Parketnummer: 16/028621-02
Datum uitspraak: 12 december 2003
Tegenspraak
Raadsman: mr. A.B. Baumgarten
G/T: Ja
van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 november 2003.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Op vordering van de officier van justitie is wijziging van het onder 2 ten laste gelegde feit ter terechtzitting toegestaan. Van de dagvaarding en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de op 21 december 2001 geboren baby van de verdachte (hierna te noemen: Melissa), op 15 februari 2002 en 2 maart 2002 tijdens het verblijf in het Wilhelmina Kinderziekenhuis te Utrecht geheel onverwacht ernstig ziek is geworden.
Op 4 maart 2002 heeft er een laboratoriumonderzoek plaatsgevonden op een urinemonster van Melissa, afgenomen op 4 maart 2002 omstreeks 08.50 uur. Uit dit onderzoek is gebleken dat het urinemonster 3 promille ethanol bevatte, hetgeen overeenkomt met een bloedalcoholgehalte van ongeveer 2 promille (volgens het NFI tussen de 1,4 en 2,6 promille).
Voorts is uit aanvullend onderzoek van het NFI gebleken dat, uitgaande van een bloedalcoholconcentratie van 2 promille op 4 maart 2002 en aannemende dat er geen tussentijdse alcoholtoediening heeft plaatsgevonden, gedurende een tijdsinterval van 48 uur 4,8 tot 12 promille ethanol geëlimineerd kan zijn. De concentratie ethanol in bloed op 2 maart 2002 zou dan 6,8 tot 14 promille zijn geweest.
Naar aanleiding van het onderzoek op 4 maart 2002 heeft op 8 maart 2002 eveneens een laboratoriumonderzoek naar ethanol/alcohol plaatsgevonden op een op 15 februari 2002 omstreeks 23.30 uur van Melissa in het ziekenhuis afgenomen bloedmonster. Dit bloedmonster bleek een promillage van 7,25 ethanol te bevatten.
Overigens merkt de rechtbank het volgende op omtrent de uitslag van de hoogte van het promillage van 7,25 van het bloedmonster afgenomen d.d. 15 februari 2002. Blijkens de verklaring van chemisch analist I.C. de Potter d.d. 5 november 2002, is er sprake van een ijklijn die gaat tot 3 %o en is uit onderzoek gebleken dat de ijklijn lineair is tot 6 %o. Dat houdt voor deze uitslag in dat deze in ieder geval boven de 3 %o is en met enige zekerheid boven de 6 %o.
Gelet op deze verklaring stelt de rechtbank vast dat de hoogte van het opgegeven promillage van 7,25 niet met volledige zekerheid is vast te stellen.
Volgens de deskundige T.G. Krediet, neo-natoloog, moet de alcohol van buitenaf zijn toegediend, aangezien het lichaam zelf niet spontaan alcohol (ethanol) aanmaakt in dergelijke hoeveelheden. Neonatoloog L.S. de Vries heeft verklaard dat Melissa zonder medisch ingrijpen zeker zou zijn overleden als gevolg van de aan haar toegediende alcohol.
De rechtbank neemt deze conclusies over en acht op grond daarvan aangetoond dat op beide dagen sprake was van een levensbedreigende situatie voor Melissa als gevolg van toediening van alcohol.
Verdachte heeft ontkend de alcohol aan haar dochtertje te hebben toegediend.
De betrokkenheid van verdachte kan evenmin uit ander direct bewijs worden afgeleid.
De rechtbank ziet zich derhalve gesteld voor de vraag of uit het onderzoek ter terechtzitting desondanks kan worden afgeleid dat er een zodanig verband bestaat tussen het handelen van verdachte en het ziekworden van Melissa, dat het niet anders kan zijn dan dat zij het c.q. de ten laste gelegde feit(en) moet hebben gepleegd. De rechtbank zal achtereenvolgens ingaan op de volgende vragen:
- op welke wijze de alcohol aan Melissa is toegediend;
- of dit heeft plaatsgevonden door toevoeging aan de voeding of afzonderlijk;
- op welk tijdstip of welke tijdstippen dit moet zijn geschied, in samenhang met de later opgetreden ziekteverschijnselen;
- of vervolgens uit de daaruit te trekken conclusies en uit de overige bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het verdachte moet zijn geweest die Melissa de alcohol heeft toegediend, dan wel of ook een ander of anderen daartoe in de gelegenheid zijn geweest.
Blijkens de verklaring van L.S. de Vries, kinderarts, afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 29 oktober 2003, is deze deskundige van oordeel dat toediening van de alcohol, al dan niet in combinatie met voeding, via de maagsonde heeft plaatsgevonden. Een andere wijze van toediening, bijvoorbeeld via het infuus, acht zij niet waarschijnlijk, aangezien daartoe een aantal specifieke handelingen dienen te worden verricht welke in ieder geval voor niet-deskundigen niet eenvoudig zijn. Dergelijke handelingen zouden zeker opvallen, temeer daar dan ook het alarm zou afgaan. De kinderarts wijst er in dit verband op dat op 2 maart 2002 ook bloederig slijm is opgezogen uit de maag van Melissa. Bekend is dat alcohol kan leiden tot aantasting van het maagslijmvlies. Deze verklaring wordt bevestigd door de deskundige T.G. Krediet, neo-natoloog, in haar verklaring bij de politie d.d. 23 mei 2002.
Gelet op de verklaringen van de hiervoor genoemde deskundigen is de rechtbank van oordeel dat het met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is vast te stellen dat de alcohol, al dan niet in combinatie met voeding, via de maagsonde aan Melissa is toegediend.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord op welke wijze de alcohol via de maagsonde in Melissa's maag is terechtgekomen.
Uit de stukken blijkt dat er op een zogenaamde pendel naast de couveuse altijd een flesje met alcohol 80% aanwezig is. Het is mogelijk dat bij de couveuse alcohol in het spuitje is gedaan, die vervolgens via de sonde in het lichaam is terechtgekomen. Dit kan geschied zijn in een afzonderlijke dosis, dan wel in combinatie met de voeding.
Een andere mogelijkheid is dat er reeds alcohol aan de voeding was toegevoegd op het moment dat deze bij de couveuse werd klaargezet. Bezien dient derhalve te worden langs welke weg deze voeding uiteindelijk bij de couveuse terechtkomt en of, en zo ja, op welke wijze en door wie alcohol aan die voeding kan zijn toegevoegd.
Verpleegkundige en teamleider ( 1 ) heeft een verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 26 november 2003, waarin zij het proces ten aanzien van de moedermelk schetst, vanaf het moment van het afkolven tot het moment dat de moedermelk wordt toegediend via de sonde. Zij verklaart dat de ouders de afgekolfde melk aan een verpleegkundige van de afdeling afgeven of zelf aan de gangkant in de koelkast zetten. Voornoemde kast kan vanaf twee kanten geopend worden, vanaf de gang en vanaf de keuken. De ouders hebben geen toegang tot de keuken, maar het valt niet te voorkomen dat een ouder toch eens de voedingskeuken betreedt. De verpleegkundige zorgt er vervolgens voor dat de melk geproportioneerd wordt in kleine porties. Dit gebeurt in de voedingskeuken. De cupjes met melk/voeding worden steeds per dienst van 8 uur klaargemaakt. De klaargemaakte cupjes gaan mee naar de unit waar het kind ligt en worden daar in de koelkast gezet. Al het personeel heeft toegang tot de cupjes in de koelkast van de unit. De voeding kan naar de mening van verpleegkundige ( 1 ) niet door derden gemanipuleerd worden. Er is altijd iemand van het personeel op de unit aanwezig.
Per voeding wordt door één van de verpleegkundigen een cupje op temperatuur gebracht en bij de couveuse gezet. Als de ouders voeding mogen geven, wordt de sonde gecontroleerd door de verpleegkundige. Er zit een dekseltje op het cupje. Dit dekseltje moeten de ouders zelf verwijderen. De verpleegkundige heeft geen tijd om bij de ouders te blijven staan kijken hoe de ouders de voeding toedienen. Na twee, drie keer oefenen zijn de ouders meestal in staat om zelf zo de voeding te geven. ( 1 ) concludeert dat er drie zwakke schakels zijn als het gaat om het toedienen van alcohol: de eerste is het moment van afkolven, de tweede schakel is de koelkast op de gang waar de fles met moedermelk in gezet wordt en de derde zwakke schakel is de plek waar Melissa lag: de alcohol is daar voorhanden, verpleegkundigen zijn wel eens alleen op de unit en dan is er nauwelijks toezicht op de ouders.
Gelet op het vorenstaande is bij diverse gelegenheden de mogelijkheid aanwezig dat de alcohol aan de melk dan wel de voeding wordt toegevoegd. In de eerste plaats kan alcohol worden toegevoegd aan de fles met (in het Ronald McDonaldhuis) afgekolfde moedermelk. In de tweede plaats bestaat die mogelijkheid vanaf het tijdstip dat de fles met afgekolfde moedermelk in een voor een ieder vrij toegankelijke koelkast - deze heeft immers ook een deur aan de gangzijde - is gezet. Voorts staat vast dat de cupjes voeding per dienst van 8 uur worden klaargemaakt in de voedingskeuken. Uit de verklaring van ( 1 ) blijkt dat niet valt te voorkomen dat een ouder toch eens de voedingskeuken betreedt. Vervolgens worden deze klaargemaakte cupjes geplaatst in de koelkast van de unit. Deze is toegankelijk voor al het personeel. Het enkele feit dat er altijd iemand van het personeel op de unit aanwezig is, houdt naar het oordeel van de rechtbank niet in dat deze koelkast voortdurend onder controle en toezicht is van het personeel van de afdeling.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat de voeding zowel door de ouders als door verpleegkundigen wordt verstrekt aan het kind.
Niet is komen vast te staan dat de moedermelk voorafgaand aan de voeding wordt onderzocht.
Door de Technische Recherche is onderzocht of toevoeging van alcohol aan moedermelk zichtbaar en ruikbaar is. Uit deze onderzoeken (pagina 735 e.v. van het hoofdverbaal en pagina 1181 e.v. van het D-verbaal) blijkt dat na toevoeging van aanzienlijke hoeveelheden alcohol van 35% en van 80% aan moedermelk, geen respectievelijk weinig veranderingen te zien zijn, ook niet bij verwarming. Met betrekking tot een mogelijke alcoholgeur luidt de conclusie dat deze in een ziekenhuisomgeving doorgaans niet zal worden opgemerkt.
Voornoemde feiten en omstandigheden brengen de rechtbank tot het oordeel dat het geenszins onmogelijk is dat, tussen het tijdstip van afkolven en het toedienen van de voeding, op enig moment en plaats alcohol aan de melk of voeding wordt toegevoegd.
Het enkele feit dat in de op 11 juni 2002 inbeslaggenomen en door het NFI op 16 augustus 2002 onderzochte flesjes moedermelk geen alcohol werd aangetoond, acht de rechtbank niet van (grote) betekenis, nu deze flesjes niet behoorden tot de hoeveelheid moedermelk welke aan Melissa werd verstrekt op of rond 15 februari 2002 en 2 maart 2002. Het onderzoek betrof namelijk 7 overgebleven flesjes moedermelk welke blijkens de etikettering bestemd waren voor toediening aan Melissa op verschillende data in januari 2002, derhalve (ruim) voor de ten laste gelegde data.
Voorts ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of met enige nauwkeurigheid kan worden vastgesteld op welk tijdstip de alcohol moet zijn toegediend en in welke hoeveelheid, gelet op de ziekteverschijnselen zoals deze zich bij Melissa hebben voorgedaan. Immers kan pas in dat geval met enige zekerheid worden vastgesteld wie daarvoor verantwoordelijk is geweest.
Uit deskundigenonderzoek van het NFI d.d. 15 oktober 2002 blijkt dat, indien van de invloed van voedselgebruik mag worden afgezien, bij alcoholgebruik in een min of meer redelijke hoeveelheid de alcohol in een tijdsbestek van ongeveer 15 minuten tot maximaal circa 1,5 uur in het bloed wordt opgenomen. Geringere hoeveelheden alcohol zullen veelal in een (veel) kortere tijd worden geresorbeerd.
Blijkens het NFI-deskundigenrapport d.d. 16 april 2003 is het evenwel niet mogelijk om een nauwkeurige inschatting te maken van het bloedalcoholgehalte waarbij de situatie van "acuut ernstig ziek worden" zal zijn veroorzaakt. Ziek worden door alcohol betreft lichamelijke verschijnselen, die langs een glijdende schaal variëren van licht tot zeer ernstig. Er is geen drempel, waarboven een persoon ineens ernstig ziek wordt. De deskundige concludeert vervolgens: "Omdat Melissa kort voor de betreffende voeding geen ziekteverschijnselen had, is het vrijwel uitgesloten dat zij toen al een relevante hoeveelheid alcohol toegediend had gekregen". De rechtbank wijst er overigens op dat bij de vraagstelling aan de deskundige is uitgegaan van toediening van de alcohol in een keer, namelijk als gevolg van de voeding van 21.00 uur op 15 februari 2002. Over de situatie begin maart 2002 zijn geen afzonderlijke vragen gesteld.
Volgens de neonatoloog T.G. Krediet, in haar verklaring d.d. 23 mei 2003, is er geen onderzoek gedaan naar hoe lang het duurt voor er ziekteverschijnselen optreden na toediening van alcohol. Zij kan derhalve daarover in het geheel geen schatting doen, doch zij meent dat het waarschijnlijk is dat er binnen enkele uren na toediening van alcohol algemene verschijnselen van intoxicatie kunnen optreden. Omtrent de wijze waarop de alcohol is toegediend, verklaart zij bij de rechter-commissaris op 9 oktober 2003 niet te weten of de alcohol in een keer is toegediend.
De conclusie moet zijn dat uit geen van beide deskundigenverklaringen met een voldoende mate van nauwkeurigheid kan worden afgeleid binnen welke tijd na toediening van alcohol (ineens) ernstige ziekteverschijnselen optreden. Daarbij is het naar het oordeel van de rechtbank van belang dat onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds de periode waarbinnen alcohol in het bloed wordt opgenomen en anderzijds het tijdstip waarop de eerste ernstige ziekteverschijnselen waarneembaar zijn. Beide processen lopen, zo kan uit de verschillende verklaringen worden afgeleid, niet synchroon.
Laatstgenoemde conclusie uit bovengenoemd deskundigenrapport: "Omdat Melissa kort voor de betreffende voeding geen ziekteverschijnselen had, is het vrijwel uitgesloten dat zij toen al een relevante hoeveelheid alcohol toegediend had gekregen", kan naar de mening van de rechtbank dan ook geen stand houden. Immers, enerzijds stelt het NFI dat er geen nauwkeurige inschatting gemaakt kan worden van het bloedalcoholgehalte waarbij de situatie van "acuut ernstig ziek worden" zal zijn veroorzaakt, terwijl anderzijds uit het feit dat Melissa kort voor de betreffende voeding geen ziekteverschijnselen had, wordt geconcludeerd dat het vrijwel uitgesloten is dat zij toen al een relevante hoeveelheid alcohol toegediend had gekregen. Die conclusie wordt derhalve niet gedragen door een deugdelijke motivering.
Uit voornoemd deskundigenrapport kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden afgeleid - hetgeen de politie blijkens zijn vraagstelling aan verdachte (pagina 1225 D-verbaal) heeft gedaan - dat de alcohol (ethanol) in één keer en niet gefaseerd is toegediend. Ook de daaraan door de politie en de officier van justitie verbonden conclusie dat toediening via verschillende cupjes moedermelk daardoor niet mogelijk is geweest, is onjuist.
Overigens verklaren de neonatologen Krediet en De Vries dat zij geen uitspraak kunnen doen over het al dan niet in een keer toegediend zijn van de alcohol; laatstgenoemde verklaart op 22 oktober 2002 tegenover de politie dat zij ervan uitgaat dat er meerdere keren alcohol is toegediend. Gevraagd naar de tijdstippen van toedienen op 2 maart zegt zij: 'Ik denk 's morgens en 's middags.'
Gelet op het bovenstaande kan niet worden vastgesteld op welk tijdstip de alcohol is toegediend. Evenmin kan worden vastgesteld of dit is gebeurd in één keer of bij verschillende gelegenheden. Daarmee komen nadrukkelijk ook andere mogelijkheden van toediening dan rechtstreeks via de sonde, in beeld. De toediening behoeft voorts niet gelijktijdig met een voeding te zijn geschied: via de sonde kan te allen tijde alcohol in de maag worden gebracht. Aldus kan niet worden vastgesteld of de alcohol hetzij ineens, hetzij in diverse achtereenvolgende doseringen via de voeding aan Melissa is toegediend. Meer in het bijzonder kan uit een en ander niet de conclusie getrokken worden dat Melissa's ziek worden is veroorzaakt door de voeding die als laatste (door verdachte) aan haar werd gegeven.
Ten slotte dient de vraag beantwoord te worden of uit voornoemde conclusies kan worden afgeleid dat het verdachte moet zijn geweest die de alcohol aan haar dochtertje heeft toegediend. Daarbij dient naar het oordeel van de rechtbank buiten redelijke twijfel vast te staan dat daarvoor geen ander verantwoordelijk kan zijn.
De rechtbank overweegt ten aanzien daarvan het volgende.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zij Melissa op 15 februari 2002 om 11.00 uur, 15.00 uur, 17.00 uur en 21.00 uur heeft gevoed en dat zij dus op die tijdstippen bij Melissa aanwezig is geweest. Na 18.00 uur is verdachte, zo blijkt uit de verklaring van verpleegkundige ( 2 ), afgelegd bij de politie d.d. 24 juni 2002, weggegaan. Volgens de verklaring van verdachte is zij omstreeks 21.30 uur vanaf de afdeling in het ziekenhuis vertrokken om haar man bij het Ronald McDonaldhuis op te vangen. Uit bovengenoemde verklaring van verpleegkundige ( 2 ) blijkt dat Melissa na het vertrek van verdachte plotseling ernstig ziek werd. Tussen het tijdstip van vertrek van de moeder en het alarm zat misschien 5 minuten, maar niet langer dan 15 minuten.
Op 2 maart 2002 is verdachte 's ochtends bij Melissa in het ziekenhuis geweest. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zij zich niet kan herinneren of zij de voeding van 11.00 uur zelf heeft gegeven of met behulp van een verpleegkundige.
De dienstdoende verpleegkundige ( 3 ) heeft dienovereenkomstig verklaard.
Uit verdachte's verklaring bij de politie d.d. 16 januari 2003 blijkt dat zij omstreeks 11.30 uur de afdeling heeft verlaten. De voeding van 13.00 uur is door een verpleegkundige gegeven. Omstreeks 15.00 uur is verdachte bij Melissa teruggekomen. Ze heeft vervolgens nog een voeding gegeven.
De verpleegkundige ( 3 ) bevestigt in haar verklaring, afgelegd bij de politie d.d. 25 juni 2002, dat verdachte die dag tussen 11.00 uur en 12.00 uur is vertrokken. Voorts blijkt uit haar verklaring dat het tijdstip van het ziek worden is gelegen tussen 13.00 uur en 14.00 uur.
Op de daglijst van 2 maart 2002, welke door verpleegkundigen routinematig gebruikt wordt op de neonatale intensive care unit van het Wilhelmina Kinderziekenhuis, staat aangetekend dat Melissa om 14.00 uur een stridor heeft: een hoorbare ademhaling bij in- en uitademing. Om 16.00 uur treden er opeens meer problemen op: er is sprake van hartritmestoornissen, apneu-aanvallen en zuurstofverzadigingsdalingen. Uit de verklaring van verpleegkundige ( 4 ) wordt bevestigd dat Melissa niet meer ademde. Omstreeks 17.00 uur bleek dat er sprake was van een maagbloeding bij Melissa. Er ontstond een levensbedreigende situatie.
Uit hetgeen hierboven is overwegen en gelet op de verklaringen van de deskundigen, alsmede op het ontbreken van specifiek onderzoek ter zake, concludeert de rechtbank dat de alcohol op verschillende wijzen en op diverse tijdstippen kan zijn toegediend. Verdachte is weliswaar op 15 februari en 2 maart 2002 op meerdere tijdstippen bij haar dochtertje geweest, doch zij heeft op die dagen niet alle voedingen gegeven en is voorts een aantal uren afwezig geweest. Met name omdat niet met zekerheid kan worden gesteld dat het ziek worden onmiddellijk optreedt na de toediening van alcohol - waarbij zulks bovendien niet noodzakelijkerwijs samenvalt met een voeding - kan niet worden vastgesteld dat het ziek worden is veroorzaakt door verdachte's handelen, al dan niet gepaard gaand met het geven van voeding, kort daarvoor. Voorts kan niet worden uitgesloten dat de alcohol reeds voor het toedienen in de voeding heeft gezeten.
De rechtbank heeft gedurende het onderzoek ter terechtzitting geen wettige bewijsmiddelen aangetroffen waaruit blijkt dat er een zodanig causaal verband bestaat tussen het handelen van verdachte en het ziek worden van Melissa op 15 februari 2002 en/of 2 maart 2002, dat verdachte de haar in de tenlastelegging verweten gedragingen heeft gepleegd of moet hebben gepleegd.
Weliswaar hebben meerdere getuigen en deskundigen verklaard over merkwaardige gedragingen en uitlatingen van de verdachte op en rond de ten laste gelegde data, doch dit gedrag alleen kan een bewezenverklaring van de feiten niet dragen. Datzelfde geldt voor uitlatingen van de verdachte tegenover de politie: "dat zij het volgens de feiten gedaan moet hebben, maar er geen gevoel bij te hebben", "dat ze liep te prakkiseren hoe zij het gedaan zou kunnen hebben" en "dat ze het niet heeft gedaan, zeker niet bewust". De psychiater van het Pieter Baan Centrum T.A. Wouters heeft ter terechtzitting als getuige-deskundige verklaard dat dergelijke uitlatingen van de verdachte ook heel goed te verklaren zijn vanuit haar persoonlijkheidsstructuur, die onder andere gekenmerkt wordt door subassertiviteit en het direct op zichzelf betrekken van gebeurtenissen.
Gelet op het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en onder 2 primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en de onder 2 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op en beveelt haar onmiddellijke invrijheidstelling.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P.C. Santema, voorzitter, L. Bakker-Splinter en M.N. Noorman, rechters, bijgestaan door mr. A. van Beek als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 december 2003.