ECLI:NL:RBUTR:2004:1843

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
23 juni 2004
Publicatiedatum
18 september 2015
Zaaknummer
172591/HAZA 04-219
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K. Killian
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onterecht overgemaakt bedrag door werknemer aan werkgever

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 23 juni 2004 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [eiseres] B.V., en haar werknemer, aangeduid als [gedaagde]. De procedure volgde op een dagvaarding van 13 januari 2004, waarin [eiseres] vorderde dat [gedaagde] een bedrag van € 140.000,-- zou terugbetalen, dat hij op 30 december 2003 zonder toestemming van [eiseres] van de bedrijfsrekening naar zijn privé-rekening had overgemaakt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] als werknemer bevoegd was om bankhandelingen te verrichten, maar dat deze bevoegdheid niet omvatte het overmaken van grote bedragen voor persoonlijke doeleinden zonder toestemming van [eiseres]. [gedaagde] heeft betwist dat de overboeking zonder toestemming heeft plaatsgevonden en stelde dat het bedrag als een lening was bedoeld voor het opzetten van een eigen bedrijf. De rechtbank oordeelde echter dat [gedaagde] niet voldoende bewijs had geleverd voor deze claim en dat hij in strijd met zijn verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst had gehandeld.

De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde] het bedrag van € 140.000,-- aan [eiseres] moet terugbetalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van beslaglegging op 13 januari 2004. Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van [eiseres]. De uitspraak is gedaan door mr. K. Killian en is openbaar uitgesproken op 23 juni 2004.

Uitspraak

VONNIS

van de rechtbank Utrecht, enkelvoudige kamer
voor de behandeling van burgerlijke zaken, in
de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid
[eiseres]B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
procureur:
mr. H. Braak,
-tegen-
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
procureur:
mr. C.L. Berkel.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als [eiseres] en [gedaagde] .
1.
Het verloop van de procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
-dagvaarding van 13 januari 2004;
-conclusie van antwoord;
-ambtshalve gewezen, op 31 maart 2004 uitgesproken, tussenvonnis waarbij een
comparitie van partijen is gelast;
-proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 13 mei 2004.
1.2
Partijen hebben vervolgens vonnis gevraagd.
2.
De feiten
2.1.
Bestuurder en enig aandeelhouder van [eiseres] is [eiseres] Holding B.V .. Bestuurder en
enig aandeelhouder van [eiseres] Holding B.V. is mevrouw [A] .
2.2.
[gedaagde] is in gemeenschap van goederen met mevrouw [A] gehuwd. [gedaagde] is in
loondienst van [eiseres] .
2.3.
[gedaagde] heeft op 30 december 2003 een bedrag van € 140.000,-- doen overschrijven van
een bankrekening van [eiseres] naar een op zijn naam gestelde privé-rekening bij de
ABN-AMRO bank.
2.4.
[eiseres] heeft op 13 januari 2004 ten laste van [gedaagde] conservatoir derdenbeslag gelegd
onder de ABN AMRO bank.
3.
De vordering
3.l.
[eiseres] vordert om [gedaagde] , bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om aan
haar, binnen een termijn van vijf dagen na het te wijzen vonnis, althans binnen een
termijn welke de rechtbank gerechtvaardigd acht, terug te betalen een bedrag van
€ 140.000--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 december 2003 tot aan de dag
der algehele voldoening.
3.2.
Hetgeen [eiseres] aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd en het hiertegen
gevoerde verweer komt in het hierna volgende voor zover nodig aan de orde.
4.
De beoordeling
4.l.
[eiseres] heeft als grondslag voor haar vordering onder meer het volgende aangevoerd.
[gedaagde] heeft op 30 december 2003, buiten medeweten en zonder toestemming van
[eiseres] , een bedrag van € 140.000,-- laten overboeken van de rekening van [eiseres]
naar een op zijn eigen naam gestelde rekening. Daarmee heeft [gedaagde] zijn bevoegdheid
om namens [eiseres] betalingen te verrichten gebruikt voor een ander doel dan waarvoor
deze hem als werknemer was verleend. Aldus is [gedaagde] toerekenbaar tekortgeschoten in
de nakoming van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst. Tevens is sprake
van onrechtmatig handelen van [gedaagde] jegens [eiseres] . [gedaagde] dient de schade die
[eiseres] hierdoor geleden heeft te vergoeden, door het overgeboekte bedrag,
vermeerderd met rente en kosten, aan [eiseres] terug te betalen.
4.2.
[gedaagde] heeft betwist dat de overboeking zonder toestemming van [eiseres] heeft
plaatsgevonden. Hij heeft daartoe aangevoerd dat [eiseres] hem het overgeboekte bedrag
heeft geleend om een eigen bedrijf mee op te zetten. Volgens [gedaagde] is de beweegreden
van [eiseres] om thans een ander standpunt in te nemen, gelegen in de familiaire sfeer.
[gedaagde] heeft voorts aangevoerd dat hij bevoegd was om bankhandelingen met de
rekeningen van [eiseres] te verrichten.
4.3.
Met betrekking tot die bevoegdheid overweegt de rechtbank als volgt. Als vaststaand
mag worden aangenomen dat [gedaagde] in de onderlinge rechtsverhouding tussen partijen
en ook ten opzichte van de bank bevoegd was zelfstandig bankhandelingen te
verrichten. Dit is door [eiseres] ook niet betwist. Aangenomen moet echter wel worden
dat [eiseres] deze bevoegdheid aan [gedaagde] heeft toegekend om hem in staat te stellen de
gebruikelijke zakelijke transacties in het belang van de onderneming te verrichten. Naar
het oordeel van de rechtbank valt de onderhavige transactie, waarmee een bedrag van
€ 140.000,-- aan het vermogen van [eiseres] is onttrokken, niet onder die bevoegdheid en
behoefde [gedaagde] daarvoor de uitdrukkelijke toestemming van [eiseres] . Dat [gedaagde] daar
eveneens vanuit gaat blijkt ook wel uit zijn stelling dat hij die toestemming van [eiseres]
heeft verkregen, als uitvloeisel van een tussen partijen gesloten overeenkomst van
geldlening.
4.4.
Volgens [gedaagde] zou het hier gaan om een mondelinge overeenkomst tussen hem en zijn
echtgenote, in haar hoedanigheid van middellijk bestuurder van [eiseres] . Mevrouw
[A] heeft ter comparitie echter uitdrukkelijk betwist dat zij met haar
echtgenoot een dergelijke overeenkomst heeft gesloten. Gezien die betwisting kan het
bestaan van een overeenkomst van geldlening niet zonder nadere bewijsvoering worden
aangenomen. Aangezien het [gedaagde] is die zich op deze overeenkomst beroept, rust de
bewijslast op [gedaagde] . De rechtbank ziet echter geen aanleiding [gedaagde] tot het leveren van
bewijs toe te laten. Ook indien immers sprake zou zijn van een geldlening is [gedaagde]
verplicht het geleende bedrag aan [eiseres] terug te betalen. Nu [gedaagde] niet heeft gesteld
dat een termijn voor terugbetaling is afgesproken kan er, gelet op het bepaalde in artikel
6:38 BW, van worden uitgegaan dat het geleende bedrag in beginsel terstond opeisbaar
is. Van omstandigheden op grond waarvan in dit geval anders zou moeten worden
geoordeeld is niet gebleken. De rechtbank acht hierbij met name van belang dat [gedaagde]
ter comparitie heeft verklaard bereid te zijn het geleende bedrag terug te betalen, mits
zijn echtgenote erkent dat hij het bedrag niet gestolen heeft. Uit die bereidheid maakt de
rechtbank op dat [gedaagde] ook in staat is het geld terstond terug te betalen.
Uit het vorenstaande volgt dat de gevorderde hoofdsom zal worden toegewezen.
4.5.
De gevorderde wettelijke rente is eveneens toewijsbaar en wel vanaf 13 januari 2004,
aangezien vanaf die datum -de datum van beslaglegging- onomstotelijk vaststaat dat
[eiseres] terugbetaling van het overgeboekte bedrag wenst.
4.6.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze
procedure, de kosten van het conservatoir beslag daarin inbegrepen.
5.
De beslissing
De rechtbank:
5.l.
Veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een
bedrag van € 140.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
13 januari 2004 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
Veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van [eiseres] gevallen, tot op deze
uitspraak begroot op € 2.946,55 aan verschotten en op € 3.675,-- aan salaris van de
procureur;
5.3.
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr.
I.P.Killian en is in het openbaar uitgesproken op woensdag 23 juni 2004.