ECLI:NL:RBUTR:2004:AQ8542

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
31 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
16/370148-04
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

DNA-afname en de rechtmatigheid van bewijsverkrijging in strafzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 31 augustus 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere diefstallen, waaronder woninginbraken. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de afname van DNA-materiaal en de opname daarvan in de DNA-databank beoordeeld. De verdachte was eerder in voorlopige hechtenis genomen, maar het Hof had geoordeeld dat de ernstige bezwaren tegen de verdachte niet meer aanwezig waren, wat leidde tot vragen over de rechtmatigheid van het DNA-onderzoek. Tijdens de zittingen op 18 juni en 23 augustus 2004 zijn de zaken gevoegd behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de feiten onder parketnummer 16/370148-04 en 16/370306-04 had begaan, maar heeft ook delen van de tenlastelegging niet bewezen geacht, wat resulteerde in vrijspraak voor bepaalde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 320 dagen, waarvan 160 dagen voorwaardelijk, en heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij de rechtbank enkele vorderingen heeft toegewezen en andere niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft ook de verplichting opgelegd tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het verkrijgen van bewijs en de impact van strafbare feiten op slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK TE UTRECHT
Parketnummers: 16/370148-04 en 16/370306-04 (ttz.gev.)
Datum uitspraak: 31 augustus 2004
Tegenspraak
Raadsman: mr. R.M. Maanicus te Nieuwegein
G/T: Nee
VERKORT VONNIS
van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaken tegen:
[verdachte]
thans gedetineerd in Huis van Bewaring Wolvenplein, Wolvenplein 27 te Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 juni 2004 en 23 augustus 2004.
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 23 augustus 2004 de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaardingen is omschreven. Een kopie van die dagvaardingen is als bijlage Ia en Ib aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Vrijspraak
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 3 van parketnummer 16/370148-04 en onder 5 van parketnummer 16/370306-04 is ten laste gelegd.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging
De raadsman van verdachte heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de feiten die hem zijn telastgelegd op de dagvaarding met parketnummer 16/370306-04. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het bevel tot DNA-afname van de officier van justitie op 25 maart 2004, gegeven in verband met het onderzoek naar feit 3 van de zaak met parketnummer 16/370148-04, blijkt achteraf onrechtmatig te zijn gegeven. Immers, het gerechtshof te Amsterdam, zittinghoudende te Arnhem, heeft bij beslissing van 14 april 2004 geoordeeld dat de ernstige bezwaren met betrekking tot feit 3 van de vordering tot bewaring in de zaak met parketnummer 16/370148-04 niet meer aanwezig waren.
Vanwege het ontbreken van ernstige bezwaren ten aanzien van dit feit had het bevel tot DNA-afname derhalve, naar achteraf is gebleken, niet mogen worden gegeven. Dientengevolge zijn alle gevolgen van het bevel DNA-afname als "fruit from the poisoned tree" onrechtmatig verkregen en dienen zij van het bewijs te worden uitgesloten. Als "fruit from the poisoned tree" moeten worden beschouwd de resultaten van de vergelijking van het DNA-profiel van verdachte met andere in de DNA-databank vastgelegde profielen, de nadien afgelegde verklaringen door de ex-vriendin van verdachte, en de onderzoeksresultaten van de braaksporen ten aanzien van de feiten 4 en 5 op de dagvaarding met parketnummer 16/370306-04. In geval van uitsluiting van deze resultaten en verklaringen, is er onvoldoende bewijs voor de tenlastegelegde feiten op de dagvaarding met dit parketnummer.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. De rechtbank heeft blijkens haar beslissing van 25 maart 2004 op de vordering tot gevangenhouding geoordeeld dat de ernstige bezwaren ten aanzien van alle drie op de dagvaarding met parketnummer 16/370148-04 telastegelegde feiten aanwezig waren. Derhalve kan niet worden gesteld dat het op diezelfde datum door de officier van justitie gegeven bevel tot DNA-afname onrechtmatig is gegeven omdat de ernstige bezwaren ontbraken. De beslissing van het gerechtshof van 14 april 2004 maakt het bevel tot DNA-afname achteraf niet alsnog onrechtmatig nu er nog andere feiten als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte op het bevel gevangenhouding met parketnummer 16/370148-04 waren vermeld ten aanzien van welke feiten - mede gelet op de beslissing van het gerechtshof van 14 april 2004 - er nog steeds voldoende ernstige bezwaren aanwezig waren. Er was derhalve geen sprake van een omstandigheid als bedoeld in artikel 16 van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken (Besluit van 27 augustus 2001, Stb. 2001, 400) op grond waarvan het Nederlands Forensisch Instituut - na kennisgeving door het openbaar ministerie - (ingevolge artikel 17 van dat Besluit) het DNA-profiel van verdachte had moeten vernietigen.
Op grond van artikel 14 van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken wordt een nieuw afgenomen DNA-profiel, zonder afzonderlijke opdracht van de officier van justitie of de rechter-commissaris, onderling vergeleken met de andere in de DNA-databank vastgelegde DNA-profielen. Zulks is in de onderhavige zaak eveneens geschied. Nu geen sprake is van een onrechtmatig gegeven bevel tot DNA-afname en het DNA-profiel van verdachte ook na 14 april 2004 niet onrechtmatig in de DNA-databank was opgeslagen - zoals hiervoor is overwogen - is er geen reden de resultaten van vorenbedoelde vergelijking uit te sluiten van het bewijs. Omdat ook overigens geen sprake is van strijd met een wettelijke regeling dan wel een beginsel van een behoorlijke procesorde, wordt het verweer van de raadsman verworpen.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 van parketnummer 16/370148-04 en onder 1, 2, 3 primair en 4 van parketnummer 16/370306-04 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 en 2 van parketnummer 16/370148-04 en onder 1, 2, 3 primair en 4 van parketnummer 16/370306-04 telkens meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 van parketnummer 16/370148-04 en onder 1, 2, 3 primair en 4 van parketnummer 16/370306-04 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van de feit 1 van parketnummer 16/370148-04:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Ten aanzien van feit 2 van parketnummer 16/370148-04 en feit 2 van parketnummer 16/370306-04:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 1 van parketnummer 16/370306-04:
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Ten aanzien van feit 3 primair van parketnummer 16/370306-04:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Ten aanzien van feit 4 van parketnummer 16/370306-04:
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, al dan niet tezamen met een ander of anderen, diverse woninginbraken gepleegd
en een personenauto gestolen. Hierbij hebben verdachte en/of zijn mededaders vele goederen
weggenomen, waaronder diverse goederen met een emotionele en onvervangbare waarde.
Verdachte heeft in het geheel niet stilgestaan bij de gevolgen van zijn handelen en heeft voor veel schade en ongemak gezorgd bij de slachtoffers.
Dergelijke feiten zorgen voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving en bij de
slachtoffers in het bijzonder.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 23-06-2004, waaruit blijkt dat de verdachte laatstelijk - terzake van een bedrijfsinbraak - is veroordeeld op 16 maart 2004 door de politierechter in deze rechtbank tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een werkstraf van 100 uur subsidiair 50 dagen hechtenis;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Stichting Reclassering Nederland, unit Utrecht, d.d. 29-07-2004, opgemaakt door D. Sallou, reclasseringswerker;
- een persoonsdossier betreffende de verdachte d.d. 14-05-2004, inhoudende een plan van aanpak van de Jeugdreclassering Bureau Jeugdzorg d.d. 05-02-2001.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte voor feit 3 van parketnummer 16/370148-04 wordt vrijgesproken en ter zake van de onder 1 en 2 van parketnummer 16/370148-04 en onder 1, 2, 3 primair en 4 van parketnummer 16/370306-04 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van voorarrest;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij S tot een bedrag van € 400,-- met de schadevergoedingsmaatregel;
- niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij O;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij E tot een bedrag van € 1.400,-- met de schadevergoedingsmaatregel;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij L tot een bedrag van € 1.904,-- met de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf alsmede een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
De vordering van de benadeelde partij S.
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 van parketnummer 16/370148-04 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 400,-- wegens immateriële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 1 van parketnummer 16/370148-04 bewezenverklaarde feit.
De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 200,--. De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij is niet van zo eenvoudige aard dat dit deel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door (een) mededader(s) is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij O.
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 3 van parketnummer 16/370148-04 ten laste gelegde feit.
Nu aan de verdachte voor wat betreft het onder 3 van parketnummer 16/370148-04 ten laste gelegde feit geen straf of maatregel zal worden opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing zal vinden, dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partij en de verdachte moeten ieder de eigen kosten dragen.
De vordering van de benadeelde partij E.
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 van parketnummer 16/370306-04 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van ?€ 1.013,43 wegens materiële schade en een naar billijkheid nader door de rechtbank te bepalen bedrag wegens immateriële schade.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de Compaq PDA computer en het lederen omhulsel is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 1 van parketnummer 16/370306-04 bewezenverklaarde feit.
De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 200,-- en de materiële schade betreffende de beschadigde vloerbedekking wordt begroot op € 250,--.
De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 450,-- worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij L.
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 5 van parketnummer 16/370306-04 ten laste gelegde feit.
Nu aan de verdachte voor wat betreft het onder 5 van parketnummer 16/370306-04 ten laste gelegde feit geen straf of maatregel zal worden opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing zal vinden, dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partij en de verdachte moeten ieder de eigen kosten dragen.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24b, 24c, 27, 36f, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING:
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 3 van parketnummer 16/370148-04 en onder 5 van parketnummer 16/370306-04 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 van parketnummer 16/370148-04 en onder 1, 2, 3 primair en 4 van parketnummer 16/370306-04 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 2 van parketnummer 16/370148-04 en onder 1, 2, 3 primair en 4 van parketnummer 16/370306-04 telkens meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 320 dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 160 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarden niet naleeft:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens Stichting Reclassering Nederland Unit Utrecht te geven aanwijzingen, ook indien dit inhoudt het volgen van het ITB-traject, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht, met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit:
een leerstraf, te weten het Dader Slachtoffer Leerproject (DSL), voor de duur van 40 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij S wonende te Amersfoort ten dele toe tot een bedrag van € 200,-- (zegge tweehonderd euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door (een) mededader(s) is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 200,-- (zegge tweehonderd euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Verklaart de benadeelde partij O niet ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij E, wonende te Amersfoort, ten dele toe tot een bedrag van € 450,-- (zegge vierhonderdvijftig euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 450,-- (zegge vierhonderdvijftig euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 9 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Verklaart de benadeelde partij L niet ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van parketnummer 16/370148-04:
Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Ten aanzien van parketnummer 16/370306-04:
Heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op en beveelt zijn onmiddellijke invrijheidstelling.
Dit vonnis is gewezen door mrs M.L. van der Bel, E. Akkermans en E.J. van Rijssen, bijgestaan door H.A.M. van Zoelen als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 augustus 2004.