ECLI:NL:RBUTR:2004:AQ1607

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
15 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
180097/KG ZA 04/595
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendom en gebruik van kerkgebouw na fusie van kerken

In deze zaak, die zich afspeelt na de fusie van verschillende protestantse kerken in Nederland, is er een geschil ontstaan over het gebruik van een kerkgebouw in Middelharnis. De eisers, bestaande uit de Herstelde Gemeente en enkele andere rechtspersonen, vorderen toegang tot het kerkgebouw dat zij sinds 2 mei 2004 samen met de PKN-gemeente gebruiken. De PKN-gemeente heeft echter aangekondigd dat de Herstelde Gemeente per 1 juni 2004 geen gebruik meer mag maken van het gebouw. De voorzieningenrechter moet beoordelen wie de eigenaar van het kerkgebouw is en of de Herstelde Gemeente recht heeft op medegebruik.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de fusie tussen de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde kerken en de Evangelisch-Lutherse Kerk heeft geleid tot de oprichting van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN), die de rechtsopvolger is van de Hervormde Gemeente in Middelharnis. De PKN-gemeente wordt als eigenaar van het kerkgebouw beschouwd. De rechter stelt vast dat de PKN-gemeente bevoegd is om de overeenkomst tot medegebruik op te zeggen, maar dat zij daarbij een redelijke termijn in acht moet nemen. Aangezien de PKN-gemeente dit niet heeft gedaan, mag de Herstelde Gemeente het kerkgebouw tot 1 oktober 2004 blijven gebruiken.

De rechter wijst de vordering van de eisers toe, maar wijst de gevorderde dwangsom af. De kosten van het geding worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 15 juli 2004 door de voorzieningenrechter.

Uitspraak

KG-nr: 180097/KGZA 04/595
RECHTBANK UTRECHT
Sector Handels - en Familierecht
VONNIS
van de voorzieningenrechter
in het kort geding van:
1.
de kerkelijke rechtspersoon
NEDERLANDSE HERVORMDE GEMEENTE IN HERSTELD VERBAND TE MIDDELHARNIS,
gevestigd en kantoorhoudende te Middelharnis,
2.
de stichting
STICHTING BELANGENBEHARTIGING VAN DE NEDERLANDSE HERVORMDE GEMEENTEN IN HERSTELD VERBAND,
statutair gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudende te Soest,
3.
[eiser sub 3],
4.
[eiser sub 4],
wonende te Middelharnis,
5.
[eiser sub 5],
wonende te Middelharnis,
e i s e r s,
procureur: mr. B.F. Keulen,
advocaten: mr. W.H. van Baren en
mr. J.L. Burggraaf, te Amsterdam,
- t e g e n -
1.
de kerkelijke rechtspersoon
PROTESTANTSE KERK IN NEDERLAND,
gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht,
2.
de kerkelijke rechtspersoon
HERVORMDE GEMEENTE TE MIDDELHARNIS
gevestigd en kantoorhoudende te Middelharnis,
g e d a a g d e n,
procureur: mr. J.M. van Noort,
advocaten: mr. G.C.W. van der Feltz en mr. E.L. de Zwaan te ‘s-Gravenhage.
1.
Het verloop van de procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
. dagvaarding d.d. 28 juni 2004, die in fotokopie aan dit vonnis is gehecht;
. mondelinge behandeling op 1 juli 2004;
. pleitnota's en producties van beide partijen.
1.2.
Partijen hebben vonnis gevraagd.
2.
De feiten
2.1.
Op 1 mei 2004 zijn de Nederlandse Hervormde Kerk (hierna de NHK), de Gereformeerde kerken in Nederland (hierna de GKN) en de Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden (hierna de ELK) verenigd in de Protestantse Kerk in Nederland (hierna de PKN). Het daartoe strekkende besluit van de NHK (hierna het verenigingsbesluit) is op 12 december 2003 door haar generale synode genomen.
2.2.
Ter voorbereiding van de vereniging heeft de synode van de NHK op 8 juni 2001 besloten het door de commissie voor Kerkelijke Aangelegenheden van de NHK opgestelde rapport "Om de eenheid en heelheid van de kerk" te aanvaarden.
Op 13 december 2002 heeft de synode van de NHK een nieuwe kerkorde voor de PKN (hierna PKO) vastgesteld, ter vervanging van de voor de NHK geldende hervormde kerkorde van 1951 (hierna HKO).
2.3.
Zowel tegen de in 2.2. bedoelde besluiten als tegen het verenigingsbesluit is door diverse hervormde gemeenten bezwaar gemaakt bij de Generale Commissie voor de behandeling van bezwaren en geschillen van de NHK (hierna GCBG). De GCBG heeft deze bezwaren alle ongegrond verklaard.
2.4.
Op 5 maart 2004 hebben 53 hervormde gemeenten een bodemprocedure voor deze rechtbank aanhangig gemaakt tegen de NHK. In die procedure wordt onder meer gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart:
a. dat de in bezwaar genomen beslissingen van de GCBG jegens eisers nietig althans onverbindend zijn;
b. dat eisers uitsluitend aan de HKO gebonden zijn;
c. dat de PKO en de daarbij behorende Ordinanties, Generale Regelingen en Overgangsbepalingen jegens eisers nietig althans onverbindend zijn, althans dat eisers daaraan niet zijn gebonden;
d. primair: dat het verenigingsbesluit nietig, althans onverbindend is jegens eisers, subsidiair: dat eisers het recht hebben om als plaatselijke hervormde gemeenten te beslissen dat zij niet toetreden tot de PKN met de bevoegdheid de naam Hervormde Gemeente te blijven dragen en te blijven beschikken over het kerkelijk vermogen van de betreffende plaatselijke hervormde gemeente.
2.5.
Ook binnen de plaatselijke Hervormde Gemeente te Middelharnis bestonden principiële bezwaren tegen de vereniging. Aan die bezwaren heeft de kerkenraad onder meer uitdrukking gegeven door bij de GCBG een bezwaarschrift gedateerd december 2003 tegen het verenigingsbesluit in te dienen. Daarnaast heeft de kerkenraad van de Gemeente haar bezwaren aan de generale synode van de NHK kenbaar gemaakt bij brieven gedateerd 30 december 2003 en april 2004.
In de brief van 30 december 2003 schrijft de kerkenraad dat er in haar midden verdeeldheid bestaat over de toetreding tot de PKN, in die zin dat een minderheid van de kerkenraad (eenderde) er, ondanks bij haar levende bezwaren, aan denkt wel toe te treden, en dat een meerderheid van de kerkenraad (tweederde) daar niet toe wenst over te gaan. Als gevolg van deze controverse zijn in Middelharnis in of omstreeks april 2004 twee verschillende kerkgemeenten ontstaan, met beiden een eigen inmiddels complete kerkenraad, één binnen PKN-verband (hierna de PKN-gemeente) en één daarbuiten. Deze laatste gemeente heeft samen met andere (delen van) hervormde gemeenten die buiten de PKN wensen te blijven de Hersteld Nederlands Hervormde Kerk (HNHK) gevormd en zal hierna worden aangeduid als Herstelde Gemeente.
2.6.
In de laatste kerkenraadvergadering van voor de fusie, gehouden op 21 april 2004 heeft de kerkenraad van de toen nog ongedeelde Gemeente besloten zich te voegen aan de zijde van eisers in de in 2.4. vermelde bodemprocedure tegen de PKN. Tevens is op voorstel van een zogenoemde anti-breuk commissie, waarin beide groeperingen vertegenwoordigd waren, besloten dat de twee gemeenten vooralsnog gezamenlijk gebruik van het kerkgebouw en het verenigingsgebouw, de Hoeksteen, zouden gaan maken. De notulen van de kerkenraadsvergadering luiden -voor zover relevant- als volgt:
"Binnen de kerkenraadscs. antibreuk zijn een aantal punten voor na 1 mei overlegd. De volgende uitgangspunten worden door de kerkenraad overgenomen.
. Vooralsnog gezamenlijk gebruik van kerkgebouw en Hoeksteen.
. Gezamenlijke tekenbevoegdheid voor liquide middelen, waarvan gezamenlijke kosten worden betaald.
. Predikanten worden vanuit aanwezig vermogen betaald tot 31 december 2004.
. Pastorieën worden vanuit aanwezige middelen aan predikanten ter beschikking gesteld, incl. Lasten en gepland onderhoud.
. Beide delen openen een eigen bankrekening waarop een voorschot wordt gestort uit aanwezige middelen.
. Voor de diaconie gelden dezelfde principes.
Het betreft voorlopige afspraken om voor beide partijen een werkbare situatie te creëren.
Br. De Vogel stelt dat e.e.a. voorwaardelijk is vanwege benodigde goedkeuring cs. bijz. zorg. De intentie is helder. Het betreft gezamenlijk gebruik. Het bezit bestrijden we elkaar formeel. De PKN-kerkenraad zal per brief rechten en bezittingen opeisen. "
2.7.
Vanaf 2 mei 2004 hebben de beide gemeenten het kerkgebouw gedeeld volgens het afgesproken rooster, dat inhield dat -wisselend per kwartaal- de ene gemeente op zondag haar diensten houdt om 11.00 uur en 18.30 uur en de andere om 9.00 uur en 16.30 uur.
2.8.
Op verzoek van de PKN-gemeente is er op 13 mei 2004 een gesprek geweest tussen kerkeraadsleden van de beide gemeenten en de Commissie bijzondere zorg met betrekking tot de hervormde gemeenten (hierna CBZ). Deze commissie is ingesteld ingevolge de overgangsbepalingen PKO en heeft tot taak een bemiddelende rol te spelen in het geval de band tussen een aanzienlijk deel van de hervormde gemeenteleden en de PKN verbroken is of dreigt te worden. Volgens de overgangsbepalingen PKO kan de commissie in dat geval tevens voorzieningen treffen met het oog op het komen tot een nieuw kerkelijk leven van de betreffende gemeenteleden en voorts maatregelen treffen die nodig zijn voor het voortbestaan van de hervormde gemeente die deel blijft uitmaken van de PKN.
De CBZ heeft bij brief van 28 mei 2004 een aantal voorlopige maatregelen ten behoeve van de Gemeente in Middelharnis bekend gemaakt. Eén van deze maatregelen houdt in dat het kerkgebouw uiterlijk met ingang van 30 juni 2004 uitsluitend ter beschikking staat van de PKN-gemeente en dat het tijdelijk medegebruik door de Herstelde Gemeente uiterlijk met ingang van die datum wordt beëindigd.
2.9.
De PKN-gemeente heeft de Herstelde Gemeente bij brief van 9 juni 2004 bericht dat zij beide gemeenten gebonden acht uitvoering te geven aan de door de CBZ genomen voorlopige maatregelen en voorzieningen.
2.10.
De Herstelde Gemeente heeft, onder uitdrukkelijk protest van gehoudenheid, nu zij zich niet gebonden acht aan de PKO, tegen de betreffende maatregel/voorziening van de CBZ een bezwaar ingediend bij het Generale College voor de behandeling van bezwaren en geschillen.
3.
Het geschil en de beoordeling
3.1.
Voor de volledige inhoud en de grondslagen van de vordering wordt verwezen naar de aangehechte dagvaarding. De daarin weergegeven vordering houdt in dat de voorzieningenrechter:
a. de PKN-Gemeente zal gebieden om, totdat een niet voor appel vatbare beslissing is verkregen met betrekking tot de in 2.4 bedoelde bodemprocedure, althans voor de duur van die procedure bij deze rechtbank, althans tot een in goede justitie te bepalen datum, de Herstelde Gemeente de toegang te verstrekken tot het kerkgebouw aan de Ring 15 te Middelharnis, teneinde daar op zondagen om 9.00 uur dan wel 11.00 uur en om 16.30 dan wel 18.30 uur (wisselend per kwartaal) en op christelijke feestdagen haar kerkdiensten te kunnen houden alsmede rouw- en trouwdiensten, onder verbeurte van een dwangsom;
b. de PKN zal veroordelen het verstrekken van toegang aan de Herstelde Gemeente door de PKN-gemeente te gehengen en gedogen, eveneens onder verbeurte van een dwangsom.
3.2.
Aan hun vordering hebben eisers primair het in de kerkenraadsvergadering van 21 april 2004 genomen besluit tot medegebruik ten grondslag gelegd. Eisers stellen zich op het standpunt dat dit besluit kan worden aangemerkt als een afspraak tussen de Herstelde Gemeente in oprichting en vertegenwoordigers van wat thans de PKN-gemeente is en vorderen nakoming van die afspraak.
Ook los van die afspraak stellen eisers dat de PKN-gemeente niet bevoegd is om eisers de toegang tot de kerk te ontzeggen en eenzijdig beheerbeslissingen met betrekking tot dat gebouw te nemen:
? primair: omdat de Herstelde Gemeente als rechtmatige voorzetting moet worden beschouwd van de Hervormde Gemeente en derhalve de eigendommen van die Gemeente zijn overgegaan op de Herstelde Gemeente;
? subsidiair : omdat zich in Middelharnis een kerkscheuring heeft voorgedaan ten gevolge waarvan het kerkgebouw in mede-eigendom toebehoort aan de Herstelde Gemeente.
3.3.
De stelling van eisers dat het kerkgebouw in eigendom toebehoort aan de Herstelde Gemeente, althans dat de Herstelde Gemeente mede-eigenaar is van het kerkgebouw, dient als meest verstrekkende grondslag voor de vordering te worden aangemerkt.
Hoewel eisers primair stellen nakoming van een overeenkomst te vorderen en bovendien te kennen hebben gegeven van de voorzieningenrechter geen uitspraak te verlangen over de geldigheid van de juridische fusie, nu die vraag zich niet leent voor beantwoording in kort geding, begrijpt de voorzieningenrechter dat eisers de gestelde (mede)eigendom als grondslag voor hun vordering handhaven. De door hen gevraagde voorziening knoopt wat betreft de verlangde tijdsduur ook aan bij de uitslag van de bodemprocedure. In het hierna volgende zal de voorzieningenrechter dan ook ingaan op de stelling van eisers dat de Herstelde Gemeente (mede)eigenaar van het kerkgebouw is, waarbij een voorlopig oordeel over de geldigheid van de fusie onvermijdelijk is.
3.4.
Eisers baseren de gestelde eigendom onder meer op de stelling dat de fusie op landelijk niveau tussen de HNK, GKN en ELK nietig is. In deze procedure hebben zij ter ondersteuning daarvan aangevoerd dat kerkgenootschappen niet juridisch kunnen fuseren, omdat titel 7 van boek 2 BW dat handelt over fusie en splitsing, niet op kerkgenootschappen van toepassing is.
3.5
De voorzieningenrechter stelt voorop dat kerkgenootschappen en hun zelfstandige onderdelen, worden geregeerd door hun eigen statuut. Als vaststaand kan worden aangenomen dat de NHK, GNK en ELK blijkens de notariële akte van fusie een juridische fusie hebben beoogd met overgang onder algemene titel van het vermogen van de drie landelijke kerken naar de PKN. Vaststaat tevens dat het besluit tot fusie met de vereiste tweederde meerderheid door de generale synode is genomen en dat de door bezwaarde gemeenten en kerkleden daartegen ingebrachte bezwaren door de kerkelijke rechter zijn verworpen. De voorzieningenrechter beschouwt dit als een gegeven, nu eisers in deze procedure onvoldoende hebben gesteld om te oordelen dat de fusie in strijd zou zijn met het statuut van de NHK of dat het besluitvormingsproces dat tot de fusie heeft geleid niet conform de interne regels van de NHK heeft plaatsgevonden. Voor zover de bezwaren van eisers tegen de fusie gelegen zijn op het gebied van geloof en belijdenis merkt de voorzieningenrechter op dat de burgerlijke rechter daarin niet mag treden. Dat de fusie in strijd zou zijn met de wet is vooralsnog evenmin gebleken. De omstandigheid dat titel 7 van boek 2 BW niet op kerkgenootschappen van toepassing is verklaard is daarvoor onvoldoende. Dit noopt immers niet noodzakelijkerwijs tot de conclusie dat kerkgenootschappen niet zouden kunnen fuseren, analoog aan die titel. Uit het vorenstaande volgt dat er vooralsnog vanuit dient te worden gegaan dat de fusie het beoogde rechtsgevolg teweeg heeft gebracht en dat de PKN de rechtsopvolger onder algemene titel is van de NHK.
3.6.
Partijen verschillen daarnaast van mening over de vraag wie van de twee plaatselijke gemeenten de Hervormde Gemeente in Middelharnis is. Beide gemeenten claimen de Hervormde Gemeente te zijn. De PKN-Gemeente baseert zich hierbij op de HKO en PKO. De Herstelde Gemeente baseert zich op een meerderheidsbesluit binnen de kerkenraad van de Hervormde Gemeente en op redenen van geloof en geweten. Daarnaast heeft de Herstelde Gemeente gesteld dat in ieder geval sprake is van mede-eigendom.
Voor de beslechting van dit geschil dient, gelet op het bepaalde in artikel 2:2 lid 2 BW, ook hier de kerkorde het uitgangspunt te zijn. Vaststaat dat de generale synode van de hervormde kerk met het aanvaarden van het rapport "Om de eenheid en heelheid van de kerk" de HKO aldus heeft uitgelegd dat de hervormde gemeenten, ook al hebben zij eigen rechtspersoonlijkheid, onderdelen zijn van de NHK. Uit het rapport volgt dat een gemeente zich als zodanig niet van de HKN kan losmaken en dat slechts individuele leden kunnen bedanken voor het lidmaatschap. Daaruit volgt tevens dat een hervormde gemeente na de fusie automatisch onderdeel van de PKN wordt, ook wanneer een groot aantal gemeenteleden zich, voor of na de fusie, afscheidt van de NHK. Deze door de synode aanvaarde uitleg van de HKO is door de kerkelijke rechter gesanctioneerd.
Vaststaat tevens dat de synode van de NHK bij besluit van 13 december 2002 een nieuwe kerkorde, de PKO, heeft vastgesteld en dat deze PKO met daarbij behorende ordinanties en overgangsrecht, uitgaat van dezelfde beginselen als de beschreven in het rapport "Om de eenheid en heelheid van de kerk". Het bezwaar dat diverse hervormde gemeenten tegen dat besluit hebben gemaakt is door de bevoegde kerkelijke rechter, de GCBG, eveneens ongegrond verklaard.
De voorzieningenrechter beschouwt ook deze synodebesluiten en uitspraken van de kerkelijke rechter als een gegeven, te meer nu eisers onvoldoende hebben gesteld om reeds op voorhand aan te nemen dat sprake is geweest van onregelmatigheden of dat de uitspraken van de GCBG naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zouden zijn.
Uit het vorenstaande volgt dat er vooralsnog van moet worden uitgegaan dat uitsluitend de PKN-Gemeente de Hervormde Gemeente is en aldus eigenaar is van het kerkgebouw. Voor zover eisers (mede)eigendom van de Herstelde Gemeente aan hun vordering ten grondslag hebben gelegd kan die vordering niet slagen.
3.7.
Vervolgens dient de vraag zich aan of de Herstelde Gemeente aan het besluit van de kerkenraad van 21 april 2004 een recht kan ontlenen op het gevorderde medegebruik van het kerkgebouw.
3.8
Gedaagden hebben zich op het standpunt gesteld dat eisers zich niet op het binnen de kerkenraad in haar oude samenstelling genomen besluit kunnen beroepen. Zij hebben daartoe aangevoerd dat:
a. de vertegenwoordigers van destijds van de huidige PKN-gemeente naar beste weten steeds het voorbehoud hebben gemaakt, dat zij zich niet konden binden, voor zover dat strijd met de kerkorde of het beleid van de CBZ zou opleveren;
b. het betreffende besluit tot medegebruik onbevoegd is genomen, aangezien daarmee werd vooruitgelopen op besluiten van de CBZ die, zoals toen reeds bekend was, in dezen het hoogste bevoegd gezag zou gaan worden.
3.9.
Niet in geschil is dat binnen de kerkenraad van de destijds nog ongedeelde Hervormde Gemeente een besluit is genomen tot gezamenlijk gebruik van het kerkgebouw. Hoewel op het moment waarop het besluit werd genomen nog sprake was van één entiteit en niet van twee formele contractspartijen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de inhoud van het besluit kan worden aangemerkt als een overeenkomst tot medegebruik van het kerkgebouw. Vast staat immers dat na 1 mei 2004 wel sprake was van twee partijen en dat deze partijen beiden uitvoering aan het besluit hebben gegeven, door het kerkgebouw volgens het afgesproken rooster te gebruiken. Daarmee hebben zij de in het besluit gelegen afspraak bekrachtigd. De vraag of de vertegenwoordigers van de twee gemeenten volgens het voor hen geldende kerkrecht bevoegd waren het betreffende besluit te nemen kan daarmee in het midden blijven.
3.10.
Uit de notulen van de kerkenraadsvergadering van 21 april 2004 blijkt echter wel dat de afspraak een voorlopig karakter droeg. Nu daaraan voorts geen termijn was gebonden moet het ervoor worden gehouden dat het een afspraak voor onbepaalde duur betreft.
Vast staat ook dat de PKN-Gemeente, in navolging van de door de CBZ genomen voorlopige maatregel, niet langer instemt met het medegebruik van het kerkgebouw door de Herstelde Gemeente. De brief van 9 juni 2004 die zij daarover aan de Herstelde Gemeente heeft geschreven heeft dan ook de strekking de overeenkomst tot medegebruik op te zeggen. Nu duurovereenkomsten in het algemeen door beide partijen opzegbaar zijn met inachtneming van een redelijke termijn moet het ervoor worden gehouden dat de PKN-Gemeente in beginsel bevoegd was de overeenkomst op te zeggen.
3.11.
De notulen van de betreffende kerkenraadsvergadering blijkt voorts duidelijk dat sprake is geweest van een voorbehoud zoals door gedaagden is gesteld. De zinsnede: "Br. De Vogel stelt dat e.e.a. voorwaardelijk is vanwege de benodigde goedkeuring cs. bijz. zorg" kan niet anders worden uitgelegd dan dat het betreffende voorbehoud wel degelijk is gemaakt. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter moet dit voorbehoud aldus worden uitgelegd dat de overeenkomst vervalt indien goedkeuring van de CBZ niet wordt verkregen. Vaststaat dat de CBZ de gemaakte afspraak tot medegebruik niet heeft goedgekeurd, zodat de ontbindende voorwaarde -het achterwege blijven van goedkeuring door de CBZ- zich heeft verwezenlijkt.
De omstandigheid dat de vertegenwoordigers van de PKN-Gemeente -zoals door eisers is gesteld- niet verplicht waren het besluit ter preventieve toetsing aan de CBZ voor te leggen -eisers hebben in dat verband aangevoerd dat de Overgangsbepalingen PKO niet voorzien in een preventieve toets van de CBZ voorzien- doet er niet aan af dat die voorwaarde wel aan de overeenkomst is verbonden. De PKN-Gemeente kan daar dus in beginsel een beroep op doen.
3.12.
Eisers hebben voorts gesteld dat de door de CBZ genomen maatregel door haar onbevoegd is genomen en dat ook de inhoud van die maatregel niet in overeenstemming is met de PKO en haar Overgangsbepalingen. Dit is echter een interne aangelegenheid van gedaagden die eisers niet regardeert. Nu eisers zich op het standpunt hebben gesteld dat zij niets met de PKO van doen hebben en zich in dezen voordoen als een externe contractspartij van de PKN-Gemeente kunnen zij zich op dit punt niet op de PKO beroepen. Overigens doet het feit dat de betreffende maatregel mogelijk niet geheel conform het geldende kerkelijk recht is genomen -hetgeen primair ter beoordeling is aan de daarvoor binnen de PKO aangewezen rechterlijke instantie- er niet aan af dat geen goedkeuring van de CBZ is verkregen. Het maakt evenmin dat de opzegging van de overeenkomst geen gevolg zou hebben, aangezien de PKN-Gemeente ook zonder de betreffende voorlopige maatregel, althans civielrechtelijk bevoegd moet worden geacht een door haar met een derde gesloten duurovereenkomst jegens die derde op te zeggen.
3.13.
Een ander punt is of de PKN-Gemeente in redelijkheid gebruik mocht maken van haar bevoegdheid tot opzegging van de overeenkomst dan wel in redelijkheid een beroep op
het voorbehoud kon doen. Gedaagden hebben als redenen voor de opzegging aangevoerd dat het gezamenlijk gebruik tot zowel praktische als emotionele problemen heeft geleid: de predikanten van de eerste dienst zouden zich opgejaagd voelen door de voor de volgende dienst wachtende kerkgangers en de leden van de PKN-gemeente zouden niet toe zijn aan de onvermijdelijke pijnlijke ontmoetingen met leden van de Herstelde Gemeente op het kerkplein. Daarnaast is aangevoerd dat de Herstelde Gemeente zich blijkt te ontwikkelen tot een streekgemeente en dat de gemaakte afspraken niet beoogden een streekgemeente te faciliteren. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter rechtvaardigen die redenen op zichzelf wel dat de PKN-Gemeente van haar bevoegdheid het medegebruik te beëindigen gebruik maakt, maar niet om daaraan zo’n korte termijn te verbinden. Daarbij is van belang dat ter zitting is gebleken, dat het medegebruik na 1 mei 2004, hoewel daaraan mogelijk wat praktische en emotionele bezwaren kleefden, op zichzelf redelijk verliep, met inbegrip van de verdeling van de financiële lasten. Zo al sprake zou zijn van een onhoudbare situatie is deze eerst ontstaan na de interventie van de CBZ. De Herstelde Gemeente heeft voorts voldoende gemotiveerd betwist dat vervangende locaties beschikbaar zijn. De voorzieningenrechter oordeelt dan ook dat de Herstelde Gemeente een ruimere termijn dient te worden geboden om een vervangende locatie te vinden waar zij haar diensten kan houden.
3.14.
Het vorenstaande betekent dat de vordering zal worden toegewezen zoals in het dictum van dit vonnis vermeld. De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen, nu geen grond bestaat aan te nemen dat gedaagden niet aan de veroordeling zullen voldoen.
3.15.
De kosten van dit geding zullen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
4.1.
veroordeelt de PKN-Gemeente om de Herstelde Gemeente tot 1 oktober 2004 de toegang te verlenen tot het kerkgebouw aan de Ring 15 te Middelharnis, teneinde daar op zondagen, één maal ‘s-ochtends en een maal ’s-middags, volgens het afgesproken rooster, en op christelijke feestdagen haar kerkdiensten te kunnen houden, alsmede rouw- en trouwdiensten.
4.2.
Veroordeelt de PKN het verlenen van toegang aan de Herstelde Gemeente door de PKN-Gemeente te gehengen en te gedogen tot 1 oktober 2004;
4.3.
verklaart dit vonnis -tot zover- uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst af het meer of anders gevorderde;
4.5.
compenseert de kosten van dit geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.S. Elkhuizen-Koopmans en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2004.
w.g. griffier
w.g. rechter