Op 12 maart 2004 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1983 te Suriname, die thans gedetineerd is. De zaak betreft meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal door twee of meer verenigde personen en afpersing, gepleegd met geweld en bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren en 10 maanden. De uitspraak is gedaan na een zitting op 27 februari 2004, waarbij de tenlastelegging is besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend is bewezen in de onder 4 primair en 4 subsidiair ten laste gelegde feiten, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. Echter, de feiten onder 1, 2 en 3 zijn bewezen verklaard, waarbij de rechtbank zich baseerde op de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in bijlage II van het vonnis. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De op te leggen straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde straf. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.