ECLI:NL:RBUTR:2004:AO3299

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
10 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG nr. 172416/KG ZA 04-37/BL
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van een leidinggevende wegens privé-aankopen op kosten van de werkgever

In deze zaak gaat het om een kort geding tussen een leidinggevende, eiser, en zijn werkgever, Stork WorkSphere B.V. Eiser, die in dienst was als vestigingsleider, heeft via zijn werkorders voor privédoeleinden besteld, wat leidde tot onrust onder de werknemers. Na een onderzoek door het bureau Vidocq, dat was ingesteld naar aanleiding van meldingen van medewerkers, werd eiser op staande voet ontslagen. De president van de rechtbank oordeelt dat het ontslag onterecht was, omdat niet aannemelijk is dat eiser zich op onrechtmatige wijze wilde verrijken ten koste van Stork. Echter, eiser heeft wel de schijn gewekt dat hij normen van integriteit heeft geschonden, wat de verwachting wekt dat de arbeidsovereenkomst spoedig zal eindigen. De vordering van eiser om zijn arbeidsovereenkomst te herstellen wordt afgewezen, omdat de omstandigheden een terugkeer op de werkvloer niet rechtvaardigen. De rechtbank oordeelt dat Stork schadeplichtig is en veroordeelt hen tot betaling van het salaris van eiser vanaf de datum van ontslag, maar wijst de overige vorderingen af. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

KG nr. 172416/KG ZA 04-37/BL
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
VONNIS van de voorzieningenrechter
in het kort geding van:
[eiser]
wonende te M,
eiser,
verder te noemen: [eiser],
procureur: mr. H.Th. Schravenmade,
- t e g e n -
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STORK WORKSPHERE B.V.,
gevestigd en onder meer kantoorhoudende te Utrecht,
gedaagde,
verder te noemen: Stork,
advocaat: mr. M.M.C. van de Ven te Boxmeer.
1. Het verloop van het geding
1.1. [eiser] heeft Stork in kort geding doen dagvaarden en op de dienende dag, 3 februari 2004, van eis geconcludeerd overeenkomstig de inhoud van het exploot van dagvaarding, waarvan een fotokopie aan dit vonnis is gehecht.
1.2. [eiser] heeft, blijkens de door hem overgelegde pleitnotities, zijn eis vermeerderd. De eis, zoals deze thans luidt, is weergegeven in onderdeel 3.1 van dit vonnis. [eiser] heeft zijn vordering bij monde van zijn procureur doen toelichten mede aan de hand van de pleitnotities en producties. Daarbij is gebleken dat [eiser] zich onder meer wenst te beroepen op producties die noch de wederpartij noch de voorzieningenrechter hebben bereikt. Deze producties zijn inhoudelijk niet aan de orde geweest en maken geen deel uit van het griffiedossier.
1.3. Stork heeft bij monde van haar advocaat verweer doen voeren mede aan de hand van een pleitnotitie en producties.
1.4. Na voortzetting van het debat, waarbij inlichtingen zijn verschaft door [eiser] alsmede - aan de zijde van [eiser] - door [...], en - aan de zijde van Stork - door [...], hebben partijen vonnis gevraagd.
1.5. Gelijktijdig met, en deels aansluitend op, de mondelinge behandeling van deze zaak heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden van het kort geding dat betrokkene] tegen Stork aanhangig heeft gemaakt. In die procedure, die bekend is onder zaak/rolnummer 172408/ KG ZA 04-35, wordt separaat vonnis gewezen.
2. De vaststaande feiten
2.1. [eiser] is op 1 maart 2001 in dienst getreden van Stork in de functie van vestigingsleider van de Stork-vestiging te Heerlen. [betrokkene] is serviceleider van deze vestiging. Het bruto maandsalaris van [eiser] bedroeg laatstelijk € 5.544,-- exclusief 8% vakantiegeld.
2.2. In opdracht van Stork heeft het te Barneveld gevestigde onderzoeksbureau Vidocq B.V. (verder te noemen: Vidocq) in november 2003 een onderzoek gedaan naar aanleiding van een melding door twee medewerkers van de Stork-vestiging te Elsloo aan een vertrouwenspersoon van Stork, dit in verband met boekingen op projecten van Stork die betrekking hadden op privé-kwesties van [eiser] en [betrokkene]. Vidocq heeft van haar bevindingen een schriftelijk rapport uitgebracht.
2.3. [eiser] is met [betrokkene] uitgenodigd voor een bespreking op het regiokantoor van Stork te Eindhoven. De bespreking vond plaats op 24 november 2003. Na aankomst op het kantoor werden [eiser] en [betrokkene] van elkaar gescheiden en werden zij beiden geconfronteerd met een aantal beschuldigingen tegen hen. Nadat zij daarop hadden kunnen reageren, is aan hen medegedeeld dat zij op staande voet waren ontslagen. De beschuldigingen die Stork tegen [eiser] heeft geuit komen, voorzover het betreft de directe aanleiding voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang, erop neer, dat hij opdracht heeft gegeven om zaken (vloerroosters en een doucheputje) ten behoeve van zijn woning te bestellen, terwijl de order is geboekt ten laste van een project van Stork.
2.4. Stork heeft naar aanleiding van het voorgaande bij brief van 24 november 2003 aan [eiser] onder meer meegedeeld:
"Enige tijd geleden bereikten ons signalen over uw mogelijke betrokkenheid bij onregelmatigheden die hebben plaatsgevonden vanuit onze vestiging te Elsloo. Meer concreet: u zou betrokken zijn bij het leveren van zaken en diensten aan uzelf en de kosten in rekening hebben gebracht bij Stork WorkSphere, die met die leveringen niets van doen had.
U begrijpt dat wij die signalen niet zonder meer voor waar hebben aangenomen en omwille van de zorgvuldigheid een onderzoek hebben ingesteld. Dat onderzoek hebben wij in handen gegeven van een terzake gespecialiseerd bureau. Dat bureau, Vidocq, heeft aan de hand van een boekenonderzoek en interviews met betrokken medewerkers geconstateerd en in een rapport bevestigd, dat de hiervoor bedoelde signalen sporen met de werkelijkheid.
Wij hebben u met de bevindingen van Vidocq geconfronteerd en een verklaring voor uw gedragingen gevraagd. U kon geen rechtvaardiging geven.
Naar wij menen heeft u de plichten die uit de arbeidsovereenkomst voortvloeien grovelijk veronachtzaamd en bent u door uw gedrag het vertouwen van Stork WorkSphere onwaardig geworden. Zowel in objectieve zin, maar gelet op uw functie zeker ook in subjectieve zin vormen uw gedragingen dringende redenen in de zin van artikel 7:677 van het Burgerlijk Wetboek en van ons kan in het licht van het voorgaande redelijkerwijze niet worden gevergd dat het dienstverband met u nog langer voortduurt.
Zodoende hebben wij mogen menen om op 24 november 2003 om 09.30 uur het dienstverband met u, met onmiddellijke ingang op te zeggen, welke opzegging door deze brief wordt bevestigd.
Op de afwikkeling van het dienstverband en de beslissing tot het indienen van een schadeclaim jegens u komen wij zo spoedig mogelijk bij u terug.
Bij u in bezit zijnde eigendommen van Stork WorkSphere BV dienen per 24 november 2003 door u te worden ingeleverd (inclusief onder andere auto, apparatuur, sleutels, mobiele telefoon, portable computer, documenten, creditcards, toegangspassen en informatiedragers etc.), bij gebreke waarvan Stork WorkSphere B.V. schadeloosstelling zal vorderen. (...)"
2.5. Bij brief van zijn raadsman van 9 december 2003 heeft [eiser] de nietigheid van de opzegging van de arbeidsovereenkomst ingeroepen en heeft hij zich bereid verklaard om zijn werkzaamheden te hervatten. Voorts heeft hij aanspraak gemaakt op doorbetaling van salaris.
3. De vordering en het verweer
3.1. De vordering van [eiser] strekt, kort weergegeven en na eisvermeerdering, tot herstel van zijn arbeidsovereenkomst en tot bevel aan Stork alle daarvoor benodigde medewerking te verlenen, waaronder het aansluiten op het netwerk, het heraansluiten op het mobiele telefoonnetwerk en het ter beschikking stellen van een bedrijfsauto, alsmede Stork te veroordelen om zijn salaris vanaf 24 november 2003 door te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente en de verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW, het voorgaande met veroordeling van Stork in de proceskosten.
3.2. Op de verweren van Stork zal hierna, voor zoveel nodig, worden ingegaan.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. De door [eiser] gevorderde voorziening strekt tot herstel en continuering van zijn arbeidsovereenkomst met Stork. Deze vordering is slechts toewijsbaar, indien met een voldoende mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat de bodemrechter zal oordelen dat geen sprake is van een dringende reden in de zin van artikel 7:677 BW. In verband daarmee dient, voor zover mogelijk in het beperkte kader van dit kort geding, te worden onderzocht of (i) [eiser] in arbeidsrechtelijke zin een verwijt treft, en zo ja, (ii) of dit een onverwijlde opzegging in de zin van artikel 7:677 BW rechtvaardigt. Hierbij spitst het geschil zich toe op de bestelling door [eiser] van vloerroosters voor verwarming en een doucheputje. Vaststaat dat deze zaken waren bestemd voor [eiser] privé, maar dat de order is geboekt ten laste van het project DSM-Fibre. Voorzover Stork daarnaast nog andere verwijten aan het adres van [eiser] maakt, gaat de voorzieningenrechter daaraan voorbij. Immers, het betreft geen feiten of omstandigheden waarop op 24 november 2003 het ontslag op staande voet (mede) werd gebaseerd.
4.2. Niet ter discussie staat dat de door [eiser] bestelde zaken door hem dienen te worden betaald. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat [eiser] zich op het standpunt stelt dat Stork destijds een wijze van administreren kende die privé-bestellingen in feite alleen mogelijk maakte, indien de order op een bepaald project werd geboekt. Uiteindelijk zou de factuur, al dan niet na een eindcontrole, aan de betrokkene worden gezonden. Dit kan volgens [eiser] enige tijd duren, hetgeen in dit geval de reden was waarom de factuur niet is betaald. Stork heeft op zichzelf genomen niet betwist dat werknemers van haar privé-bestellingen mogen doen, maar stelt dat een dergelijke order niet op de door [eiser] omschreven wijze mag worden verwerkt. Stork stelt dat de betrokken werknemer voor privé-opdrachten die niet via de Technische Unie lopen een apart ordernummer moet openen via een servicewerkvoorbereider, doch nooit die opdrachten op projecten mag laten boeken.
4.3. Voorshands dient het onaannemelijk te worden geacht dat privé-opdrachten enkel op de door [eiser] aangegeven wijze konden worden geboekt, nog los van de vraag of dat toelaatbaar was. In verband met het laatste wordt nog opgemerkt dat bij de door [eiser] gebruikte wijze van boekingen van privé-opdrachten vermenging plaatsvindt van privé- en zakelijke opdrachten, terwijl de betrokkene niet onmiddellijk een rechtstreeks aan hem gerichte factuur ontvangt. Bij boekingen van privé-opdrachten op zakelijke projecten geldt bovendien, naar tussen partijen niet in geschil is, dat niet goed te controleren is of de werknemer ooit een factuur heeft ontvangen en of deze factuur door de betrokkene is voldaan. Gegeven dit een en ander dient voorshands te worden uitgegaan van de juistheid van het betoog van Stork dat privé-orders via een personeel ordernummer konden worden geboekt, terwijl hoe dan ook deze orders niet op projecten van Stork mochten worden geboekt.
4.4. Het had op grond van het voorgaande op de weg van [eiser] gelegen om op de door Stork voorgeschreven wijze zijn privé-orders te laten boeken. Aldus zou, óók ten opzichte van de werknemers van de desbetreffende vestiging, buiten iedere twijfel zijn dat de kosten rechtstreeks aan hem gefactureerd moesten worden en door hem persoonlijk zouden worden voldaan. Dit geldt te meer nu [eiser] een functie vervult op een niveau waaraan een voorbeeldfunctie inherent is. [eiser] heeft immers de positie van een hoge leidinggevende. Aan een werknemer op een dergelijk niveau mogen hoge eisen van integriteit worden gesteld. Deze eisen omvatten niet alleen het feitelijk handelen als zodanig, maar brengen ook mee dat verkeerde indrukken aangaande de integriteit van de leidinggevende dienen te worden vermeden. Concreet brengt dit mee dat [eiser] zich had dienen te onthouden van gedragingen die naar de werknemers toe zeer wel de indruk zouden kunnen wekken, dat hij zichzelf op onrechtmatige wijze verrijkt ten koste van het bedrijf. [eiser] heeft, blijkens hetgeen hierna aan de orde komt, die schijn niet weten te vermijden.
4.5. Aan dit alles doet niet af dat [eiser] heeft verklaard dat hij er niet van op de hoogte was dat zijn bestelling op een project van Stork werd afgeboekt, hetgeen wordt bevestigd door dhr. Huppertz, de betrokken servicewerkvoorbereider voor privé-orders. Laatstgenoemde heeft verklaard dat hij op eigen initiatief ervoor heeft gekozen om de onderhavige orders tijdelijk op het DSM-Fibre project af te boeken. Dit neemt de verwijten die op dit punt aan het adres van [eiser] kunnen worden gemaakt niet weg. [eiser] moet uit hoofde van zijn functie en wegens het uitblijven van een aan hem gerichte factuur geacht worden op de hoogte te zijn geweest van de wijze van boeken van de order, en had op dit punt moeten ingrijpen, hetgeen niet is gebeurd. Daarmee is gegeven dat [eiser] in ieder geval in arbeidsrechtelijke zin een verwijt treft aangaande de wijze waarop zijn order is geboekt.
4.6. Onweersproken is dat daardoor bij de werknemers van de onderhavige vestiging onrust is ontstaan. Mede in verband daarmee hebben, naar Stork eveneens onweersproken heeft gesteld, enkele werknemers van de vestiging zich tot een vertrouwenspersoon gewend wegens een vermoeden van verduistering door [eiser]. Dit vermoeden was op zichzelf genomen begrijpelijk, nu de orders op naam van een project van Stork werden geboekt, hoewel het telkens een privé-order betrof. Dit alles rechtvaardigt in ieder geval de conclusie dat aan de zijde van [eiser] sprake was van grote onachtzaamheid met betrekking tot de te volgen procedure voor privé-orders. Voorshands dient te worden geoordeeld dat dit verzuim op zichzelf genomen voor Stork voldoende aanleiding kon zijn om de arbeidsovereenkomst met [eiser] op te zeggen danwel zich tot de kantonrechter te wenden met een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [eiser] wegens gewichtige redenen.
4.7. Anderzijds kan voormeld verwijt echter niet dusdanig ernstig worden geacht, dat dit een dringende reden oplevert in de zin van artikel 7:677 BW. Aan dit oordeel ligt met name ten grondslag, dat thans onvoldoende aanleiding bestaat om te oordelen dat [eiser] de intentie had om zichzelf op onrechtmatige wijze te bevoordelen ten koste van Stork. [eiser] heeft verklaard dat het vanzelfsprekend was dat hij de factuur zou betalen, doch dat de factuur hem niet heeft bereikt. Stork heeft hiertegenover onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser] om ongeoorloofde motieven voor een wijze van boeken van de order heeft gekozen die het in beginsel mogelijk maakt de kosten daarvan op haar af te wentelen. Ten slotte is in dit kader nog van belang dat een opzegging op grond van artikel 7:677 BW ingrijpende gevolgen heeft voor [eiser], niet alleen vanwege het missen van inkomsten door hem in de vorm van salaris en uitkeringen, maar ook door verminderde carrièreperspectieven wegens het diffamerende karakter van een dergelijke maatregel. Ook in dit licht kunnen de door Stork aangevoerde gronden geen onverwijlde opzegging in de zin van artikel 7:677 BW rechtvaardigen. Bijkomende feiten of omstandigheden die een dringende reden opleveren ontbreken.
4.8. Het feit dat hiervóór is geoordeeld dat Stork zonder dringende reden de arbeidsovereenkomst met [eiser] heeft opgezegd, impliceert dat zij schadeplichtig is geworden jegens hem. [eiser] kan op grond daarvan aanspraak maken op herstel van de arbeidsovereenkomst (artikel 6:682 lid 1 BW), zoals hij ook heeft gevorderd. Deze vordering zal echter slechts worden toegewezen, voorzover het betreft de gevorderde loonbetaling vanaf 24 november 2003 met de daarover gevorderde wettelijke rente. Toekenning van de verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW zal daarentegen achterwege blijven, nu de omstandigheden van dit geval een dergelijke verhoging niet kunnen rechtvaardigen. Evenmin is plaats voor fysieke hervatting van de werkzaamheden door [eiser], nu Stork heeft aangekondigd dat zij spoedig bij de kantonrechter een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met hem wegens gewichtige redenen zal indienen. Dit verzoek moet op basis van hetgeen hiervóór is vermeld zodanig kansrijk worden geacht, dat het niet opportuun is dat Stork [eiser] in de tussenliggende, waarschijnlijk zeer korte, tijd weer tot zijn werk moet toelaten. Dit geldt te meer, nu diverse werknemers van de vestiging jegens Vidocq verklaringen over het functioneren van [eiser] hebben afgelegd. Deze verklaringen zijn inhoudelijk voor dit kort geding verder niet relevant, doch maken het wel zeer aannemelijk dat de terugkeer van [eiser] op de werkvloer tot ernstige spanningen binnen de vestiging zal leiden. Ook hierop stuit de vordering van [eiser] tot hervatting van zijn werk af. Dit impliceert tevens dat de daarmee samenhangende nevenvorderingen (te weten het aansluiten op het netwerk, het heraansluiten op het mobiele telefoon netwerk en het ter beschikking stellen van een bedrijfsauto) eveneens zullen worden afgewezen.
4.9. Het voorgaande voert voorshands tot de conclusie dat [eiser] de nodige verwijten treffen, die weliswaar niet als een dringende reden in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd kunnen worden, maar die uiteindelijk wel ertoe leiden dat een terugkeer op de werkvloer niet aan de orde is. Aldus zijn partijen over en weer op enig punt in het ongelijk gesteld. In deze uitkomst van de procedure wordt aanleiding gevonden de kosten daarvan tussen partijen in deze zin te compenseren, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1. veroordeelt Stork op de voorheen gebruikelijke wijze aan [eiser] diens salaris te betalen, dit vanaf 24 november 2003 en totdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op rechtsgeldige wijze zal zijn geëindigd, terzake de achterstallige salarisbetalingen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het gebruikelijke loonbetalingstijdstip tot het moment van de voldoening;
5.2. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3. wijst af het meer of anders gevorderde;
5.4. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen in deze zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.N. Brouwer, voorzieningenrechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 februari 2004.
w.g. griffier w.g. rechter