ECLI:NL:RBUTR:2003:AO0657

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
18 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
169633/KGZA 03/1085
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G.B. van Esch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststelling van een koopovereenkomst en ontbinding daarvan

In deze zaak stond de vraag centraal of er tussen de eisers en de gedaagde een koopovereenkomst tot stand was gekomen. De eisers, [eiser 1] en [eiser 2], hadden hun woning te koop aangeboden en na onderhandelingen had de gedaagde, vertegenwoordigd door makelaar [S.], een bod gedaan dat door de eisers was geaccepteerd. De conceptkoopovereenkomst werd op 15 augustus 2003 verzonden, maar na enkele wijzigingen in de leveringsdatum en de verkoopprijs ontstond er onduidelijkheid. De gedaagde ontbond de koopovereenkomst op 12 september 2003, wat door de eisers werd betwist. De eisers vorderden in kort geding betaling van een contractuele boete en een voorschot op schadevergoeding, terwijl de gedaagde aanvoerde dat er geen koopovereenkomst was gesloten vanwege een afwijkende aanvaarding.

De voorzieningenrechter overwoog dat een overeenkomst tot stand komt door aanbod en aanvaarding. De handgeschreven verklaring van [eiser 1] na ondertekening door de gedaagde werd gezien als een nieuwe voorwaarde die niet door de gedaagde was aanvaard. Hierdoor was er geen perfecte koopovereenkomst tot stand gekomen. De vorderingen van de eisers werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de kosten van het geding. De uitspraak werd gedaan op 18 december 2003 door mr. G.B. van Esch.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector Handels - en Familierecht
KG-nr: 169633/KGZA 03/1085
JC
18 december 2003
VONNIS
van de voorzieningenrechter
in het kort geding van:
1. [eiser 1],
2. [eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats],
e i s e r s,
procureur: mr. E.H. de Jonge-Wiemans,
advocaat: mr. B.H.M. Karens te Barneveld,
- t e g e n -
[gedaagde],
wonende te Amersfoort,
g e d a a g d e,
procureur: mr. E.M. van Zelm,
advocaat: mr. J.W. Adriaansens te Amsterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als [eisers] dan wel ieder afzonderlijk [eiser 1] en [eiser 2], en [gedaagde].
1. Het verloop van de procedure
1.1
[eisers] hebben [gedaagde] in kort geding doen dagvaarden.
1.2
Op de dienende dag, 4 december 2003, hebben [eisers] van eis geconcludeerd overeenkomstig de inhoud van het exploot van dagvaarding, waarvan een kopie aan dit vonnis is gehecht.
1.3
[eisers] hebben vervolgens bij monde van hun advocaat de vorderingen doen toelichten mede aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen en op voorhand toegezonden producties.
1.4
[gedaagde] heeft hierop bij monde van haar advocaat verweer doen voeren mede aan de hand van een overgelegde pleitnota en op voorhand toegezonden producties.
1.5
Na voortgezet debat, waarbij ook enige inlichtingen zijn verschaft door [eiser 1], [eiser 2] en [gedaagde] alsmede door B.T., makelaar bij Makelaardij H.T. B.V. te Leusden, en de heer G.S. adviseur van [gedaagde], (hierna: S.) hebben partijen vonnis gevraagd.
2. De feiten
2.1
[eisers] hebben te koop aangeboden hun woning met tuin, carpoort, berging, ondergrond en verdere aan- en toebehoren, staande en gelegen aan de [adres].
2.2
Na bezichtiging van de woning heeft [S.] namens [gedaagde] op 6 augustus 2003 en 8 augustus 2003 telefonisch biedingen gedaan. Op 13 augustus 2003 heeft [S.] namens [gedaagde] een eindbod uitgebracht van € 246.000,--, welk bod door [eisers] op diezelfde dag is geaccepteerd.
2.3
Op 15 augustus 2003 heeft [T.] namens [eisers] de conceptkoopovereenkomst naar [gedaagde] opgestuurd die [gedaagde] op 16 augustus 2003 heeft ontvangen. In deze overeenkomst is onder meer bepaald dat de leveringsdatum 12 september 2003 zou zijn.
2.4
[S.] heeft vervolgens namens [gedaagde] telefonisch aan [T.] meegedeeld dat deze leveringsdatum niet haalbaar zou zijn, waarna een nieuwe leveringsdatum is overeengekomen, te weten 1 november 2003.
2.5
Op 2 september 2003 heeft [gedaagde] de door [T.] aan haar verzonden definitieve koopovereenkomst getekend, waarna [eisers] op 6 september 2003 genoemde overeenkomst hebben getekend. [eiser 1] heeft hierbij aan de overeenkomst de volgende handgeschreven en ondertekende verklaring toegevoegd:
(…) “N.B.
Tijdens de onderhandelingen is aangegeven het bod van € 246.000 te accepteren, mits de overdracht uiterlijk 12 september 2003 plaats zou vinden. Anders is de verkoopprijs
€ 248.000
[ ] [eiser 1]” (…)
2.6
Op 9 september 2003 heeft [gedaagde] de ondertekende koopovereenkomst ontvangen.
2.7
Bij brief d.d. 11 september 2003 heeft [gedaagde] via haar advocaat aan [eisers] onder meer medegedeeld dat zij op 9 september 2003 de door beide partijen ondertekende koopovereenkomst had ontvangen en toen geconfronteerd werd met een daarbij met de handgeschreven verklaring. In genoemde brief heeft zij voorts aan [eisers] te kennen gegeven dat zij betwist dat partijen de door [eiser 1] toegevoegde verklaring zijn overeengekomen.
2.8
Bij brief van 12 september 2003 heeft [gedaagde] aan [eisers] medegedeeld dat zij de ontbinding van de koopovereenkomst heeft ingeroepen op grond van het recht om de koopovereenkomst binnen 3 dagen na ontvangst daarvan te ontbinden.
2.9
Bij brief d.d. 30 september 2003 hebben [eisers] via hun advocaat [gedaagde] er op gewezen zij geen recht heeft de koopovereenkomst te ontbinden, omdat de koopovereenkomst vóór 1 september 2003 is gesloten en om die reden de op 1 september 2003 in werking getreden wet waarbij kopers van roerende zaken binnen drie dagen na ontvangst van de koopovereenkomst deze kunnen ontbinden, niet van toepassing is op de tussen partijen gesloten koopovereenkomst. In diezelfde brief hebben [eisers] [gedaagde] gesommeerd om binnen drie dagen aan [eisers] te laten weten of zij bereid was haar verplichtingen uit de koopovereenkomst na te komen en daartoe vóór of uiterlijk op 1 november 2003 zou meewerken aan het passeren van de akte van levering.
2.1
Bij brief d.d. 9 oktober 2003 hebben [eisers] de ontbinding van de koopovereenkomst ingeroepen en zich op het standpunt gesteld dat zij aanspraak maken op betaling van de overeengekomen contractuele boete met behoud van het recht om aanvullende schadevergoeding te vorderen.
3. Het geschil en de beoordeling
3.1
Voor de volledige inhoud en de grondslagen van de vorderingen wordt verwezen naar de aangehechte dagvaarding. Kort weergegeven houdt de vordering in:
- primair [gedaagde] te veroordelen om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 24.600,--, zijnde de aan [eisers] verschuldigde contractuele boete, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 18 oktober 2003 en voorts te vermeerderen met een bedrag van € 998,-- ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
- subsidiair [gedaagde] te veroordelen om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 9.273,69, althans een zodanig bedrag dat de rechtbank in goede justitie zal vermenen behoren, ten titel van voorschot op de door [eisers] reeds geleden en nog te lijden schade alsmede vanwege aan [eisers] verschuldigde contractuele boete;
- met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
3.2
Het verweer van [gedaagde] komt in het volgende voor zoveel nodig aan de orde.
3.3
[eisers] leggen aan zowel aan hun primaire als aan hun subsidiaire vordering onder meer ten grondslag dat zij op 13 augustus 2003 met [gedaagde] een koopovereenkomst hebben gesloten, nu partijen op genoemde datum overeenstemming hebben bereikt over het object van de koop, de prijs en de leveringsdatum.
3.4
[gedaagde] stelt voorop dat geen sprake is van een spoedeisend belang aan de zijde van [eisers] Zij merkt in dit verband op dat financiële problemen van [eiser 1] niet aan haar kunnen worden tegengeworpen en voorts dat nu [eiser 1] op grond van bedrijfseconomische redenen is ontslagen, hij aanspraak kan maken op een WW-uitkering.
3.5
Ten aanzien van dit verweer van [gedaagde], overweegt de voorzieningenrechter als volgt. In reactie op dit verweer heeft [eiser 1] ter zitting aangegeven en is onweersproken gebleven dat hij kort na een al eerder gedane aankoop van een ander huis is ontslagen en dat zijn inkomen als gevolg van dit ontslag met 30% (netto) is verminderd, terwijl hij voorts geruime tijd de kosten van de beide huizen had te dragen. [eisers] hebben dan ook, gezien het vorenstaande, een voldoende spoedeisend belang bij hun vordering.
3.6
Voorts voert [gedaagde] onder meer aan dat tussen partijen geen koopovereenkomst tot stand is gekomen. Zij stelt daartoe dat de aanvaarding door [eisers] afwijkt van het door [gedaagde] gedane aanbod, nu [eisers] na ondertekening door [gedaagde] de koopakte hebben aangepast, te weten de koopprijs en de leveringsdatum. Volgens [gedaagde] heeft deze afwijkende aanvaarding ingevolge artikel 6:225 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna:”BW”) te gelden als een nieuw aanbod en als een verwerping van het oorspronkelijke aanbod, welk nieuw aanbod [gedaagde] niet heeft geaccepteerd.
3.7
Ter beantwoording van de vraag of tussen partijen een koopovereenkomst tot stand is gekomen overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Voorop gesteld wordt dat een overeenkomst tot stand komt door een aanbod en de aanvaarding daarvan. In de onderhavige zaak hebben [eisers] en [gedaagde] medio augustus 2003 onderhandeld over de in rechtsoverweging 2.1 genoemde woning. [eisers] hebben, nadat partijen geen overeenstemming konden bereiken over onder meer de door [eisers] genoemde leveringsdatum, aan [gedaagde] een aanbod hebben gedaan waarbij de koopprijs vast werd gesteld op een bedrag van € 246.000,-- en de leveringsdatum bepaald op
1 november 2003. [eisers] hebben dit vervolgens laten vastleggen in een koopakte, welke akte [gedaagde] heeft ondertekend op 2 september 2003. Nadat [eisers] op 6 september 2003 de door [gedaagde] ondertekende koopakte hadden ontvangen, hebben zij het stuk eveneens ondertekend. [eiser 1] heeft echter daaraan toen de handgeschreven verklaring toegevoegd, zoals weergegeven in rechtsoverweging 2.6. Uit die handgeschreven verklaring blijkt dat [eisers] bij levering na 12 september 2003 de verkoopprijs weer stelden op het aanvankelijk door hen aangegeven bodembod van € 248.000,--. Het betreft hier de koopprijs van het huis, hetgeen een essentieel onderdeel is van een koopovereenkomst. [gedaagde] heeft deze handgeschreven verklaring kennelijk begrepen en mogen begrijpen als een nieuwe voorwaarde die op een essentieel punt afwijkt van hetgeen partijen voordien waren overeengekomen, te weten een koopprijs van € 246.000,-- met leveringsdatum 1 november 2003. Deze nieuwe voorwaarde dient eerst door de wederpartij, zijnde [gedaagde], te worden aanvaard, hetgeen niet het geval is geweest. Voorts is niet gesteld of gebleken dat [eisers] bereid zijn geweest deze nieuwe voorwaarde in te trekken. Het voorgaande leidt er naar het oordeel van de voorzieningenrechter toe dat tussen [eisers] en [gedaagde] geen perfecte koopovereenkomst is gesloten.
3.8
Uit het vorenstaande volgt dat zowel de primaire als de subsidiaire vordering van [eisers] moeten worden afgewezen.
3.9
[eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
4.1
wijst de vorderingen van [eisers] af;
4.2
veroordeelt [eisers] in de kosten van dit geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 703,-- (zevenhonderd en drie euro) voor salaris van haar procureur en op € 205,-- (tweehonderd en vrij euro) voor griffierecht;
4.3
verklaart onderdeel 4.2 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.B. van Esch en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2003.
w.g. griffier w.g. rechter