ECLI:NL:RBUTR:2004:AR3091

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
30 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
SBR 04/2210 VV en SBR 04/2209
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • mr. T. Dompeling
  • A. Heijboer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke geschil over illegale bebouwing

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht op 30 september 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te Soest, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest. Het verzoek betreft een voorlopige voorziening in het kader van een besluit van 6 juli 2004, waarbij het bezwaar van eiser tegen een eerder besluit van 12 december 2003 ongegrond is verklaard. Dit eerdere besluit verplichtte eiser om een einde te maken aan de illegale situatie op zijn perceel, waar onder andere een schuur was verbouwd tot woning en andere illegale bouwwerken aanwezig waren.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verbouwing van de schuur tot woning in strijd is met het geldende bestemmingsplan, dat de bestemming 'agrarisch gebied met landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden' heeft. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen uitvoering heeft gegeven aan de Handleiding bestemmingsplannen buitengebied 2001, waarin mogelijkheden voor splitsing van woningen zijn opgenomen. Echter, de voorzieningenrechter oordeelt dat er geen concreet zicht op legalisering van de illegale situatie bestaat en dat de gemeenteraad de bestemming heeft aangepast aan de feitelijke situatie, waardoor slechts één woning is toegestaan.

Het beroep op het gelijkheidsbeginsel van eiser wordt eveneens verworpen, omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat er geen sprake is van gelijke gevallen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is en het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor handhaving van bestemmingsplannen en de beperkingen die gelden voor illegale bebouwing in het landelijk gebied.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
sector bestuursrecht
nrs. SBR 04/2210 VV en SBR 04/2209
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht op het verzoek om een
voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak, in het geschil tussen:
[eiser], wonende te Soest,
eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest,
verweerder.
1. INLEIDING
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerder van 6 juli 2004 waarbij het bezwaar van eiser tegen het besluit van 12 december 2003 ongegrond is verklaard.
Bij laatstgenoemd besluit is eiser onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven om aan de illegale situatie op het perceel [adres] 133a te Soest een einde te maken.
1.2 Het verzoek is op 23 september 2004 ter zitting behandeld, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door G. Beijen van IKU Bouwadvies te Soest. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door G. Huttinga, werkzaam bij de gemeente Soest. Voorts is derde-belanghebbende [belanghebbende] ter zitting verschenen.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor.
Ten aanzien van het beroep:
2.3 Bij brief van 31 oktober 2003 heeft de bewoner van het perceel [adres] 133 aan verweerder verzocht handhavend op treden tegen de illegale bouwwerken op en het illegale gebruik van het perceel [adres] 133a te Soest.
Bij een controlebezoek van laatstgenoemd perceel is gebleken dat de grote schuur op het perceel is verbouwd tot woning en als zodanig wordt gebruikt, dat er een blokhut is gebouwd, dat in een open schuur (overkapping) paardenboxen zijn aangebracht, dat een hooiberg is verplaatst, dat er twee overkappingen zijn gebouwd, dat er een mestplaat is gebouwd, dat er twee caravans op het perceel staan waarvan er één kennelijk wordt bewoond, en dat het terrein tot achteraan is voorzien van bestrating.
Met het primaire besluit van 12 december 2003 heeft verweerder eiser aangeschreven de illegale situatie gefaseerd te beëindigen, onder aanzegging van bestuursdwang. Ten aanzien van de verbouwing van de schuur tot woning heeft verweerder voor wat betreft de motivering verwezen naar zijn besluit van 24 januari 1995, aangezien die verbouwing zakelijk gezien identiek is aan de vorige verbouwing tot woning die in het najaar van 1998 ongedaan is gemaakt. Bij uitspraak van 5 maart 1998 (95/2660 BSTPL) heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 15 juni 1995, waarbij de bezwaren tegen het besluit van 24 januari 1995 ongegrond zijn verklaard, ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak is geen hoger beroep aangetekend.
Bij het hier bestreden besluit van 6 juli 2004 is het bezwaar van eiser tegen het besluit van 12 december 2003 ongegrond verklaard. Eiser dient, aldus het besluit, de volgende werkzaamheden te verrichten:
1. op 1 september 2004 dient eiser de volgende werkzaamheden voltooid te hebben:
a. de caravans moeten van het perceel verwijderd zijn.
b. de hooiberg moet afgebroken zijn.
c. de blokhut moet afgebroken zijn.
2. op 15 september 2004 dient eiser de volgende werkzaamheden voltooid te hebben:
a. de paardenboxen en alle wanden in deze schuur moeten verwijderd zijn, zodat er alleen één lange wand op de perceelsgrens en de beide kopgevels en het dak overblijven.
b. de overkappingen achter deze schuur moeten afgebroken zijn.
c. de mestplaat, bestaande uit een betonnen vloer en drie wanden inclusief de daarop aangebrachte wal, moet verwijderd zijn.
3. op 29 september 2004 moet het deel van de verharding dat achter de lijn ligt die op de luchtfoto is ingetekend, verwijderd zijn.
4. op 20 oktober 2004 moet de bewoning van de schuur beëindigd zijn.
5. op 20 november 2004 moet de woning ontmanteld zijn.
2.4 Op het in geding zijnde perceel rust ingevolge het bestemmingsplan Landelijk gebied 1994 de bestemming 'agrarisch gebied met landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden'.
De op de plankaart voor agrarisch gebied met landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden aangewezen gronden zijn ingevolge artikel 6 van de planvoorschriften bestemd voor de agrarische bedrijfsvoering. Voor zover de gronden, zoals in het onderhavige geval, nader zijn aangeduid voor 'woning', is primair de regeling in artikel 22 van de planvoorschriften van toepassing.
In het derde lid van artikel 6 van de planvoorschriften is bepaald dat het verboden is om zonder een aanlegvergunning wegen, paden en banen aan te leggen of te verharden en andere oppervlakteverhardingen aan te brengen.
Op grond van artikel 22, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart nader voor woning aangeduide gronden bestemd voor niet-gestapelde woningen, praktijkruimten, bijgebouwen, tuinen, erven en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een en ander met dien verstande, dat de aanwezige landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden, zoals aangegeven op de natuur- en landschapskaart in acht worden genomen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, van artikel 22 van de planvoorschriften mogen op of in de in het eerste lid bedoelde gronden uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd onder de voorwaarde dat per aanduiding op de plankaart het aantal woningen niet meer mag bedragen dan 1, tenzij op de plankaart anders is aangegeven.
2.5 Na beëindiging van het ouderlijk agrarisch bedrijf op het voormalige perceel [adres] 133 te Soest, is het deel van het perceel waarop zich het voorhuis van de boerderij bevond verkocht aan een derde ([adres] 133). Op het bij eiser in eigendom zijnde deel van het perceel ([adres] 133a) is het achterhuis (voorheen stallingsruimte) van de boerderij gelegen.
Met het op 23 januari 1995 in werking getreden bestemmingsplan Landelijk Gebied 1994 heeft het gehele perceel [adres] 133 de aanduiding 'woning' gekregen. Op de plankaart is ten aanzien van het perceel niet aangegeven dat meer dan één woning is toegestaan.
Verweerder is van oordeel dat hiermee toepassing is gegeven aan het provinciaal beleid inzake vrijkomende agrarische bebouwing.
2.6 Eiser heeft in beroep aangevoerd dat - samengevat - verweerder ten aanzien van het gehele perceel [adres] 133 ten onrechte geen uitvoering heeft gegeven en wil geven aan de Handleiding bestemmingsplannen buitengebied 2001, waarin de mogelijkheid is opgenomen, aldus eiser, om de oorspronkelijke boerderij van de familie van eiser te splitsen in 2 woningen, binnen de bestaande bebouwing en met behoud van de karakteristieke verschijningsvorm.
Voorts heeft eiser, met een beroep op gelijkheidsbeginsel, gewezen op andere beëindigde agrarische bedrijven aan de [adres], waarbij de opstallen wel zijn gesplitst in meerdere woningen.
2.7 Tussen partijen is niet in geschil dat de hier in geding zijnde verbouwing van het achterhuis van de oorspronkelijke boerderij tot woning in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) is een bestuursorgaan dat bevoegd is handhavend op te treden, daartoe in beginsel ook verplicht. Dat is slechts anders, indien een concreet zicht op legalisering van de illegale situatie bestaat, dan wel anderszins zich bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan verweerder moet afzien van handhaving.
2.8 Daargelaten dat niet gebleken is dat eiser ter zake van de verbouwing van het achterhuis tot woning alsnog een aanvraag om een bouwvergunning heeft ingediend, is de voorzieningenrechter ook overigens niet gebleken dat een concreet zicht op legalisering bestaat.
Uit de Handleiding bestemmingsplannen buitengebied 2001 van de Provincie Utrecht, welke handleiding een actualisering is van de uit 1996 daterende uitgave, vloeit geen verplichting voort voor verweerder of de gemeenteraad van de gemeente Soest om tegemoet te komen aan de wensen van eiser. In de Handleiding worden aanbevelingen gedaan over de wijze waarop in een bestemmingsplan inhoud kan worden gegeven aan verschillende ruimtelijke aspecten in het landelijk gebied.
De gemeenteraad heeft bij de totstandkoming van het vigerende bestemmingsplan er voor gekozen om de bestemming aan te passen aan de toen bestaande feitelijke situatie namelijk dat het agrarisch bedrijf van de vader van eiser was beëindigd. Door deze aanpassing is op het perceel één burgerwoning toegestaan.
Van vrijkomende agrarische bebouwing als bedoeld in de hiervoor genoemde Handleiding kon derhalve ten tijde van de hier in geding zijnde besluitvorming niet meer worden gesproken, aangezien het perceel geen agrarische bestemming meer heeft.
2.9 Ter zake van het door eiser gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel, wordt overwogen dat dit beroep ook reeds in de zaak met nummer 95/2660 BSTPL uitvoerig aan de orde is geweest. In het beroepschrift van 28 juli 1995 zijn daarbij de volgende adressen genoemd: [adres] 114, 139/139a, 125, 123, 121/121a, 119a, 117, 115/115a, 109 en 165.
In de uitspraak van 5 maart 1998 is het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet gehonoreerd. Eiser heeft tegen die uitspraak geen hoger beroep ingesteld.
Eiser heeft in de onderhavige procedure geen andere argumenten aangevoerd dan die de rechtbank reeds bekend waren ten tijde van bovengenoemde uitspraak. Nu deze argumenten in die uitspraak uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn verworpen, heeft de voorzieningenrechter van de juistheid van het eerder gegeven oordeel over die beroepsgronden uit te gaan.
Voor zover het thans gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel, welk beroep eiser ter zitting nader heeft toegelicht aan de hand van door hem overgelegde foto's, ziet op andere adressen dan hiervoor genoemd, te weten [adres] 147 (foto 3), 131 (foto 5), 135 (foto 13) en 112 (foto 2), is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit beroep evenmin slaagt, aangezien geen sprake is van gelijke gevallen. Zo valt het adres [adres] 147 buiten de contouren van 'beschermd dorpsgezicht', is op het adres [adres] 131 de bestemming 'bijzondere doeleinden' van toepassing, en kennen de adressen [adres] 112 en 135 de bestemming 'agrarisch bedrijf'.
2.10 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van eiser zijn dan ook geen termen aanwezig.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
2.11 Gelet op de beslissing in de hoofdzaak is het treffen van een voorlopige voorziening niet vereist.
2.12 Gezien het vorenoverwogene wordt geen aanleiding gezien om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
2.13 Derhalve wordt beslist als volgt.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
Ten aanzien van het beroep:
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gewezen door mr. T. Dompeling, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2004.
De griffier: De voorzieningenrechter:
A. Heijboer mr. T. Dompeling
Uitsluitend tegen de beslissing op het beroep kan op grond van artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
De beroepstermijn bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na bekendmaking van deze uitspraak.
Afschrift verzonden aan partijen op: