Parketnummer: 16/028116-03
Datum uitspraak: 21 januari 2004
Tegenspraak
Raadsman: mr. A.D. Kloosterman
G/T: Nee
van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein te Nieuwegein.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 januari 2004.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Op vordering van de officier van justitie is nadere omschrijving van de ten laste gelegde feiten ter terechtzitting van 7 januari 2004 toegestaan.
Van de dagvaarding en van de vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage III van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1 primair:
Poging tot doodslag, vergezeld en voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken.
Ten aanzien van feit 3 en feit 4:
Verkrachting, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 5 primair:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
- Verdachte heeft zich in de maanden maart en april 2003 schuldig gemaakt aan meerdere bijzonder ernstige strafbare feiten. In de nacht van 11 op 12 april 2003 is verdachte het slachtoffer achterna gegaan in de kelderbox van haar flat en heeft met een mes meerdere stekende bewegingen gemaakt. Het slachtoffer is daarbij in haar linkerzij gestoken. Voorts heeft verdachte daarbij door geweld en bedreiging met geweld hetzelfde in doodsangst verkerende slachtoffer geld en goederen afhandig gemaakt. Verdachte is daarna vertrokken, heeft de deur van de kelderbox op slot gedaan en het slachtoffer in hulpeloze toestand achtergelaten.
Op 17 maart 2003 heeft verdachte op soortgelijke wijze een vrouw doelbewust gevolgd tot in een kelderbox en haar onder bedreiging van een mes gedwongen de portemonnee af te geven. Hij heeft haar handen en voeten met tie-rips vastgebonden en daarbij meermalen om de pincode van haar bankpas gevraagd. Vervolgens heeft verdachte de deur van de kelderbox dichtgedaan en het slachtoffer verkracht door haar te dwingen zijn penis in haar mond te nemen. Ook toen heeft verdachte bij het weggaan de deur van de kelderbox gesloten.
Op 6 maart 2003 heeft verdachte een 16-jarig meisje op de openbare weg op brute en gewelddadige wijze vastgepakt en verkracht door zijn penis in de mond van het slachtoffer te brengen en het hoofd van het slachtoffer op en neer te bewegen.
Op 6 april 2003 heeft verdachte 's nachts op de openbare weg een vrouw met kracht tot stoppen gedwongen en haar fiets weggenomen. Daarbij heeft verdachte haar bedreigd en geslagen.
- Verdachte heeft door zo te handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke bewegingsvrijheid van de slachtoffers en heeft bij hen gevoelens van angst opgeroepen. Deze gebeurtenissen zijn voor de slachtoffers uitermate vernederend en bedreigend geweest. Verdachte is volledig voorbijgegaan aan de ingrijpende gevolgen van zijn handelen. De rechtbank rekent verdachte deze feiten dan ook zwaar aan.
Bovendien veroorzaken dergelijke strafbare feiten gevoelens van onveiligheid en brengen in de samenleving grote onrust teweeg.
- De rechtbank is voor oordeel dat hierop dan ook gereageerd dient te worden met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur, zulks temeer omdat de ervaring leert, dat slachtoffers van dergelijke misdrijven veelal een langdurige en ernstige psychische nasleep van het gebeurde ondervinden.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 15 mei 2003, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld, laatstelijk, ter zake van vermogensdelicten en mishandeling op 24 november 1995 tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van Centrum Maliebaan Utrecht, d.d. 25 april 2003, respectievelijk 25 juni 2003, beide opgemaakt door mw. K. Hopman, reclasseringswerker.
- een omtrent verdachte opgemaakt psychiatrisch rapport d.d. 5 juni 2003, respectievelijk 1 juli 2003, beide van de heer H.E.M. van Beek, psychiater.
- een de verdachte betreffend weigeringsrapport d.d. 13 november 2003 van F.R. Kruisdijk, psychiater en S.R. Schipper, psycholoog, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum te Utrecht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 primair ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
Primair:
- een gevangenisstraf van 8 jaar met aftrek van het voorarrest
- TBS met dwangverpleging
Subsidiair: - een gevangenisstraf van 14 jaar met aftrek van het voorarrest
De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden, waarbij de rechtbank met betrekking tot de duur van die straf met name acht heeft geslagen op de buitengewoon ernstige aard van de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank zal, gelet op het summiere onderzoek naar de persoon van de verdachte als gevolg van de weigering van verdachte om aan het onderzoek mee te werken, geen maatregel van ter beschikking stelling en verpleging van overheidswege opleggen, nu niet kan worden vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feiten lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 2 tie-rips, zwart (aangetroffen plaats delict),
zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, het onder 2 en 3 bewezenverklaarde is begaan.
Voornoemde voorwerpen zullen daarom verbeurd worden verklaard.
Teruggave inbeslaggenomen goederen:
Met betrekking tot het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
- een videoband ( ),
acht de rechtbank ( ) degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank zal de teruggave van dit voorwerp aan genoemde rechtspersoon gelasten.
Met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- 2 tie-rips,
acht de rechtbank ( ) degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank zal de teruggave van deze voorwerpen aan genoemde persoon gelasten.
Met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- 10 zwarte tie-rips,
acht de rechtbank ( ) degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank zal de teruggave van deze voorwerpen aan genoemde rechtspersoon gelasten.
Met betrekking tot het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
- een videoband ( ),
acht de rechtbank ( ) degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank zal de teruggave van dit voorwerp aan genoemde rechtspersoon gelasten.
Met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- een aardappelschilmesje;
- een 3/4 lederen jas;
- een lederen jas;
- een witte jas;
- een baseballpet wit, Kappa;
- een baseballpet wit, Adidas;
- geld: 3 bankbiljetten van € 50,00, 2 bankbiljetten van € 10,00, 2 bankbiljetten van € 5,00;
- een spuitbus, zwarte spuitlak;
- een bosje zwarte tie-rips lang model;
- 3 zwarte tie-rips klein model;
- 2 tie-rips lang model;
zal de rechtbank de teruggave gelasten aan verdachte, bij wie deze voorwerpen in beslag zijn genomen.
De vordering van de benadeelde partij (slachtoffer 1)
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 618,80 wegens materiële schade en een bedrag van € 1.200,00 wegens immateriële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 1 primair bewezenverklaarde feit.
De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 1.200,00 en de materiële schade wordt begroot op € 618,80.
De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 1.818,80 worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij (slachtoffer 2)
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, te weten als voorschot een bedrag van € 3.926,75 wegens materiële schade en als voorschot een bedrag van € 6.500,00 wegens immateriële schade.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de ten aanzien van verdachte onder 2 en 3 bewezenverklaarde feiten.
De immateriële schade wordt naar billijkheid als voorschot vastgesteld op € 1.500,00 en de materiële schade wordt begroot op € 2.097,65.
De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 3.597,65 worden toegewezen.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de medische kosten met betrekking tot het verblijf in []Centre (€ 143,00), de reiskosten met betrekking tot de reis naar []Centre (€ 491,94), kleding (€ 300,00) en kosten studievertraging (€ 24,00) is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering, voor zover betreffende de kosten van rechtsbijstand, heeft betrekking op de instructie van de zaak en zal derhalve worden verdisconteerd in de beslissing betreffende de proceskosten.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op € 331,00, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij (slachtoffer 3)
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 4 ten laste gelegde feit, te weten als voorschot een bedrag van € 3.225,38 wegens materiële schade en als voorschot een bedrag van € 4.000,00 wegens immateriële schade.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de toekomstige reiskosten en immateriële schadevergoeding is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 4 bewezenverklaarde feit.
De immateriële schade wordt naar billijkheid als voorschot vastgesteld op € 1.500,00 en de materiële schade wordt ten aanzien van de beschadigde goederen begroot op € 318,02 en ten aanzien van de reiskosten als voorschot begroot op € 800,00.
De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 2.618,02 worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 24c, 33, 33a, 36f, 45, 57, 242, 288, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 primair ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage III van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 primair bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 10 JAREN.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd: 2 tie-rips, zwart (aangetroffen plaats delict).
Gelast de teruggave van een videoband ()aan ()
Gelast de teruggave van 2 tie-rips aan ( ).
Gelast de teruggave van 10 zwarte tie-rips aan ().
Gelast de teruggave van een videoband ()aan ().
Gelast de teruggave van:
een aardappelschilmesje;
- een 3/4 lederen jas;
- een lederen jas;
- een witte jas;
- een baseballpet wit, Kappa;
- een baseballpet wit, Adidas;
- geld: 3 bankbiljetten van € 50,00, 2 bankbiljetten van € 10,00, 2 bankbiljetten van € 5,00;
- een spuitbus, zwarte spuitlak;
- een bosje zwarte tie-rips lang model;
- 3 zwarte tie-rips klein model;
- 2 tie-rips lang model,
aan verdachte.
Wijst de vordering van de benadeelde partij (slachtoffer 1), wonende te Utrecht, toe tot een bedrag van € 1.818,80 (zegge eenduizend achthonderdachttien euro en tachtig eurocent).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 1.818,80 (zegge eenduizend achthonderdachttien euro en tachtig eurocent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 36 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij (slachtoffer 2), wonende te Utrecht, ten dele toe tot een bedrag van € 3.597,65 (zegge drieduizend vijfhonderdzevenennegentig euro en vijfenzestig eurocent).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op
€ 331,00, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 3.597,65 (zegge drieduizend vijfhonderdzevenennegentig euro en vijfenzestig eurocent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 71 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij (slachtoffer 3), wonende te Utrecht, ten dele toe tot een bedrag van € 2.618,02 (zegge tweeduizend zeshonderdachttien euro en twee eurocent).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 2.618,02 (zegge tweeduizend zeshonderdachttien euro en twee eurocent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 52 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P. Dondorp, voorzitter, N.V.M. Gehlen en H. Manuel, bijgestaan door mr. A. van Beek als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 januari 2004.