ECLI:NL:RBUTR:2004:1845

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 maart 2004
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
16/029163-03
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot een gevangenisstraf voor diefstal en afpersing door meerdere personen

Op 12 maart 2004 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1983 te Suriname, die thans gedetineerd is. De zaak betreft meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal door twee of meer verenigde personen en afpersing, gepleegd met geweld en bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren en 10 maanden. De uitspraak is gedaan na een zitting op 27 februari 2004, waarbij de tenlastelegging is besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend is bewezen in de onder 4 primair en 4 subsidiair ten laste gelegde feiten, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. Echter, de feiten onder 1, 2 en 3 zijn bewezen verklaard, waarbij de rechtbank zich baseerde op de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in bijlage II van het vonnis. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De op te leggen straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde straf. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK TE UTRECHT
Parketnummer:
029163-03
Datum uitspraak:
12 maart 2004
Tegenspraak
Raadsman: mr. M.Th.M. Zumpolle G/T: Nee
VERKORT VONNIS
van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [1983] te [geboorteplaats] (Suriname), wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de [verblijfplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 februari 2004.

Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.

Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 4. primair en 4. subsidiair is ten laste gelegd.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.

:

Diefstal door twee of meer verenigde personen.

:

De voortgezette handeling van afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

:

De voortgezette handeling van poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Op de dagvaarding is aan verdachte medegedeeld dat het ad informandum gevoegde strafbare feit ter bepaling van de strafmaat ter kennis van de rechtbank wordt gebracht en dat verdachte daarvoor niet afzonderlijk zal worden vervolgd indien de rechtbank met dat feit rekening houdt.
Nu verdachte het feit heeft bekend zal de rechtbank rekening houden met het ad informandum gevoegde feit, te weten diefstal (in vereniging) op 14 maart 2003 te Waalre.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
- verdachte heeft samen met zijn mededaders een overval gepleegd op een postkantoor, waarbij een mededader van verdachte niet geschroomd heeft om de aldaar aanwezige personen met een vuurwapen te bedreigen; terwijl zijn mededader een medewerker van het postkantoor onder schot hield, heeft een andere mededader een andere medewerker gedwongen de kluis te openen, waarna verdachte en zijn mededaders een groot bedrag aan geld hebben meegenomen;
- nog geen twee maanden later hebben verdachte en zijn mededaders getracht hetzelfde postkantoor te overvallen, waarbij een mededader van verdachte de aldaar aanwezige personen met een vuurwapen heeft bedreigd; slechts doordat er op de kluis een vertragingsslot aanwezig is, is door verdachte en zijn mededaders niets weggenomen.
- het bewezenverklaarde handelen van verdachte en zijn mededaders brengt in de maatschappij in het algemeen en bij slachtoffers van een dergelijk feit in het bijzonder, gevoelens van angst en onveiligheid te weeg; slachtoffers van dergelijke gebeurtenissen ervaren dit als zeer traumatisch en kunnen nog lange tijd nadien, psychische gevolgen ervan ondervinden;
- voorts heeft verdachte tezamen met anderen een geldbedrag uit een winkel gestolen, waarbij een medeverdachte van verdachte een greep in de kassalade heeft gedaan.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
-de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 3 september 2003, waaruit blijkt dat de verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld;
-een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Stichting Reclassering Nederland, unit Utrecht, d.d. 26 januari 2004, opgemaakt door mw. K. Dekker, reclasseringswerker.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1, 2, 3 en 4. primair ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf van 5 jaren met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 56, 57,310,311,312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

:

De rechtbank: beslist als volgt:
Verklaart
niet bewezendat de verdachte het onder 4. primair en 4. subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
GEVANGENISSTRAF voor de duur van 3 (DRIE) JAREN en 10 (TIEN) MAANDEN.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R.H.M. Jansen, L. Bakker-Splinter en A. Muller, bijgestaan door AL. Roosien als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 maart 2004
RECHTBANK TE UTRECHT
Parketnummer Datum uitspraak
:
16/029163-03
:
12 maart 2004
AANVULLINGop het onder bovengenoemd parketnummer gewezen vonnis van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, van bovenvermelde datum in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [1983] te [geboorteplaats] (Suriname).
Het bewijs
Deze aanvulling op voormeld vonnis bevat de inhoud van de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering en de redengevende feiten en omstandigheden als bedoeld in art. 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Een ambtsedig proces-verbaal van de regiopolitie Utrecht nr. PLO912/03-l 57994 d.d. 7 mei 2003, opgemaakt door [verbalisant 1] , agent (blz. 699 tot en met 702 van het proces-verbaal nr. PLO911/03-014721), voor zover -zakelijk weergegeven- inhoudende als verklaring van [aangeefster] :
blz. 699. Ik ben bedrijfsleidster bij de vestiging [locatie] te [plaats] van de [winkel] . Op 7 mei 2003 zag ik dat een Marokkaanse jongen de winkel in kwam lopen.
blz. 700. Vervolgens zag ik dat een tweede klant de winkel in kwam lopen. Ik zag dat het een Surinaamse man was. Ik zag dat de Marokkaanse man een cadeautasje in zijn handen had Ik sloeg het artikel aan, waarop mijn kassalade openging. Op dat moment zag ik dat de Surinaamse man achter de Marokkaanse jongen langs liep om vervolgens met een hand een greep te doen in mijn kassalade. Ik zag dat de Surinaamse man hard de winkel uitrende.
blz. 701. In het bijzijn van de politie heb ik een uitdraai gemaakt van de kassa en zag dat er 106,24 Euro in de kassa had moeten zitten. Nadat ik de kassa echter geteld had zag ik dat er maar 65,95 Euro in de kassa zat. De Surinaamse man heeft dus 40,29 Euro weggenomen.
Een ambtsedig proces-verbaal van de regiopolitie Utrecht, d.d. 29 oktober 2003, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , beiden brigadier (blz. 716 tot en met 719 van het proces­ verbaal nr. PLO911/03-01472I), voor zover -zakelijk weergegeven- inhoudende
alsverklaring van [medeverdachte 1] :
blz. 718. Bij de [winkel] heb ik gewoon een greep uit de kassa gedaan. [verdachte] (de rechtbank begrijpt [verdachte] ) kwam op het idee. Hij ging zogenaamd iets kopen en ik kwam eraan en nam een graai uit de kassa. [verdachte] deed het zelf niet omdat hij bang is. [verdachte] had een jongen geregeld. Ik ben met de jongen die [verdachte] geregeld had de winkel ingelopen. De jongen kocht iets en ik deed toen
een greep in de kassa en bleek ongeveer 40 Euro te hebben. Aan [verdachte] gaf ik 10 Euro en aan die andere jongen gaf ik 15 Euro, zelf behield ik de rest.
blz. 719. De jongen die [verdachte] geregeld had was een Marokkaanse of Algerijnse jongen.
Een ambtsedig proces-verbaal van de regiopolitie Utrecht, d.d. 3 november 2003, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , beiden brigadier (blz. 720 tot en met 723 van het proces­ verbaal nr. PLO911/03-01472I), voor zover -zakelijk weergegeven- inhoudende
als verklaring van [verdachte]:
blz. 721. Er zijn veel Marokkanen op [locatie] en zij hebben allemaal gezien wat er gebeurde bij de [winkel] . Ik stond bij het cafe en heb het ook gezien. Ik heb gezien dat [medeverdachte 1] (de Rechtbank begrijpt [medeverdachte 1] ) hard de winkel uitrende. Ik heb van [medeverdachte 1] zelf gehoord dat hij geld had gepakt bij de [winkel] .
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Een ambtsedig proces-verbaal van de regiopolitie Utrecht nr. PLO91 l/03-206020 d.d. 17 juni 2003, opgemaakt door [verbalisant 4] , hoofdagent (blz. 505 tot en met 508 van het proces-verbaal nr. PLO911/03-01472I), voor zover -zakelijk weergegeven- inhoudende
als verklaring van [slachtoffer 1] :
blz. 505. Op 13 juni 2003 was ik aan het werk in de winkel van het postagentschap op de [adres] te [plaats] . Ik werkte die dag samen met mijn collega [slachtoffer 2] . Ik zag twee mannen de winkel binnenkomen. Een van de mannen had een vuurwapen in zijn hand. Ik zag dat deze man direct op op mijn collega [slachtoffer 2] afliep en dat deze man het wapen ter hoogte van de borst van [slachtoffer 2] gericht hield en dat hij met de ander hand [slachtoffer 2] naar achteren duwde.
blz. 506. Ik zal deze man verder dader I noemen. Achter dader I zag ik een tweede overvaller lopen. Deze man had een zwart nylon rugzakje bij zich. Ik zal deze man verder dader II noemen.
Dader II liep op mij af en riep tegen mij: "Naar het postkantoor, naar het postkantoor". Ik ben toen voor hem uitgelopen naar het postkantoor. Toen ik bij het postkantoor gedeelte kwam hoorde ik dader II tegen mij zeggen: "Geld, Geld, Schiet op". Ik vroeg aan [slachtoffer 2] de sleutel van de waardekamer. Ik opende met de sleutel de deur van de waardekamer. Dader II liep met mij de waardekamer in.
blz. 507. Ik heb vervolgens de kluis geopend. In de kluis bevinden zich een viertal kleinere kluizen met daarop een tijdsvertrager. In de grote kluis stond ook een sorteerbak met daarin het afgestorte geld van 13 juni 2003. Dader II haalde de bankbiljetten uit de sorteerbak en stopte de biljetten in de zwarte tas.
Terwijl ik een van de vier kluizen wilde openen hoorde ik dader I iets roepen. Ik hoorde dat dader II antwoordde:"Änders schiet je hem maar gewoon neer". Ik weet nu dat er ongeveer een bedrag van 22.500 Euro in de sorteerbak zat.
Een ambtsedig proces-verbaal van de regiopolitie Utrecht nr. PLO91 l/03-206020 d.d. 13 juni 2003, opgemaakt door [verbalisant 5] , inspecteur (blz. 515 tot en met 518 van het proces-verbaal nr. PLO911/03-01472I), voor zover -zakelijk weergegeven- inhoudende
alsverklaring van [slachtoffer 2] :
blz. 515. Op 13 juni 2003 was ik samen met [slachtoffer 1] werkzaam aan de [adres] te [plaats] . Ik zag dat twee mannen de winkel binnenkwamen. De eerste man had een vrij groot vuurwapen in zijn hand, dat hij op mij richtte. De ander man bleef bij [slachtoffer 1] . De man liep verder in mijn richting en duwde het pistool tegen mijn rug.
blz. 516. Zowel de Surinaamse man als [slachtoffer 1] liepen de waardekamer in. Ik zag dat de Surinaamse man met een rode plastic bak bezig was. Hij leegde dit in een zwart linnen tasje.
Een ambtsedig proces-verbaal van de regiopolitie Utrecht nr. PLO911/03-271044 d.d. 28 augustus 2003, opgemaakt door [verbalisant 6] en [verbalisant 7] , beiden brigadier (blz. 583 tot en met 616 van het proces-verbaal nr. PLO91 l /03-014721), voor zover -zakelijk weergegeven-inhoudende
als verklaring van [medeverdachte 2][medeverdachte 2]:
blz. 605. Begin juni ben ik bij het postkantoor geweest en heb ik daar een overval gepleegd. Er waren twee medewerkers, een man en een vrouw. Er was een balie en daarachter was de ruimte waar het geld lag.
blz. 606. We zijn met de auto ernaar toe gegaan. We zijn er met drie personen naartoe gereden, we zijn met zijn tweeën daar naar binnen gegaan. De derde persoon bleef buiten.
blz. 607. We hadden afgesproken dat de een zou wachten bij de auto en twee zouden naar binnen gaan. Eentje had een nep vuurwapen bij zich en een tasje. Die andere jongen had het vuurwapen bij zich.
blz.610. De jongen met het wapen is het eerst naar binnen gegaan. Hij trok het vuurwapen en liet het aan de man zien. Ik ben met de vrouw meegelopen en zij heeft de kluis opengemaakt. Toen heb ik alles in het tasje gedaan. De andere jongen hield de man onder schot. Ik heb aangegeven dat we kwamen voor het geld.
blz. 612. We zijn met de trein naar Hilversum gegaan en hebben het geld met z'n drieën verdeeld.
blz. 613. Ik heb 6000 Euro of zo meegekregen. Degene die niet mee naar binnen was gegaan heeft minder gekregen. Het kan ook 15.000 of meer of minder geweest zijn, ik ga het niet precies natellen.
Een ambtsedig proces-verbaal van de regiopolitie Utrecht, d.d. 11 september 2003, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 8] , beiden brigadier (blz. 658 tot en met 681 van het proces­ verbaal nr. PLO911/03-01472I), voor zover -zakelijk weergegeven- inhoudende
alsverklaring van [medeverdachte 1] :
blz. 671. Wij kwamen bijeen, ik, [verdachte] en [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt: [verdachte] en [medeverdachte 2] ). Iedereen had geld nodig en toen kwamen wij op het idee dat postagentschap te overvallen. Wij hadden een luchtdrukpistool en niemand wou die dragen en dus werd ik de aangewezen persoon die hem wel moest dragen. Wij waren naar binnen gegaan en hebben geld meegenomen. Het was een zonnige dag en we hadden 21.000 Euro. We zijn met een auto naar het postkantoor gegaan.
blz. 672. [verdachte] zat achter het stuur. We zaten met z'n drieën in de auto. We hadden alledrie het idee om het postagentschap te overvallen, er zij daar geen bewakingscamera's.
blz. 673. Het was het idee van [verdachte] om het pistool mee te nemen.
blz. 676. Ik heb het pistool uit mijn zak gehaald en op de buik van de man gericht. Ik zeg tegen de man dat hij de kluis moet openmaken. Op een gegeven moment geeft hij de sleutel aan een vrouw en zij maakt de kluis open.
blz. 677. Vantevoren hadden we afgesproken dat [verdachte] het vuurwapen zou nemen,,maar in de auto zegt hij dat hij het pistool niet ging dragen. [verdachte] bleef in de auto zitten. Het was niet gegaan hoe het gepland was. Tenminste hij had het plan zelf gemaakt en gezegd hoe alles zou gaan, maar hij houdt zich niet aan zijn eigen planning.
blz. 678. Het geld is in een rugzakje gegaan. We hebben het geld in Hilversum verdeeld, ik kreeg 6.000 Euro. Ik weet niet hoeveel [verdachte] gehad heeft.
Een proces-verbaal van verhoor van getuigen, op 13 november 2003 opgemaakt door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, voor zover - zakelijk weergegeven- inhoudende als verklaring van [medeverdachte 1] :
Op 13 juni 2003 hadden wij de auto geparkeerd in de buurt van de Catharijnesingel. Toen ik [verdachte] die dag ontmoette, vroeg hij mij of ik het wapen bij mij had. Ik liet het hem zien. Hij had mij gevraagd een wapen mee te nemen. We hebben het geld in Hilversum verdeeld, [verdachte] was daarbij. [medeverdachte 2] zei er wel wat van dat [verdachte] niet mee naar binnen was geweest. Er was vantevoren over gesproken dat wij naar dat postkantoor zouden gaan. Het was algemeen bekend dat daar geen camera's hingen. Het was [verdachte] 's idee om een wapen mee te nemen. [verdachte] heeft niet gezegd dat hij de zaak wilde afblazen.
Hij zei: "Gaan jullie maar vast". Het geld is door de vrouw in een zwarte tas gedaan.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Een ambtsedig proces-verbaal van de regiopolitie Utrecht nr. PLO91 l/03-271044 d.d. 7 augustus 2003, opgemaakt door [verbalisant 9] , brigadier (blz. 204 tot en met 208 van het proces-verbaal nr. PLO91 l/03-01472I), voor zover -zakelijk weergegeven- inhoudende
als verklaring van [slachtoffer 3] :
blz. 204.
Op 7 augustus 2003 was ik samen met collega [slachtoffer 2] in boekhandel/postkantoor aan de [adres] te [plaats] .
blz. 205. Een oudere klant wilde de winkel verlaten, toen er twee negroide jonge mannen de winkel binnenliepen. Ik zal ze verder als dader 1 en 2 aanduiden. De voorste jongeman hield een vuistvuurwapen vast. Hij hield het wapen horizontaal en op borst hoogte vast. Ik zag dat er naast de twee binnengekomen daders nog een man kennelijk meedeed met de overval. Ik zag dat hij voor de ingang stond en kreeg de indruk dat hij bij de overvallers hoorde en daar op de uitkijk stond. Dader 1 draaide zich om in de richting van [slachtoffer 2] en mij. Ik zag dat hij het pistool in mijn richting hield, met de loop gericht op mijn lichaam.
blz. 206. Ik hoorde dat dader 2 de eisen stelde. Ik hoorde dat hij op vrij dwingende toon vroeg:"We willen geld, opschieten en hij schiet". Hierna hoorde en zag ik dat dader 1 nog steeds met het pistool op mij gericht, zei: "liggen"..Hierop is [slachtoffer 2] op de grond gaan knielen. Ik hoorde dat dader 2 toen zei: "Kom we gaan".
Een ambtsedig proces-verbaal van de regiopolitie Utrecht nr. PLO911/03-271262 d.d. 7 augustus 2003, opgemaakt door [verbalisant 10] , brigadier (blz. 211 en 212 van het proces-verbaal nr. PLO91 l/03-01472I), voor zover -zakelijk weergegeven- inhoudende
alsverklaring van [slachtoffer 2] :
blz. 211. Op 7 augustus 2003 stond ik samen met [slachtoffer 3] in de boekhandel annex postagentschap aan de [adres] te [plaats] . Op een geven moment zag ik 2 negroïde mannen de winkel binnen komen. Ik zag dat een van de mannen in het midden van de winkel bleef staan. Ik zag dat hij een vuurwapen vasthield. Ik zag dat hij het wapen op [slachtoffer 3] en mij gericht hield. [slachtoffer 3] zei dat ze nergens bij konden omdat de kluis op slot zat en dat ze gefilmd werden. Toen ze te horen kregen dat ze gefilmd waren trok de man met het wapen iets over zijn gezicht, een bivakmuts of een nylonkous of zo iets. Hierna sommeerde de man ons te gaan liggen. Hierop hoorde ik 1 van de 2 zeggen kom we gaan.
Een ambtsedig proces-verbaal van de regiopolitie Utrecht nr. PLO911/03-271044 d.d. 8 augustus 2003,opgemaakt door [verbalisant 11] , hoofdagent en [verbalisant 10] , brigadier (blz. 286 van het proces-verbaal nr. PLO911/03-01472I), voor zover -zakelijk weergegeven­ inhoudende
als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisanten:
Naar aanleiding van een poging overval op 7 augustus 2003 gepleegd op het postagentschap aan de [adres] te [plaats] bevonden wij ons in het videolaboratorium van de KLPD te Driebergen. Aldaar waren wij er getuige van, dat de videobeelden van de daders van de poging overval, gemaakt met een bewakingscamera in het postagentschap, opgewaardeerd werden. Wij zagen dat de drie verdachten op een rijtje het postagentschap betreden. De
achterste blijft vervolgens bij de toegangsdeur staan. Deze persoon herkenden wij beiden als de ons ambtshalve bekende:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [1983] .
De man die als tweede het postagentschap betrad, herkenden wij beiden als de ons ambtshalve bekende:
[medeverdachte 2] , geboren te [geboorteplaats] op [1980] .
Een ambtsedig proces-verbaal van de regiopolitie Utrecht, d.d. 2 september 2003, opgemaakt door [verbalisant 8] en [verbalisant 3] , beiden brigadier (blz. 378 tot en met 381 van het proces-verbaal nr.PL0911/03-014721), voor zover -zakelijk weergegeven- inhoudende
als verklaring van [verdachte] :
blz. 378. U vraagt mij naar mijn betrokkenheid aan de poging tot overval op 7 augustus 2003 op het postagentschap aan de [straat] te [plaats] . Op die ochtend zei of [medeverdachte 2] of [A] dat we iets gingen pakken. Mijn neef [B] (de rechtbank begrijpt: [B] ) die woont in [woonplaats] , kwam mij die ochtend met een blauwe Opel ophalen.
blz. 379. [B] heeft de auto bij het water achter het postagentschap geparkeerd. [medeverdachte 2] en [A] zijn uitgestapt en werd door hen geroepen. Ik ben met hun naar de hoek van de [straat] gelopen. Zij wezen mij het postkantoor. Zij zeiden dat ik de mensen in het postkantoor vast moest binden met ty-raps. Ik zag dat [A] een vuurwapen had. Ik moest de klanten dus vastbinden die op de grond zouden liggen. [A] zou de mensen onder schot houden en [medeverdachte 2] zou het geld pakken.
Bij het postagentschap gekomen zag ik dat [A] als eerste naar binnen liep. [medeverdachte 2] liep achter hem naar binnen. Ik liep achter [medeverdachte 2] naar binnen. Ik heb maar een stap naar binnen gedaan. Ik ben toen naar buiten gelopen en ben naast de deur van het postagentschap blijven staan. Na een tijdje zag ik dat [medeverdachte 2] en [A] naar buiten kwamen rennen. Ik ben achter hun aangerend.
Een ambtsedig proces-verbaal van de regiopolitie Utrecht nr. PLO91 l/03-271044 d.d. 28 augustus 2003, opgemaakt door [verbalisant 6] en [verbalisant 7] , beiden brigadier (blz. 399 tot en met 432 van het proces-verbaal nr. PLO91 l/03-01472I), voor zover -zakelijk
weergegeven-inhoudende
als verklaring van [medeverdachte 2]:
blz. 400. Opm. verbalisanten: Aan verdachte werd medegedeeld dat er een poging overval was geweest op een postkantoor op de [straat] en dat hij daarvan werd verdacht.
blz. 403. Ja, ik ben er bij betrokken geweest.
blz. 405. Een jongen liep naar de balie toe en ik stond in het midden van de winkel, toen heb ik volgens mij gevraagd om geld. Toen bleek dat er camera's hingen zijn we weggegaan. Wij waren met z'n drieën. De jongen die voor mij naar binnenging trok een wapen.
blz. 419. Er was een oud vrouwtje binnen, die wilde weglopen en toen heb ik gezegd dat zij binnen moest blijven.
Een proces-verbaal van verhoor van getuigen, op 13 november 2003 opgemaakt door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, voor zover - zakelijk weergegeven- inhoudende als verklaring van [A] :
Op 7 augustus 2003 's ochtends ben ik bij het Centraal Station opgehaald door [medeverdachte 2] , [verdachte] en [B] . [B] reed in een blauwe Opel Vectra.
[verdachte] , [medeverdachte 2] en ik hadden afgesproken dat we een overval zouden plegen op het postkantoor aan de [straat] . Ik had van [medeverdachte 2] al eerder gehoord dat hij samen met [verdachte] en [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] ) dat postkantoor had overvallen. Ze hadden toen volgens [medeverdachte 2] een bedrag van ongeveer 20.000 Euro buitgemaakt. Die dag, 7 augustus 2003 had [verdachte] een pistool in een plastic tas tussen zijn benen staan. We hadden ook afgesproken dat [verdachte] zijn pistool zou meenemen. [B] , de neef van [verdachte] zat in de auto als "coureur". De afspraak was dat wij met z'n drieën naar binnen zouden gaan. Ik zou met het pistool dreigen. [medeverdachte 2] zou het woord doen. [verdachte] zou de klanten bij elkaar houden. Toen we de auto geparkeerd hadden haalde [verdachte] het wapen uit de plastic tas en gaf het aan mij. Ik ben de winkel ingelopen en zei: "rustig blijven iedereen, dit is een overval". [medeverdachte 2] zei: "We willen geld, we doen jullie niets".
Toen zei een man die daar werkte dat hij geen geld kon geven, dat de kluis elektronisch beveiligd was en dat er camera's hingen". Daarop riep [medeverdachte 2] : " [naam] we gaan weg". Toen we buiten kwamen zagen we [verdachte] voor de deur staan.
Deze aanvulling is vastgesteld door mr. R.H.M. Jansen op