4. De beoordeling van het geschil
4.1. De door [eiser] gevorderde voorziening strekt tot herstel en continuering van zijn arbeidsovereenkomst met Stork. Deze vordering is slechts toewijsbaar, indien met een voldoende mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat de bodemrechter zal oordelen dat geen sprake is van een dringende reden in de zin van artikel 7:677 BW. In verband daarmee dient, voor zover mogelijk in het beperkte kader van dit kort geding, te worden onderzocht of (i) [eiser] in arbeidsrechtelijke zin een verwijt treft, en zo ja, (ii) of dit een onverwijlde opzegging in de zin van artikel 7:677 BW rechtvaardigt. Hierbij spitst het geschil zich toe op de bestelling door [eiser] van vloerroosters voor verwarming en een doucheputje. Vaststaat dat deze zaken waren bestemd voor [eiser] privé, maar dat de order is geboekt ten laste van het project DSM-Fibre. Voorzover Stork daarnaast nog andere verwijten aan het adres van [eiser] maakt, gaat de voorzieningenrechter daaraan voorbij. Immers, het betreft geen feiten of omstandigheden waarop op 24 november 2003 het ontslag op staande voet (mede) werd gebaseerd.
4.2. Niet ter discussie staat dat de door [eiser] bestelde zaken door hem dienen te worden betaald. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat [eiser] zich op het standpunt stelt dat Stork destijds een wijze van administreren kende die privé-bestellingen in feite alleen mogelijk maakte, indien de order op een bepaald project werd geboekt. Uiteindelijk zou de factuur, al dan niet na een eindcontrole, aan de betrokkene worden gezonden. Dit kan volgens [eiser] enige tijd duren, hetgeen in dit geval de reden was waarom de factuur niet is betaald. Stork heeft op zichzelf genomen niet betwist dat werknemers van haar privé-bestellingen mogen doen, maar stelt dat een dergelijke order niet op de door [eiser] omschreven wijze mag worden verwerkt. Stork stelt dat de betrokken werknemer voor privé-opdrachten die niet via de Technische Unie lopen een apart ordernummer moet openen via een servicewerkvoorbereider, doch nooit die opdrachten op projecten mag laten boeken.
4.3. Voorshands dient het onaannemelijk te worden geacht dat privé-opdrachten enkel op de door [eiser] aangegeven wijze konden worden geboekt, nog los van de vraag of dat toelaatbaar was. In verband met het laatste wordt nog opgemerkt dat bij de door [eiser] gebruikte wijze van boekingen van privé-opdrachten vermenging plaatsvindt van privé- en zakelijke opdrachten, terwijl de betrokkene niet onmiddellijk een rechtstreeks aan hem gerichte factuur ontvangt. Bij boekingen van privé-opdrachten op zakelijke projecten geldt bovendien, naar tussen partijen niet in geschil is, dat niet goed te controleren is of de werknemer ooit een factuur heeft ontvangen en of deze factuur door de betrokkene is voldaan. Gegeven dit een en ander dient voorshands te worden uitgegaan van de juistheid van het betoog van Stork dat privé-orders via een personeel ordernummer konden worden geboekt, terwijl hoe dan ook deze orders niet op projecten van Stork mochten worden geboekt.
4.4. Het had op grond van het voorgaande op de weg van [eiser] gelegen om op de door Stork voorgeschreven wijze zijn privé-orders te laten boeken. Aldus zou, óók ten opzichte van de werknemers van de desbetreffende vestiging, buiten iedere twijfel zijn dat de kosten rechtstreeks aan hem gefactureerd moesten worden en door hem persoonlijk zouden worden voldaan. Dit geldt te meer nu [eiser] een functie vervult op een niveau waaraan een voorbeeldfunctie inherent is. [eiser] heeft immers de positie van een hoge leidinggevende. Aan een werknemer op een dergelijk niveau mogen hoge eisen van integriteit worden gesteld. Deze eisen omvatten niet alleen het feitelijk handelen als zodanig, maar brengen ook mee dat verkeerde indrukken aangaande de integriteit van de leidinggevende dienen te worden vermeden. Concreet brengt dit mee dat [eiser] zich had dienen te onthouden van gedragingen die naar de werknemers toe zeer wel de indruk zouden kunnen wekken, dat hij zichzelf op onrechtmatige wijze verrijkt ten koste van het bedrijf. [eiser] heeft, blijkens hetgeen hierna aan de orde komt, die schijn niet weten te vermijden.
4.5. Aan dit alles doet niet af dat [eiser] heeft verklaard dat hij er niet van op de hoogte was dat zijn bestelling op een project van Stork werd afgeboekt, hetgeen wordt bevestigd door dhr. Huppertz, de betrokken servicewerkvoorbereider voor privé-orders. Laatstgenoemde heeft verklaard dat hij op eigen initiatief ervoor heeft gekozen om de onderhavige orders tijdelijk op het DSM-Fibre project af te boeken. Dit neemt de verwijten die op dit punt aan het adres van [eiser] kunnen worden gemaakt niet weg. [eiser] moet uit hoofde van zijn functie en wegens het uitblijven van een aan hem gerichte factuur geacht worden op de hoogte te zijn geweest van de wijze van boeken van de order, en had op dit punt moeten ingrijpen, hetgeen niet is gebeurd. Daarmee is gegeven dat [eiser] in ieder geval in arbeidsrechtelijke zin een verwijt treft aangaande de wijze waarop zijn order is geboekt.
4.6. Onweersproken is dat daardoor bij de werknemers van de onderhavige vestiging onrust is ontstaan. Mede in verband daarmee hebben, naar Stork eveneens onweersproken heeft gesteld, enkele werknemers van de vestiging zich tot een vertrouwenspersoon gewend wegens een vermoeden van verduistering door [eiser]. Dit vermoeden was op zichzelf genomen begrijpelijk, nu de orders op naam van een project van Stork werden geboekt, hoewel het telkens een privé-order betrof. Dit alles rechtvaardigt in ieder geval de conclusie dat aan de zijde van [eiser] sprake was van grote onachtzaamheid met betrekking tot de te volgen procedure voor privé-orders. Voorshands dient te worden geoordeeld dat dit verzuim op zichzelf genomen voor Stork voldoende aanleiding kon zijn om de arbeidsovereenkomst met [eiser] op te zeggen danwel zich tot de kantonrechter te wenden met een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [eiser] wegens gewichtige redenen.
4.7. Anderzijds kan voormeld verwijt echter niet dusdanig ernstig worden geacht, dat dit een dringende reden oplevert in de zin van artikel 7:677 BW. Aan dit oordeel ligt met name ten grondslag, dat thans onvoldoende aanleiding bestaat om te oordelen dat [eiser] de intentie had om zichzelf op onrechtmatige wijze te bevoordelen ten koste van Stork. [eiser] heeft verklaard dat het vanzelfsprekend was dat hij de factuur zou betalen, doch dat de factuur hem niet heeft bereikt. Stork heeft hiertegenover onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser] om ongeoorloofde motieven voor een wijze van boeken van de order heeft gekozen die het in beginsel mogelijk maakt de kosten daarvan op haar af te wentelen. Ten slotte is in dit kader nog van belang dat een opzegging op grond van artikel 7:677 BW ingrijpende gevolgen heeft voor [eiser], niet alleen vanwege het missen van inkomsten door hem in de vorm van salaris en uitkeringen, maar ook door verminderde carrièreperspectieven wegens het diffamerende karakter van een dergelijke maatregel. Ook in dit licht kunnen de door Stork aangevoerde gronden geen onverwijlde opzegging in de zin van artikel 7:677 BW rechtvaardigen. Bijkomende feiten of omstandigheden die een dringende reden opleveren ontbreken.
4.8. Het feit dat hiervóór is geoordeeld dat Stork zonder dringende reden de arbeidsovereenkomst met [eiser] heeft opgezegd, impliceert dat zij schadeplichtig is geworden jegens hem. [eiser] kan op grond daarvan aanspraak maken op herstel van de arbeidsovereenkomst (artikel 6:682 lid 1 BW), zoals hij ook heeft gevorderd. Deze vordering zal echter slechts worden toegewezen, voorzover het betreft de gevorderde loonbetaling vanaf 24 november 2003 met de daarover gevorderde wettelijke rente. Toekenning van de verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW zal daarentegen achterwege blijven, nu de omstandigheden van dit geval een dergelijke verhoging niet kunnen rechtvaardigen. Evenmin is plaats voor fysieke hervatting van de werkzaamheden door [eiser], nu Stork heeft aangekondigd dat zij spoedig bij de kantonrechter een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met hem wegens gewichtige redenen zal indienen. Dit verzoek moet op basis van hetgeen hiervóór is vermeld zodanig kansrijk worden geacht, dat het niet opportuun is dat Stork [eiser] in de tussenliggende, waarschijnlijk zeer korte, tijd weer tot zijn werk moet toelaten. Dit geldt te meer, nu diverse werknemers van de vestiging jegens Vidocq verklaringen over het functioneren van [eiser] hebben afgelegd. Deze verklaringen zijn inhoudelijk voor dit kort geding verder niet relevant, doch maken het wel zeer aannemelijk dat de terugkeer van [eiser] op de werkvloer tot ernstige spanningen binnen de vestiging zal leiden. Ook hierop stuit de vordering van [eiser] tot hervatting van zijn werk af. Dit impliceert tevens dat de daarmee samenhangende nevenvorderingen (te weten het aansluiten op het netwerk, het heraansluiten op het mobiele telefoon netwerk en het ter beschikking stellen van een bedrijfsauto) eveneens zullen worden afgewezen.
4.9. Het voorgaande voert voorshands tot de conclusie dat [eiser] de nodige verwijten treffen, die weliswaar niet als een dringende reden in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd kunnen worden, maar die uiteindelijk wel ertoe leiden dat een terugkeer op de werkvloer niet aan de orde is. Aldus zijn partijen over en weer op enig punt in het ongelijk gesteld. In deze uitkomst van de procedure wordt aanleiding gevonden de kosten daarvan tussen partijen in deze zin te compenseren, dat iedere partij de eigen kosten draagt.