:2004:AR3110

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
4 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
16/351311-03
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van te vondeling leggen van een kind beneden de leeftijd van zeven jaren

In deze zaak heeft de rechtbank Utrecht op 4 oktober 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die samen met anderen is beschuldigd van het medeplegen van het te vondeling leggen van een pasgeboren kind. De verdachte, op verzoek van de 16-jarige moeder, heeft het kind, gewikkeld in een deken en verpakt in een doos, om vier uur 's nachts voor de deur van een willekeurig huis in Veenendaal gezet. Het kind werd drieënhalf uur later aangetroffen door de bewoonster van het huis, waarbij bleek dat het kind sterk onderkoeld was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders het oogmerk hadden om de band tussen het kind en de natuurlijke ouder te verbreken, wat noodzakelijk is voor de kwalificatie van 'te vondeling leggen'. De rechtbank heeft het verweer van de raadsman verworpen, die stelde dat de verdachte niet strafbaar was vanwege psychische overmacht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, hoewel onder druk gezet door de moeder, in staat was om alternatieven te overwegen en dat hij redelijkerwijs had kunnen handelen om de situatie te voorkomen. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die niet eerder in aanraking was gekomen met justitie. De rechtbank heeft ook de emotionele beschadiging van de verdachte in overweging genomen, zoals vastgesteld in een psychologisch rapport. De beslissing is genomen met het oog op de bescherming van de samenleving en de kans op rehabilitatie van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK TE UTRECHT
Parketnummer : 16/351311-03
Datum uitspraak : 4 oktober 2004
Tegenspraak
Raadsman: mr. J. Kiela
G/T: Ja
VERKORT VONNIS
van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
(verdachte),
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 15 juni 2004 en 20 september 2004.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De bewezenverklaring
Bespreking van het verweer
De raadsman heeft ter terechtzitting van 20 september 2004 primair aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken nu de gedraging van verdachte niet gericht is geweest op het ingrijpen in de band die bestaat tussen het kind en de (natuurlijke) ouder en welke er op gericht moet zijn om het kind te ontrekken aan die band, een oogmerk dat - blijkens jurisprudentie (NJ1995/666) - is vereist om te kunnen spreken van o.a. "te vondeling leggen".
De rechtbank verwerpt dit verweer, nu uit de bewijsmiddelen onomstotelijk is komen vast te staan, dat verdachte en zijn mededaders wel het oogmerk hebben gehad de eerdergenoemde band tussen kind en (natuurlijke) ouder te verbreken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als hierna is vermeld.
dat hij op of omstreeks 22 september 2003 te Veenendaal, tezamen en in vereniging met anderen, een pasgeboren kind (geboren op 22 september 2003) (dat later is genoemd N.E.) beneden de leeftijd van zeven jaar te
vondeling heeft gelegd;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Medeplegen van een kind beneden de leeftijd van zeven jaren te vondeling leggen
De strafbaarheid van de verdachte
Bespreking van de verweren
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien zijn handelen voortkwam uit een situatie waarin sprake was van psychische overmacht.
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is vereist dat verdachte op het moment van zijn handelen - als gevolg van de onstuitbaarheid en dwingendheid van de bedoelde gemoedsbeweging - niet anders kon handelen dan hij deed. Slechts dan zal de verwijtbaarheid aan het bewezenverklaarde feit moeten komen te ontvallen.
Op zichzelf is aannemelijk dat sprake was van een voor verdachte onverwachte situatie en dat door de moeder van de baby druk op hem werd uitgeoefend om de baby te vondeling te leggen. Voor de beoordeling hiervan moet echter meewegen dat het ging om druk, uitgeoefend door een zestienjarig meisje dat kennelijk onverwacht en ongewild moeder was geworden, alsmede dat verdachte enkele jaren ouder was en in de betreffende situatie als vriend/aanwezige ten opzichte van zijn zojuist bevallen vriendin en de pasgeboren baby de positie had om de door hem toen aangedragen alternatieven (te weten het bellen van de politie, ambulance en/of de moeder van zijn vriendin) daadwerkelijk uit te voeren. Van verdachte kon dan ook redelijkerwijs worden gevergd dat hij aan de hiervoor bedoelde drang weerstand bood, zodat het verweer moet worden verworpen.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu er sprake is van een situatie waarbij alle schuld bij verdachte afwezig is.
Mede gelet op het vorenoverwogene kan niet worden geoordeeld dat verdachte in de gegeven omstandigheden slechts een willoos werktuig is geweest van een ander dan wel dat er sprake was van een zodanige panieksituatie bij verdachte dat aan hem geen enkele schuld kan worden verweten. De rechtbank verwerpt daarom ook dit verweer.
Er is voorts geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
- Verdachte heeft, op verzoek van de 16-jarige moeder die vlak daarvoor van een kind bevallen was, dat kind in een deken gewikkeld en verpakt in een doos om vier uur 's nachts bij een willekeurig huis in de omgeving voor de deur gezet.
- Het kind werd drie en een half uur later aangetroffen door de bewoonster van het betreffende huis, en het kind bleek inmiddels sterk onderkoeld te zijn.
- Verdachte heeft door zijn handelwijze het leven van de pasgeborene in de waagschaal gesteld.
- Het te vondeling leggen van een kind veroorzaakt veel onrust en emoties in de maatschappij.
- Anderzijds dient mee te wegen dat het kind inmiddels bij de moeder teruggeplaatst is, en zij en verdachte samen onder begeleiding de zorg voor het kind op zich hebben genomen.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 9 september 2004, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder in aanraking is geweest met justitie.
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Raad voor de Kinderbescherming vestiging Utrecht, d.d. 3 augustus 2004.
- Een psychologisch rapport betreffende verdachte, d.d. 16 september 2004, onder meer inhoudende:
Onderzochte is niet lijdende aan een ziekelijke stoornis. Wel kan worden opgemerkt dat betrokkene een getraumatiseerde indruk maakt door hetgeen hij in zijn jeugd (in Angola) heeft meegemaakt. In dat opzicht kan verondersteld worden dat er bij betrokkene wel sprake is van een gebrekkige emotionele ontwikkeling en een ernstige scheefgroei door affectieve en pedagogische verwaarlozing.
Ten tijde van het hem tenlastegelegde was er geen sprake van een ziekelijke stoornis, maar wel van de genoemde gebrekkige emotionele ontwikkeling.
Ondergetekende adviseert uw college toch rekening te houden met de ernstige emotionele beschadiging (de gebrekkige ontwikkeling van zijn emoties en de ernstige pedagogische en affectieve verwaarlozing) van betrokkene en acht het redelijk als betrokkene voor het hem ten laste gelegde als zijnde enigszins verminderd toerekeningsvatbaar wordt beschouwd.
Om te voorkomen dat betrokkene (de rechtbank leest: opnieuw) met justitie in aanraking zal komen, kan gedacht worden aan een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel. Daarnaast kan een verlicht reclasseringscontact met de volwassen reclassering een preventieve werking hebben.
De rechtbank neemt deze conclusie van de deskundige over en maakt deze tot de hare.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot -kort gezegd- jeugddetentie voor de duur van 3 maanden met aftrek van het voorarrest, geheel voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, die - gelet op de leeftijd van verdachte die inmiddels meerderjarig is- dient te worden uitgevoerd door de reclassering voor volwassenen, passend en geboden.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 77a, 77g, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 256 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING:
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hierboven is vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot JEUGDDETENTIE voor de duur van DRIE (3) MAANDEN.
Bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de Stichting Reclassering Nederland, unit Utrecht te geven aanwijzingen, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht, met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mrs M.L. van der Bel, E.J. van Rijssen en G.K. Sluiter, bijgestaan door R. van Duffelen als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 oktober 2004.