ECLI:NL:RBUTR:2003:AO0069

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
10 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
156908/HAZA 03-277
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake valsgeldtransactie tussen de Coöperatieve Rabobank 'Vechten Plassen' U.A. en gedaagde

In deze zaak heeft de rechtbank Utrecht op 10 december 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Coöperatieve Rabobank 'Vechten Plassen' U.A. en een gedaagde, die betrokken was bij een valsgeldtransactie. De Rabobank had een rekening-courant overeenkomst met de gedaagde, waarbij deze op verschillende momenten Bahreinse Dinars (BHD) had gestort. Na controle bleek dat de gestorte BHD vals waren, wat leidde tot een debitering van de rekening-courant van de gedaagde door de Rabobank. De Rabobank vorderde betaling van het debetsaldo, terwijl de gedaagde de Rabobank aansprak voor het debiteren van zijn rekening zonder recht of titel. De rechtbank oordeelde dat de Rabobank niet tijdig had gereclameerd over de valsheid van de BHD die op 20 en 21 juni 2002 waren gestort, waardoor de Rabobank haar rechten had verwerkt. De rechtbank gaf de Rabobank de gelegenheid om bewijs te leveren dat alle door de gedaagde gestorte BHD vals waren. De uitspraak benadrukt de zorgplicht van banken bij het accepteren van vreemde valuta en de verantwoordelijkheden van cliënten in het betalingsverkeer.

Uitspraak

VONNIS
van de rechtbank Utrecht, enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, sector civiel, in de zaak van:
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK "VECHT EN PLASSEN" U.A.
gevestigd te Breukelen,
eiseres in conventie
verweerster in reconventie
procureur: mr. D.S. Lith,
- t e g e n -
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur: mr. C.N.G.M. Starmans.
Partijen zullen hierna respectievelijk "de Rabobank" en "[gedaagde]" worden genoemd.
1.
Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken:
- dagvaarding met producties;
- conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie met producties;
- conclusie van repliek in conventie en antwoord in reconventie met producties;
- conclusie van dupliek in conventie en repliek in reconventie met producties;
- conclusie van dupliek in reconventie met productie;
- akte in reconventie zijdens [gedaagde].
Partijen hebben vonnis gevraagd.
2.
De feiten
2.1
De Rabobank heeft met [gedaagde] een ongedateerde rekening-courant overeenkomst (hierna: "de overeenkomst") gesloten, welke door de Rabobank is geadministreerd onder dossiernummer [nummer]. Op de overeenkomst zijn van toepassing verklaard de Algemene voorwaarden rekening-courant van de Rabobankorganisatie 2001, alsmede de Algemene bankvoorwaarden.
Artikel 17 van de Algemene bankvoorwaarden luidt, voor zover relevant, als volgt:
Iedere creditering geschiedt onder het voorbehoud dat, indien de bank de tegenwaarde daarvoor nog moet ontvangen, deze tijdig en behoorlijk in haar bezit komt. Bij gebreke daarvan is de bank bevoegd de creditering ongedaan te maken.
(…)
2.2
[Gedaagde] heeft zich op enig moment tot de Rabobank gewend met de mededeling dat hij in verband met de verkoop van edelstenen een betaling in Bahreinse Dinars (hierna ook: "BHD") aangeboden had gekregen en de vraag of de Rabobank de desbetreffende bankbiljetten zou accepteren. Een medewerkster van de Rabobank, [naam medewerker], heeft daarop, in aanwezigheid van [gedaagde] en diens partner, naar Rabobank Nederland gebeld om te informeren naar de echtheidskenmerken betreffende deze bankbiljetten.
2.3
Op 20 juni 2002 heeft [gedaagde] 1.240 BHD bij de Rabobank gestort. De Rabobank heeft in dat verband de rekening-courant van [gedaagde] gecrediteerd met de tegenwaarde van dit bedrag in euro's, te weten: € 2.927,42.
[Gedaagde] heeft diezelfde dag € 2.250,00, via een geldautomaat, van zijn rekening-courant opgenomen.
De dag erna (21 juni 2002) heeft [gedaagde] 4.000 BHD bij de Rabobank gestort. De Rabobank heeft daarop de rekening-courant van [gedaagde] gecrediteerd met de tegenwaarde in euro's, te weten: € 9.421,35. [Gedaagde] heeft diezelfde dag € 6.045,00, per kas, van zijn rekening-courant opgenomen.
Op 25 juli 2002 heeft [gedaagde], na overleg met en met instemming van de Rabobank, 18.860 BHD gestort. Zijn rekening-courant werd in dat verband gecrediteerd met € 41.000,15. Diezelfde dag heeft [gedaagde], per kas, € 32.040,00 van zijn rekening-courant opgenomen.
2.4
De Rabobank heeft op 2 augustus 2002 de rekening-courant van [gedaagde] gedebiteerd met € 50.421,50, zijnde de totale tegenwaarde in euro's van de op 21 juni en 25 juli 2002 gestorte BHD.
2.5
Bij brief d.d. 16 augustus 2002 heeft de Rabobank aan [gedaagde] een verklaring doen toekomen van Travalex, het bedrijf dat namens de Rabobankorganisatie de vreemde valuta transacties behandelt. Deze verklaring (eveneens gedateerd op 16 augustus 2002) luidt als volgt:
Counterfeits Bahrein Dinars 4.000,--/21.06.02;BHD 1.240,--/Deposit announcement 14561; and BHD 17.800,--/deposit announcement 22767
(…)
Please be advised that the bills presented for payment as per the above mentioned dates were counterfeit notes.
Please find attached copies of confirmation issued by Deutsche Bundesbank on 01.01.02. We also enclose an expertise issued by Deutsche Bundesbank in January 1999 discribing the main issues of these counterfeits.
De "confirmation issued by Deutsche Bundesbank"(afkomstig van [medewerker bank], Sachverständiger für Banknotenfälschungen), waarnaar in de verklaring van Travalex wordt verwezen, dateert van 1 augustus 2002 en behelst de volgende tekst:
(…)
Am 01.08.2002 wurden mir in der Falschgeldstelle der Deutschen Bundesbank fünf Banknoten zu BHD 20 zur Prüfung vorgelegt. Diese wurden von mir auf Echtheit geprüft. (…) Bei der Prüfung wurde festgestellt, dass es sich bei den vorgelegten Stücken um Fälschungen handelt, die hier bereits unter der Bezeichnung DF 1 seit Januar 1999 bekannt sind. Eine ausführliche beschreibung dieser Fälschungsklasse ist als Kopie beigefügt.
In deze "confirmation" staan de nummers van de onderzochte vijf bankbiljetten vermeld.
2.6
Op 23 oktober en 7 november 2002 heeft de Rabobank [gedaagde] schriftelijk gesommeerd het debetsaldo van zijn rekening-courant (op dat moment € 43.885,78), alsmede de tegenwaarde in euro's van de op 20 juni 2002 gestorte BHD te voldoen. [gedaagde] heeft hieraan geen gehoor gegeven.
3.
De vordering en het verweer
In conventie
3.1
De Rabobank vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen:
A om aan eiseres te voldoen een bedrag van € 43.885,78, vermeerderd met de contractueel overeengekomen rente van 18% vanaf 7 november 2002, althans de dag der dagvaarding, tot de dag der algehele voldoening;
B in de proceskosten.
3.2
De Rabobank baseert haar vordering in hoofdsom primair op het haar, ex artikel 17 van de Algemene bankvoorwaarden, toekomende recht om een creditering die onder voorbehoud is gedaan, ongedaan te maken. Subsidiair stelt de Rabobank zich op het standpunt dat de door [gedaagde] geleverde BHD niet de eigenschappen hadden die de bank mocht verwachten (artikel 7:17 BW) en beroept zij zich aldus op toerekenbare tekortkoming van [gedaagde].
In reconventie
3.3
[Gedaagde] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de Rabobank zal veroordelen:
A primair:
tot betaling van een bedrag van € 50.421,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2002 tot aan de dag der algehele voldoening;
subsidiair:
tot het ongedaan maken van de debitering van zijn bankrekening (de rechtbank begrijpt: zijn rekening-courant);
B in de proceskosten.
3.4
[Gedaagde] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de Rabobank zonder recht of titel op 2 augustus 2002 zijn rekening-courant heeft gedebiteerd.
In conventie en reconventie
3.5
Zowel in conventie als in reconventie is gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen. Dit verweer, alsmede de grondslag van de vorderingen, zullen, voor zover voor de beoordeling relevant, hierna worden besproken.
4.
De beoordeling
In conventie en in reconventie
4.1
Zowel in conventie als in reconventie staat ter discussie of de Rabobank gerechtigd was de rekening-courant van [gedaagde] op 2 augustus 2002 te debiteren om reden dat de door [gedaagde] gestorte BHD volgens de Rabobank vals zijn gebleken. De vorderingen in conventie en reconventie lenen zich derhalve voor een gezamenlijke beoordeling.
Uitgangspunten
4.2
De rechtbank stelt voorop dat de valutatransactie, zoals beschreven in r.o. 2.3, niet dient te worden beschouwd als een koopovereenkomst, gelijk de Rabobank stelt, maar als een oneigenlijke geldverbintenis uit hoofde waarvan [gedaagde] gehouden was een bepaalde hoeveelheid BHD in bankbiljetten te leveren aan de Rabobank, in ruil waarvoor de Rabobank de rekening-courant van [gedaagde] zou crediteren. Een dergelijke verbintenis kent geen bijzonder regime, doch is uitsluitend onderworpen aan de voor verbintenissen in het algemeen geldende regels. Op grond van artikel 6:74 BW heeft voorts als uitgangspunt te gelden dat [gedaagde] toerekenbaar te kort is geschoten in zijn verplichting tot leveren van onvervalst geld indien komt vast te staan dat de door hem gestorte BHD vals zijn. Uit hetgeen over en weer is gesteld volgt immers genoegzaam dat het voor beide partijen bij het sluiten van de overeenkomst wezenlijk was dat de gestorte BHD echt zijn.
Op basis van deze uitgangspunten luidt de beoordeling als volgt.
De standpunten van partijen
4.3
[Gedaagde] heeft gesteld dat de Rabobank te kort is geschoten in haar zorgplicht die voortvloeit uit artikel 2 van de Algemene bankvoorwaarden, dat zij mede daardoor in schuldeisersverzuim is komen te verkeren, althans haar rechten heeft verwerkt en uit dien hoofde gehouden is de debitering van zijn rekening ongedaan te maken. In dit verband voert [gedaagde] aan dat de Rabobank bij de acceptatie van de BHD en creditering van de rekening-courant een voorbehoud had moeten maken ten aanzien van de echtheid van de BHD en/of hem had moeten informeren over de procedure die gevolgd zou worden met betrekking tot de controle van de BHD op echtheid. Meer in het bijzonder rustte deze verplichting op de Rabobank, omdat [naam medewerker] bij het in r.o. 2.2 omschreven bezoek van [gedaagde] aan de Rabobank volgens [gedaagde] bij hem het vertrouwen heeft gewekt dat de door hem te verwerven BHD zonder meer zouden worden geaccepteerd, terwijl zij had moeten waarschuwen voor de risico's verbonden aan de acceptatie van incourante valuta's. [gedaagde] betwist tenslotte dat de door hem gestorte BHD vals zijn en bestrijdt de conclusies die de Rabobank verbindt aan de mededeling van Travalex verwoord in r.o. 2.5.
4.4
De Rabobank stelt zich op het standpunt dat een voorbehoud ten aanzien van de creditering voortvloeit uit artikel 17 van de Algemene bankvoorwaarden en voorts dat zij [gedaagde] heeft gewezen op het feit dat de BHD op echtheid zouden worden getoetst. De Rabobank betwist dat zij bij [gedaagde] het vertrouwen heeft gewekt dat de BHD zonder meer zouden worden geaccepteerd.
De zorgplicht van de Rabobank
4.5
Anders dan [gedaagde] veronderstelt rust op een bank niet in zijn algemeenheid de verplichting haar (particuliere) cliënten, die deelnemen aan het handelsverkeer en in dat kader buitenlands geld in contanten accepteren, er uitdrukkelijk op te wijzen dat het desbetreffende geld in een interne procedure zal worden getoetst op echtheid en dat, als mocht blijken dat het geld vervalst is, een beroep zal worden gedaan op toerekenbare tekortkoming van de desbetreffende cliënt in zijn verplichting tot levering van onvervalst geld. Artikel 6:74 BW geeft een bank immers het recht op schadevergoeding in geval van een toerekenbare tekortkoming en gaat uit van een onderzoeksplicht van de bank ten aanzien van de echtheid van door haar in ontvangst genomen bankbiljetten. De opstelling van de bank vloeit derhalve rechtstreeks voort uit de wet en dus rust op de bank dienaangaande geen specifieke informatieplicht.
Evenmin valt in te zien op grond waarvan een bank in zijn algemeenheid de plicht heeft haar cliënten te waarschuwen voor de risico's van acceptatie van incourante valuta, zoals [gedaagde] suggereert. Deze risico's mogen immers algemeen bekend worden verondersteld en de desbetreffende cliënt draagt hierin een eigen verantwoordelijkheid.
Rechtsverwerking
4.6
Rechtsverwerking kan worden aangenomen indien sprake is van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken,
hetzij de wederpartij in zijn positie onredelijk zou worden benadeeld in geval de gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldend zou maken.
Artikel 6:89 BW bepaalt in dit verband dat een schuldeiser het recht verliest om een beroep te doen op een gebrek in de prestatie, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken bij de schuldenaar heeft geprotesteerd.
4.7
De rechtbank begrijpt uit het verweer van [gedaagde] dat hij stelt dat de Rabobank meteen, althans binnen enkele dagen na ontvangst van de BHD, redelijkerwijs had moeten ontdekken dat de BHD vals zijn. [Gedaagde] voert in dit verband aan dat hij er op mocht vertrouwen dat de Rabobank over de deskundigheid beschikte om de BHD onmiddellijk op echtheid te beoordelen. De Rabobank heeft zich op het standpunt gesteld dat zij niet beschikt over de deskundigheid om BHD op echtheid te controleren en dat het derhalve noodzakelijk is BHD ter beoordeling naar Travelex te sturen.
4.8
Naar het oordeel van de rechtbank mag van een bank, mede gelet op de noodzakelijke rechtszekerheid in het betalingsverkeer, worden verwacht dat zij bankbiljetten die zij in ontvangst neemt, en in het kader waarvan zij de rekening van een klant crediteert, voor zover mogelijk onmiddellijk op echtheid controleert. Indien een dergelijke controle niet onmiddellijk kan plaatsvinden dient dit zo spoedig als mogelijk te geschieden. Niet ter discussie staat dat de Rabobank geen ervaring had met BHD. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat van de Rabobank niet kon worden verwacht dat zij de BHD onmiddellijk op echtheid zou controleren. Dit geldt te meer nu uit de uitvoerige beschrijving van het valsheidsonderzoek dat als bijlage bij de brief d.d. 1 augustus 2002 van de Falschgeldstelle van de Deutsche Bundesbank is gevoegd, blijkt dat de als vals getypeerde BHD beschikken over een watermerk en qua uiterlijk en papiergebruik op het eerste oog overeenstemmen met geldige bankbiljetten.
Het enkele gegeven dat [naam medewerker] in aanwezigheid van [gedaagde] en diens partner de echtheidskenmerken heeft opgevraagd bij Rabobank Nederland en dat de Rabobank beschikte over een UV-lamp, waarmee de door [gedaagde] als voorbeeld meegenomen BHD zijn bekeken, is onvoldoende om te concluderen dat [gedaagde] erop mocht vertrouwen dat [naam medewerker], danwel een ander medewerker van de Rabobank, over de kennis beschikte vervalsingen als de onderhavige vast te stellen.
4.9
De vraag die derhalve beantwoord dient te worden is of de Rabobank voldoende tijdig de BHD op echtheid door derden heeft laten controleren en binnen bekwame tijd nadat zij aldus redelijkerwijs gebreken in de BHD had moeten ontdekken bij [gedaagde] heeft geprotesteerd.
4.1
De rechtbank stelt vast dat uit hetgeen in r.o. 2.5 is weergegeven volgt dat beoordeling van de BHD plaats heeft gevonden op de dag dat de BHD ter beoordeling aan de Falschgeldstelle van de Deutsche Bundesbank zijn aangeboden (1 augustus 2002), waarna door de bank onmiddellijk actie is ondernomen, nu op 2 augustus de rekening-courant van [gedaagde] is gedebiteerd.
Ervan uitgaande dat alle door [gedaagde] gestorte BHD, waaronder de op 25 juli 2002 gestorte BHD, op 1 augustus 2002 ter controle op echtheid zijn aangeboden, volgt dat de op 25 juli 2002 (een donderdag) gestorte BHD binnen 1 week op echtheid zijn onderzocht en dat de Rabobank binnen 1 week na storting van deze BHD ook heeft gereclameerd door debitering van de rekening-courant van [gedaagde]. De rechtbank acht deze termijn redelijk en is van oordeel dat hieruit voortvloeit dat de Rabobank binnen bekwame tijd nadat zij redelijkerwijs het gebrek in de op 25 juli 2002 gestorte BHD had moeten ontdekken, bij [gedaagde] terzake heeft geprotesteerd.
Zonder nadere toelichting - die ontbreekt - valt echter niet in te zien waarom de bankbiljetten die op 20 en 21 juni 2002 door [gedaagde] aan de Rabobank zijn aangeboden niet eerder dan 1 augustus 2002 op echtheid zijn getoetst, noch waarom terzake door de Rabobank niet eerder is geprotesteerd.
Het verweer van [gedaagde] dat de Rabobank ten aanzien van de stortingen gedaan op 20 en 21 juni 2002 haar rechten heeft verwerkt nu zij niet tijdig heeft gereclameerd terzake de op die dagen gestorte BHD, treft derhalve doel. Dat door de Rabobank een voorbehoud is gemaakt ten aanzien van de creditering van de rekening-courant van [gedaagde] doet hieraan niet af. Aldus kan in het midden blijven of een dergelijk voorbehoud is gemaakt.
Vervalsing
4.11
[Gedaagde] heeft terecht gesteld dat uit de door de Rabobank overgelegde bescheiden zoals die in r.o. 2.5 zijn weergegeven niet zonder meer het bewijs volgt dat alle door hem gestorte BHD vervalsingen zijn. Uit de verklaring van de Falschgeldstelle van de Deutsche Bundesbank volgt immers dat slechts 5 biljetten van 20 BHD zijn onderzocht, zonder dat duidelijk wordt dat deze 5 biljetten afkomstig zijn van de stortingen door [gedaagde]. Evenmin blijkt uit een en ander op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat de uitkomst van het onderzoek van 5 bankbiljetten geldt voor alle door [gedaagde] gestorte biljetten. De Rabobank zal dan ook, conform haar aanbod, in de gelegenheid worden gesteld te bewijzen dat alle door [gedaagde] op 25 juli 2002 gestorte BHD vals waren.
Voorlopige conclusie
4.12
Als de Rabobank niet slaagt in het haar in r.o. 4.11 opgedragen bewijs zal de vordering in conventie worden afgewezen en moet worden geconcludeerd dat de vordering in reconventie behoort te worden toegewezen aangezien alsdan vast staat dat de Rabobank, zonder daartoe gerechtigd te zijn de rekening-courant van [gedaagde] heeft gedebiteerd.
4.13
Slaagt de Rabobank evenwel in het haar opgedragen bewijs dan geldt dat de Rabobank ten aanzien van de op 25 juli 2002 gestorte BHD een vordering heeft wegens toerekenbare tekortkoming van [gedaagde], ter hoogte van het bedrag waarmee zij op 25 juli 2002 de rekening-courant van [gedaagde] heeft gecrediteerd. Deze vordering was zij, uit hoofde van de overeenkomst en de wet gerechtigd te verrekenen met het credit-saldo op de rekening-courant van [gedaagde] per 2 augustus 2002. Aldus had de Rabobank op 2 augustus 2002 mogen verrekenen een bedrag van € 41.000,15. De Rabobank heeft verrekend € 50.421,50, derhalve € 9.421,35 meer dan waartoe zij gerechtigd was. Mede daardoor vertoonde de rekening-courant per 7 november 2002 kennelijk een debetstand van € 40.958,36. Een en ander impliceert dat de vordering van de Rabobank alsdan slechts kan worden toegewezen tot een bedrag van € 31.537,01 (€ 40.958,36 - € 9.421,35). Nu geen verweer is gevoerd tegen de gevorderde contractuele rente zal alsdan ook deze contractuele rente met ingang 7 november 2002 over de te honoreren vordering worden toegewezen.
5.
De beslissing
De rechtbank:
In conventie en reconventie
5.1
laat de Rabobank toe tot het leveren van bewijs als bedoeld in r.o. 4.11;
5.2
bepaalt dat, als de Rabobank het bewijs door middel van getuigen wil leveren, de getuigenverhoren zullen worden gehouden voor het lid van deze rechtbank mr. D.C.P.M. Straver op maandag 9 februari 2004 te 13.30 uur in het gebouw van deze rechtbank, Vrouwe Justitiaplein 1 te Utrecht;
5.3
bepaalt dat de partij die op dit tijdstip niet kan verschijnen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de secretaresse (mevrouw H. Alberts, kamer B2-12) van mr. D.C.P.M. Straver om een nadere dagbepaling dient te vragen, zulks onder opgave van verhinderdata van beide partijen;
5.4
houdt iedere verdere beoordeling aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver en is in het openbaar uitgesproken op woensdag 10 december 2003.
w.g. griffier w.g. rechter
2.