van de meervoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van:
[de vrouw],
wonende in [land],
nader te noemen de vrouw,
procureur: mr. A.M.C. le Loux,
[de man],
wonende te [woonpplaats], nader te noemen de man,
procureur: mr. A.H.J. Emmen.
1. Verloop van de procedure
De vrouw heeft op 30 januari 2004 ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift ingediend.
De man heeft op 30 maart 2004 ter griffie van deze rechtbank een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 30 juni 2004.
1. Partijen zijn op 29 april 1974 op huwelijksvoorwaarden met elkaar gehuwd.
2. Tussen hen is de echtscheiding uitgesproken door deze rechtbank bij beschikking van 25 augustus 1999.
3. Deze beschikking is op 22 september 1999 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand te Soest.
4. De vrouw is geboren [in 1953] te [geboorteplaats].
5. De man is geboren [in 1950] te [geboorteplaats].
6. Partijen hebben, voorafgaande aan hun huwelijk, de vermogensrechtelijke gevolgen van dat huwelijk geregeld bij akte van huwelijkse voorwaarden, op 25 april 1974 verleden voor mr. C.J.M. Emmen, destijds notaris ter standplaats Soest, welke akte inhoudt de uitsluiting van elke gemeenschap van goederen.
7. Partijen hebben op 12 maart 1998 voor mr. R.E. Schippers, notaris ter standplaats Soest, de tussen hen bestaande huwelijksvoorwaarden gewijzigd en deze doen vervangen door bij akte houdende wijziging huwelijksvoorwaarden overeengekomen huwelijksvoorwaarden.
8. In de (gewijzigde) huwelijksvoorwaarden hebben partijen in artikel 11 een bepaling omtrent verevening/verrekening van pensioenrechten opgenomen.
Ingevolge het eerste lid van dit artikel zullen ingeval van ontbinding van het huwelijk door echtscheiding de door de echtgenoten opgebouwde pensioenaanspraken worden verevend conform het in de artikelen 2 en 3 bepaalde van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (verder: Wvps).
Ingevolge het tweede lid is de vereveningsgerechtigde, in casu de vrouw, gerechtigd ingeval van ontbinding van het huwelijk door echtscheiding de bestaande aanspraken op ouderdoms- en nabestaandenpensioen in een eigen pensioenaanspraak, als bedoeld in artikel 5 van de Wvps, om te zetten, mits zij binnen zes maanden na de ontbinding van het huwelijk per aangetekende brief aan de vereveningsplichtige, in casu de man, heeft medegedeeld van dit recht op omzetting gebruik te maken. Deze omzetting is slechts geldig, zo is voorts bepaald, indien de betrokken pensioenuitvoerder(s) schriftelijk heeft/hebben verklaard hiermee in te stemmen.
9. De man is directeur en enig aandeelhouder van Mezaverdi B.V.. Er is sprake van een in eigen beheer van deze vennootschap opgebouwde pensioenaanspraak van de man. De vrouw heeft op grond van de Wvps recht op een deel van deze pensioenaanspraak van de man.
10. De vrouw heeft binnen de in artikel 11, tweede lid, van de (gewijzigde) huwelijksvoorwaarden genoemde termijn van zes maanden, te weten op 18 februari 2000, de man bij aangetekende brief medegedeeld gebruik te willen maken van haar recht tot omzetting van de tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenaanspraken en aanspraken op nabestaandenpensioen in een eigen pensioenaanspraak als bedoeld in artikel 5 van de Wvps.
11. De vrouw heeft via haar pensioenadviseur, dhr. D.J. Bouman, verbonden aan VOF “De Slijpkruik” op 30 mei 2002 en 17 juli 2002 aan de man verzocht haar pensioenaanspraken te converteren en extern onder te brengen.
12. De man heeft, laatstelijk op 22 augustus 2002, via zijn raadsman aan de vrouw te kennen gegeven niet akkoord te gaan met een externe financiering van de desbetreffende aanspraken.
1. Bij brief van 2 juli 2003 heeft de vrouw via haar raadsvrouwe de man gesommeerd om een bedrag van € 58.925,-- over te maken naar AMEV, zijnde de verzekeringsmaatschappij waar de vrouw toentertijd haar pensioendeel wenste te laten storten.
3. Beoordeling van het verzochte
1. Te verklaren voor recht dat partijen zullen overgaan tot verevening van de pensioenen overeenkomstig de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding.
1. De man te veroordelen om binnen veertien dagen na de te wijzen beschikking de aan de vrouw toekomende pensioenen, ten bedrage van € 58.878,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 september 1999 over dit bedrag tot aan de dag der algehele voldoening, te voldoen, door bedoeld bedrag over te maken dan wel over te doen maken naar de Stichting Derdengelden Labee advocaten, op rekeningnummer 55.32.13.156, gehouden bij de ABN-AMRO Bank te Amersfoort.
3. De man te veroordelen in de kosten van het geding.
De man heeft zich daartegen verweerd. Hij heeft gevraagd de verzoeken van de vrouw af te wijzen, althans, subsidiair, te bepalen dat de pensioenrechten van partijen inderdaad verevend moeten worden zonder afstorting van enig bedrag aan derden, althans, meer subsidiair, het af te storten bedrag te bepalen op € 58.925,-- zonder bijberekening van enige rente, althans, nog meer subsidiair, met bijberekening van een rente van 3% vanaf 2 juli 2003 tot aan de dag van afstorting, alles met bepaling dat indien er afgestort dient te worden dit niet zonder inhouding van de wettelijke loonheffing dient te geschieden tenzij de afstorting recht-streeks aan de door de vrouw beoogde verzekeraar kan plaatsvinden en die verzekeraar tevoren een garantie en vrijwaringsverklaring heeft verstrekt aan de man en de vennootschap als onder punt 14 van het verweerschrift van de man beschreven.
Gelet op het verweerschrift van de man en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat partijen het erover eens zijn dat de waarde van de aan de vrouw toekomende pensioenaanspraak op grond van de Wvps € 58.925,-- bedraagt, en dat ten aanzien van deze aanspraak conversie dient plaats te vinden als bedoeld in artikel 5 van de Wvps.
De rechtbank onderschrijft, gelet hierop, het standpunt van de man dat de vrouw geen belang meer heeft bij het verzochte onder 1. De rechtbank zal dit verzoek van de vrouw dan ook afwijzen.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat partijen thans nog van mening verschillen over de afstorting van de geconverteerde pensioenaanspraak van de vrouw, en over de vraag of sprake is van een voor rentevergoeding in aanmerking komend verzuim aan de zijde van de man, en zo ja, vanaf welke datum.
De man heeft zich verweerd tegen de door de vrouw verzochte afstorting. Hij heeft daartoe in het verweerschrift het volgende aangevoerd.
Partijen waren zich er bij het wijzigen van hun huwelijkse voorwaarden van bewust dat de pensioenrechten in eigen beheer werden opgebouwd en zij hebben daarmee in feite ingestemd met een handhaving van die vorm van opbouw van aanspraken en financiering daarvan.
De man heeft voorts gesteld dat de vennootschap zowel in fiscaal als in bedrijfseconomisch opzicht is gekwalificeerd als een pensioenuitvoerder, dat de man zijn zakelijke activiteiten heeft gestaakt, dat de vennootschap daarmee geen zakelijke risico’s meer loopt en dat zij zich volledig houdt aan de in verband met de pensioenregelingen geldende beleggingsregels.
De man heeft voorts gesteld dat voortgezette financiering in eigen beheer voor hem zeker van belang is nu door de conversie een belangrijk deel van zijn pensioenopbouw is afgesplitst en, indien de vrouw zou komen te overlijden vóór de man, het alsdan gereserveerde vermogen vrij valt in de vennootschap en hij dit vrijvallende gedeelte kan aanwenden ter reparatie van zijn eigen verminderde pensioenaanspraken, terwijl de door de vrouw voorgestelde externe financiering tot gevolg zou hebben dat de vrijval geheel toekomt aan de verzekeraar.
De man heeft ten slotte gesteld dat de door de vrouw voorgestelde afwikkelingswijze fiscale problemen ontmoet, in die zin dat de uitkering direct door de vennootschap aan de verzekeraar zou moeten worden gedaan en er alsdan op voorhand door de verzekeraar een schriftelijke garantie dient te worden verstrekt dat de nieuwe, door de vrouw af te sluiten polis volledig voldoet aan de daaraan door de belastingdienst te stellen eisen, zodat de overdracht van het kapitaal niet onderworpen behoeft te worden aan de inhouding van loonbelasting, alles met een vrijwaringsverklaring van de verzekeraar terzake ten behoeve van de man en de vennootschap.
De procureur van de vrouw heeft deze stellingen van de man gemotiveerd betwist.
De procureur van de vrouw heeft ter terechtzitting nog medegedeeld dat de vrouw nog niet weet bij welke verzekeringsmaatschappij zij haar pensioenaanspraak wil onderbrengen, dat zij daarom haar pensioenaanspraak op de rekening van de Stichting Derdengelden Labee advocaten in depot wil plaatsen en dat dit in fiscaal opzicht geen problemen oplevert.
De rechtbank overweegt als volgt.
De vrouw heeft zich ter onderbouwing van haar verzoek beroepen op het arrest van de Hoge Raad van 19 januari 1996 (NJ 1996/617).
In dit arrest handelt het om een situatie waarin een vrouw als werkneemster van de vennootschap, waarvan de man directeur en enig aandeelhouder is, zelf een pensioenaanspraak in die vennootschap heeft opgebouwd. Waar het gaat om het oordeel van het Hof dat de man ervoor dient zorg te dragen dat de gehele ten behoeve van de vrouw opgebouwde pensioenreserve aan de vrouw wordt uitgekeerd, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het Hof geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Daartoe heeft de Hoge Raad onder meer overwogen “dat van de vrouw in redelijkheid niet kan worden gevergd dat zij zou hebben te aanvaarden dat ook na de echtscheiding de ten behoeve van haar opgebouwde pensioenreserve in genoemde vennootschap wordt gelaten, nu deze vennootschap door de man wordt beheerst”.
In het onderhavige geval is geen sprake van een ten behoeve van de vrouw als werkneemster van de vennootschap opgebouwde eigen pensioenaanspraak, maar van een aanspraak van de vrouw op grond van de Wvps op het ten behoeve van de man in eigen beheer van de vennootschap opgebouwde pensioen. Nu deze vereveningsaanspraak van de vrouw met toepassing van artikel 5 van de Wvps evenwel is geconverteerd, en dientengevolge is omgezet in een eigen pensioenaanspraak van de vrouw, is de rechtbank van oordeel dat in lijn met voormeld arrest van de Hoge Raad ook in het onderhavige geval heeft te gelden dat van de vrouw in redelijkheid niet kan worden gevergd dat zij zou hebben te aanvaarden dat ook na de echtscheiding haar eigen pensioenaanspraak in de vennootschap van de man wordt gelaten, nu deze vennootschap door de man wordt beheerst. Het belang van de vrouw bij veiligstelling van haar eigen pensioenaanspraak dient naar het oordeel van de rechtbank zwaarder te wegen dan de, hiervóór weergegeven, (deels hypothetische) belangen van de man.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de man dient over te gaan tot overmaking van de geconverteerde pensioenaanspraak van de vrouw naar een onafhankelijke verzekeraar, althans, nu de vrouw nog niet weet bij welke verzekeringsmaatschappij zij haar pensioenaanspraak zou willen onderbrengen, op de rekening van de Stichting Derdengelden Labee advocaten. Overigens heeft de procureur van de vrouw ter terechtzitting medegedeeld dat de vrouw, teneinde tegemoet te komen aan de fiscale bezwaren van de man, bereid is zorg te dragen voor afgifte van een vrijwaringsverklaring.
Naar het oordeel van de rechtbank is de man vanaf 2 juli 2003, zijnde de datum van de sommatiebrief van de procureur van de vrouw, in verzuim ten aanzien van deze verplichting tot afstorting van de pensioenaanspraak van de vrouw. Nu de procureur van de vrouw zich ter terechtzitting akkoord heeft verklaard met de door de man gestelde actuariële rente van 3%, zal ook de rechtbank hiervan uitgaan.
De rechtbank zal de man derhalve veroordelen om binnen veertien dagen na deze beschikking de aan de vrouw toekomende pensioenaanspraak ten bedrage van € 58.925,--, met bijberekening van een rente van 3% vanaf 2 juli 2003 tot aan de dag van afstorting, aan de vrouw te voldoen, door dit bedrag over te maken dan wel over te doen maken naar de Stichting Derdengelden Labee advocaten, op rekeningnummer 55.32.13.156, gehouden bij de ABN-AMRO Bank te Amersfoort.
Nu tussen partijen duidelijke overeenstemming bestaat over dit bedrag zal de rechtbank het door de vrouw in haar petitum genoemde bedrag van € 58.878,-- als een kennelijke verschrijving aanmerken.
De vrouw heeft nog verzocht de man te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure. De man heeft verzocht dit verzoek van de vrouw af te wijzen.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor toewijzing van het verzoek van de vrouw. Aangezien de onderhavige procedure betrekking heeft op de gevolgen van de echtscheiding tussen partijen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd op de hierna te vermelden, gebruikelijke, wijze.
De rechtbank veroordeelt de man om binnen veertien dagen na heden de aan de vrouw toekomende pensioenaanspraak ten bedrage van € 58.925,--, met bijberekening van een rente van 3% vanaf 2 juli 2003 tot aan de dag van afstorting, aan de vrouw te voldoen, door bedoeld bedrag over te maken dan wel over te doen maken naar de Stichting Derdengelden Labee advocaten, op rekeningnummer 55.32.13.156, gehouden bij de ABN-AMRO Bank te Amersfoort.
Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad.
Het meer of anders verzochte wordt afgewezen.
De partijen moeten hun eigen proceskosten betalen.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Sijbrandij, voorzitter, en mrs. P.J.G. van Osta en K.A.M. van Hoof, leden, van de meervoudige kamer voor de behan-deling van burgerlijke zaken, in tegenwoordigheid van M.E. van den Akker, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juli 2004.