ECLI:NL:RBUTR:2003:AN9053

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
30 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
166852/KG ZA 03-858/YT
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige handelingen van de regiopolitie Utrecht jegens bergingsbedrijf Hoogenraad B.V. na intrekking ontheffing NMa

In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht werd behandeld, stond de vraag centraal of de regiopolitie Utrecht onrechtmatig handelde jegens Hoogenraad B.V., een berger, door na 1 juli 2003, de datum waarop een ontheffing van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) werd ingetrokken, nog steeds gebruik te maken van een centraal meldpunt (CMI) voor het inschakelen van bergers bij ongevallen op wegen die niet tot het hoofdwegennet behoren. Hoogenraad B.V. vorderde dat de regiopolitie zou worden verboden om gestrande voertuigen aan het CMI te melden en dat deze voertuigen aan Hoogenraad zouden worden doorgegeven voor berging. De President van de rechtbank, mr. H.N. Brouwer, oordeelde op 30 oktober 2003 dat de regiopolitie niet onrechtmatig handelde. De rechtbank stelde vast dat de regiopolitie, na de intrekking van de ontheffing, voldoende had onderzocht of haar handelen in overeenstemming was met de eisen die de NMa stelde. De regiopolitie had geen zorgvuldigheidsnorm geschonden en had niet onrechtmatig gehandeld door de meldingen aan het CMI te blijven doen. Hoogenraad werd niet-ontvankelijk verklaard in een deel van haar vordering en de overige vorderingen werden afgewezen. Hoogenraad werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
VONNIS van de voorzieningenrechter in kort geding in de zaak van:
de besloten vennootschap met
beperkte aansprakelijkheid
HOOGENRAAD B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Leersum,
e i s e r e s,
procureur: mr. C.A. Schreuder,
advocaat: mr. R.H.A. Julicher te Venray,
- t e g e n -
de publiekrechtelijke rechtspersoon
POLITIEREGIO UTRECHT,
zetelende te Utrecht,
g e d a a g d e,
procureur: mr. B.F. Keulen,
advocaat: mr. drs. I.J. van den Berge te Zwolle.
Partijen worden hierna aangeduid als Hoogenraad respectievelijk de regiopolitie.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
- dagvaarding van 1 oktober 2003, die in fotokopie aan dit vonnis is gehecht;
- mondelinge behandeling op 17 oktober 2003;
- pleitnota en producties van Hoogenraad;
- conclusie van antwoord, pleitnota en producties van de regiopolitie.
1.2. Partijen hebben vonnis gevraagd.
2. De vaststaande feiten
2.1. Dit geding betreft zogenoemde eerste-bergingswerkzaamheden voor personen-auto's, dat wil zeggen takel- en sleepwerkzaamheden voor personenauto's die door een verkeersongeval gestrand zijn. Het gaat met name om de eerste-bergingswerkzaam-heden op het onderliggende wegennet, te onderscheiden van het hoofdwegennet dat de autosnelwegen en een aantal verbindingswegen omvat.
2.2. Omstreeks 1970 waren de bedoelde eerste-bergingswerkzaamheden aldus geregeld dat zonodig de desbetreffende - toen nog - gemeentepolitie, optredend namens de bestuurder van de auto, een bergingsbedrijf inschakelde. In die tijd heeft Hoogenraad aan de - toen nog geheten - gemeentepolitie Veenendaal aangeboden het voorkomende sleep- en takelwerk in die gemeente voor de politie te verrichten. Dit sleep- en takelwerk omvatte meer werkzaamheden dan alleen de eerste-bergingswerk-zaamheden voor personenauto's. Bij schrijven van 8 december 1974, door Hoogenraad aangeduid als de overeenkomst van 1974, heeft de gemeentepolitie Veenendaal het aanbod van Hoogenraad onder bepaalde voorwaarden aanvaard. In deze voorwaarden is onder meer het volgende opgenomen:
"1. de door u verrichte werkzaamheden, gedaan op verzoek of door tussenkomst van de gemeentepolitie Veenendaal, worden niet in rekening gebracht bij de gemeentepolitie Veenendaal;
(…)
6. op uw verzoek zal aan u opgave worden gedaan van de eigenaar/houder/bestuurder van het door u vervoerde voertuig;
7. door u of de gemeentepolitie Veenendaal kan, met wederzijdse kennisgeving, worden besloten geen takel- of sleepwerk meer te verrichten respectievelijk geen uitnodiging voor het verrichten van deze werkzaamheden meer te doen."
2.3. Vervolgens zijn in de tachtiger jaren de kosten voor de eerste-bergingswerkzaam-heden opgenomen in de autoverzekeringen, zodat die kosten sindsdien door de verzekeraars worden betaald. Op enig moment hebben de verzekeraars ten behoeve van een efficiënte uitvoering van de bedoelde werkzaamheden Nederland in zogeheten rayons ingedeeld. Voor ieder rayon werd een bergingsbedrijf, ook wel berger genoemd, aangesteld.
2.4. Op 14 juli 1988 heeft Hoogenraad met de Verzekeraarshulpdienst B.V. (VHD), een alarmeringsdienst voor verzekeraars, een "Overeenkomst Alarmeringsdienst-Berger" gesloten voor de uitvoering van de eerste-bergingswerkzaamheden in het rayon met nummer U-224, welk rayon in het zuid-oosten van de provincie Utrecht is gelegen en onder meer de gemeenten Veenendaal, Amerongen, Leersum, Maarn en Wijk bij Duurstede omvat. De overeenkomst is voor onbepaalde tijd aangegaan.
2.5. Nadat de VHD op enig moment een alarmcentrale had opgericht, hebben VHD Facilitair B.V. en Hoogenraad op 1 juni 1997 een (nieuwe) "Overeenkomst Alarmeringsdienst-Berger" gesloten. Deze overeenkomst is aangegaan voor een periode van twee jaar. Voor het werkgebied wordt verwezen naar "het vorige contract", te weten het onder 2.4 genoemde contract, dat het rayon U-224 betreft.
2.6. Op enig moment hebben acht alarmcentrales een samenwerkingsverband opgericht in de vorm van de Stichting Incident Management Nederland (SIMN) voor de gezamenlijke organisatie van de eerste-bergingswerkzaamheden op het hoofdwegennet en op het onderliggende wegennet. Daartoe is de Bergingsregeling Incident Management (BIM) vastgesteld, waarvan de inwerkingtreding op 1 december 1999 was voorzien. De BIM houdt onder meer in dat de melding van gestrande personenauto's en de verzoeken om berging daarvan worden gedaan bij en worden afgehandeld door een centraal meldpunt voor incidenten ofwel een CMI.
2.7. Bij besluit van 30 maart 1999 heeft de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) voor de BIM zowel betreffende het hoofdwegennet als het onderliggende wegennet een ontheffing verleend als bedoeld in artikel 17 Mededingingswet (Mw.) voor de duur van vijf jaar na de datum van dat besluit. Bij besluit van 7 december 1999 heeft de directeur-generaal NMa aan deze ontheffing een voorschrift verbonden voor zover de ontheffing het onderliggende wegennet betreft.
2.8. De SIMN heeft een aanbesteding gehouden voor de takel- en bergingswerkzaam-heden in de diverse rayons betreffende de periode van 1 december 1999 tot 1 december 2002. Op basis van deze aanbesteding hebben de SIMN en Hoogenraad een "Overeenkomst Stichting IMN-Berger" gesloten voor de uitvoering van de eerste-bergingswerkzaamheden in het rayon U-224.
2.9. In 2002 heeft de SIMN een nieuwe aanbesteding voor de meerbedoelde eerste-bergingswerkzaamheden uitgeschreven voor de periode december 2002 tot december 2005. In het aanbestedingsreglement was bepaald dat offertes door zelfstandige en individuele rechtspersonen uitgebracht moesten worden en dat offertes van combinaties van bedrijven niet in behandeling werden genomen. Hoogenraad heeft tezamen met 23 andere bergers een offerte uitgebracht. Deze offerte is niet aanvaard. Het rayon U-224 is vervolgens aan een andere berger gegund.
2.10. Bij besluit van 18 maart 2003 heeft de directeur-generaal van de NMa met ingang van 1 juli 2003 gedeeltelijk de ontheffing ingetrokken die voor de BIM was verleend in het onder 2.7 genoemde besluit van 30 maart 1999. De intrekking betreft - voor zover hier van belang - het onderliggende wegennet met uitzondering van vijf nader genoemde verbindingswegen tussen de autosnelwegen A12 en A44. Daarbij heeft de directeur-generaal onder punt 59 overwogen:
"59. (…) Op deze wegen dienen alarmcentrales alsmede andere partijen zelfstandig te bepalen welke berger zij willen inschakelen. Voorts is van belang op te merken dat de d-g NMa geen bezwaar heeft tegen de instelling van een centraal meldpunt, indien louter faciliterend en voorzover dit niet leidt tot mededingingsbeperkende coördinatie."
2.11. Bij schrijven van 6 mei 2003 heeft de burgemeester van de gemeente Leersum aan de regiopolitie onder meer verzocht Hoogenraad in te schakelen voor de berging van auto's bij ongevallen in die gemeente, met name "Om er zeker van te zijn dat de wegen in Leersum in geval van stremmingen (…) weer snel obstakelvrij zijn." De burgemeesters van de gemeenten Maarn en Driebergen-Rijsenburg en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Amerongen en Wijk bij Duurstede hebben bij schrijven van respectievelijk 13 mei 2003, 26 mei 2003, 3 juni 2003 en 1 juli 2003 aan de regiopolitie een zelfde verzoek gedaan.
2.12. Bij schrijven van 10 juni 2003 heeft de regiopolitie aan de burgemeesters van Leersum, Maarn en Driebergen-Rijsenburg geantwoord dat zij om nader aangegeven redenen niet zal voldoen aan hun verzoek tot inschakeling van Hoogenraad.
2.13. Diverse alarmcentrales hebben de door de SIMN gecontracteerde bergers verzocht de overeengekomen eerste-bergingswerkzaamheden op het onderliggende wegennet na 1 juli 2003 op dezelfde condities, doch rechtstreeks ten behoeve van henzelf, de alarmcentrales, te blijven voortzetten.
2.14. Bij schrijven van 22 juli 2003 heeft de SIMN - onder meer - de gemeente Bunnik geïnformeerd omtrent het standpunt van de verzekeraars inzake de situatie na afloop van de ontheffing van de NMa op 1 juli 2003, te weten dat met ingang van die datum de individuele alarmcentrales en niet de gemeenten verantwoordelijk zijn voor de gunning van de eerste-bergingswerkzaamheden voor personenauto's op het onderliggende wegennet.
2.15. Bij schrijven van 30 juli 2003 aan Hoogenraad heeft de gemeente Bunnik bericht, met verwijzing naar het onder 2.14 genoemde schrijven van de SIMN, dat zij niet kan voldoen aan haar, Hoogenraads, verzoek de regiopolitie op te dragen Hoogenraad in te schakelen voor sleepwerkzaamheden bij ongevallen in Bunnik.
2.16. Bij schrijven van 19 augustus 2003 heeft Hoogenraad de "Politie Veenendaal" verzocht per direct de overeenkomst van 1974 (weer) na te komen op de grond, onder meer, dat deze overeenkomst nog niet door partijen was opgezegd of geannuleerd.
3. Het geschil en de beoordeling ervan
3.1. Voor de volledige inhoud en de grondslagen van de vor-dering wordt verwezen naar de aangehechte dagvaarding. De vordering valt in een primair, een subsidiair en een meersubsidiair onderdeel uiteen. Het primaire onderdeel houdt, kort weergegeven, het volgende in:
1. De regiopolitie moet worden verboden personenauto's die om welke reden dan ook op het onderliggende wegennet gestrand zijn, aan het CMI dan wel aan de SIMN te melden.
2. De regiopolitie moet de onder 1 bedoelde auto's aan Hoogenraad melden.
3. De regiopolitie moet gedogen dat de onder 1 bedoelde auto's door Hoogenraad worden geborgen indien de kentekenhouder van een dergelijke auto dat wenst.
Subsidiair houdt de vordering, kort weergegeven, het volgende in:
a. De regiopolitie moet worden verboden personenauto's die om welke reden dan ook op het onderliggende wegennet gestrand zijn, aan het CMI dan wel aan de SIMN te melden.
b. De regiopolitie moet de onder a bedoelde auto's aan Hoogenraad melden indien het auto's betreft waarvan de wegbeheerder heeft medegedeeld dat deze door Hoogenraad geborgen moeten worden dan wel indien het auto's betreft waarvoor de door haar gestelde overeenkomst van 1974 geldt.
c. De regiopolitie moet gedogen dat de onder a bedoelde auto's door Hoogenraad worden geborgen indien de kentekenhouder van een dergelijke auto dat wenst.
Meer subsidiair vordert Hoogenraad, kort weergegeven, dat de regiopolitie de overeenkomst tussen partijen moet nakomen.
3.2. De stellingen van Hoogenraad en het verweer van de regiopolitie komen in het volgende voor zoveel nodig aan de orde.
3.3. De regiopolitie heeft allereerst als verweer aangevoerd dat Hoogenraad geen belang heeft bij hetgeen zij in het primaire onderdeel onder 3 en in het subsidiaire onderdeel onder c heeft gevorderd, te weten dat de regiopolitie moet gedogen dat Hoogenraad voor de bergingswerkzaamheden wordt ingeschakeld indien de desbetreffende kentekenhouder dit wenst.
3.4. Dit verweer treft doel, nu de regiopolitie ter zitting onweersproken heeft gesteld dat zij hieraan tot op heden altijd heeft voldaan en daaraan ook zal blijven voldoen. Hoogenraad zal in zoverre in haar vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
3.5. Hoogenraad legt aan de overige onderdelen van haar vordering ten grondslag dat de regiopolitie onrechtmatig jegens haar handelt door ook na de datum van afloop van de ontheffing, 1 juli 2003, gestrande auto's op het onderliggende wegennet aan het CMI te melden voor berging. Zij stelt daartoe allereerst dat de regiopolitie op deze wijze medewerking verleent aan regelingen die in strijd zijn met artikel 6 Mw.
3.6. Deze stelling van Hoogenraad kan niet worden aanvaard. Daartoe wordt vooropgesteld dat de directeur-generaal in zijn besluit van 18 maart 2003 onder punt 59 heeft vermeld aan welke eisen de gunning en de uitvoering van de eerste-bergingswerkzaamheden op het onderliggende wegennet moeten voldoen in het kader van de Mededingingswet, nadat op 1 juli 2003 voor dat wegennet de ontheffing voor de gecoördineerde gunning en uitvoering van die werkzaamheden is ingetrokken. Verwezen wordt naar het onder 2.10 weergegeven gedeelte van het genoemde punt 59. Telefonisch heeft de raadsvrouwe van de regiopolitie kort na het intrekken van de ontheffing nog nadere uitleg aan de NMa gevraagd over die onder punt 59 vermelde eisen. Uit dit een en ander volgt dat als eis wordt gesteld, ten eerste, dat iedere alarmcentrale individueel en zonder onderlinge coördinatie of samenwerking bergers selecteert ten behoeve van de personen die zijn verzekerd bij de verzekeraars die bij die alarmcentrale zijn aangesloten en ten tweede, dat het centrale meldpunt louter faciliterend werkt in de zin dat iedere alarmcentrale de benodigde bestanden voor de uitvoering van de meldingen individueel bij dat meldpunt aanlevert. Aangenomen kan worden dat aan de eerstgenoemde eis is voldaan, nu Hoogenraad zelf ter zitting onweersproken heeft gesteld dat alle alarmcentrales ieder voor zich na 1 juli 2003 rechtstreeks de bergers hebben geselecteerd die eerder voor de SIMN werkzaam waren, terwijl voorts die individuele selectie ook wordt bevestigd door de informatie die de regiopolitie volgens haar stellingen bij het CMI heeft laten inwinnen door haar medewerkers dan wel door haar raadsvrouwe (productie 6 conclusie van antwoord). Voldoende aannemelijk is voorts dat ook is voldaan aan het tweede vereiste, de louter faciliterende werking van het centrale meldpunt (CMI), nu de vereiste wijze van werken van dit meldpunt volgens de regiopolitie is gebleken uit de gegevens die haar medewerkers dan wel haar raadsvrouwe desgevraagd van het CMI hebben verkregen (productie 6 voornoemd) en dit niet of onvoldoende door Hoogenraad is betwist.
3.7. Op grond van de voorgaande overweging valt voorshands niet in te zien dat de regelingen die thans gelden voor de gunning, de melding en de uitvoering van eerste-bergingswerkzaamheden voor personenauto's op het onderliggende wegennet, in strijd zijn met artikel 6 Mw.
3.8. Echter, ook indien thans zou moeten worden aangenomen dat de bedoelde regelingen wél strijdig zijn met de Mededingingswet, kan de medewerking van de regio-politie daaraan tot nu toe niet als onrechtmatig worden aangemerkt. Daartoe is aller-eerst van belang dat de regiopolitie - zoals hiervoor onder 3.6 reeds is overwogen - onbetwist heeft gesteld dat zij omstreeks de afloopdatum van de ontheffing door juridische medewerkers dan wel professionele rechtsbijstandverleners bij de NMa heeft laten informeren naar de betekenis van het onder 2.10 weergegeven gedeelte van de meergenoemde overweging onder punt 59 en dat zij vervolgens heeft onderzocht, onder meer ook door navraag bij het CMI, of de feitelijke situatie voldeed aan die welke volgens de NMa in de bedoelde overweging en de nadere uitleg kon worden aanvaard. Geoordeeld moet worden dat de regiopolitie op dit punt redelijkerwijze niet méér heeft behoeven te doen dan zij heeft gedaan. De regiopolitie stelt dat zij in de verkregen informatie geen aanleiding heeft gevonden de meldingen van ongevallen niet meer aan het CMI te doen. Op dit punt is niet gesteld of gebleken dat de regiopolitie redelijkerwijze tot een andere beoordeling had moeten komen. Naar voorlopig oordeel heeft de regiopolitie dan ook geen zorgvuldigheidsnorm geschonden bij haar beslissing medewerking te verlenen aan de na 1 juli 2003 geldende regelingen voor de melding van gestrande auto's op het onderliggende wegennet.
3.9. Hoogenraad heeft voorts gesteld dat de regiopolitie onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld doordat de regiopolitie bij de gewraakte meldingen niet voldoet aan de opdrachten van de diverse burgemeesters in hun onder 2.11 vermelde brieven.
3.10. Ook deze stelling van Hoogenraad kan niet worden aanvaard. Voor zover er ten aanzien van de hier bedoelde eerste-bergingen al sprake zou kunnen zijn van een rechtstreekse gezagsrelatie tussen de burgemeester van een gemeente en de regiopolitie, dan moet toch onvoldoende aannemelijk worden geacht dat de burgemeesters in het kader van deze gezagsrelatie aan de regiopolitie opdrachten hebben gegeven. Noch in de brieven die Hoogenraad op dit punt heeft overgelegd, noch in hetgeen op dit punt ter zitting is verhandeld, liggen naar voorlopig oordeel voldoende aanwijzingen om te kunnen aannemen dat terzake concrete opdrachten zijn gegeven.
3.11. Hoogenraad heeft verder nog gesteld dat de regiopolitie onrechtmatig jegens haar handelt doordat de regiopolitie bij het doen van de bedoelde meldingen in Veenendaal de gestelde overeenkomst van 1974 niet nakomt.
3.12. Op dit punt moet allereerst worden betwijfeld of de - destijds nog geheten - gemeentepolitie Veenendaal met de onder 2.2 bedoelde brief wel beoogd heeft een overeenkomst met Hoogenraad aan te gaan. De gestelde overeenkomst houdt niet in dat aan Hoogenraad exclusiviteit wordt verleend voor het verlenen van sleep- en takeldiensten, doch er wordt enkel de bereidheid uitgesproken in voorkomende gevallen haar diensten in te roepen. Bovendien komen de kosten van de ingeroepen diensten uitdrukkelijk niet voor rekening van de politie. Voorts moet worden geoordeeld dat voor zover van een overeenkomst sprake zou zijn, deze overeenkomst, anders dan Hoogenraad aanneemt, niet naast de onder 2.4, 2.5 en 2.8 vermelde overeenkomsten is blijven voortbestaan. Hoewel de gestelde overeenkomst van 1974 niet door partijen is opgezegd, moet worden aangenomen dat deze door de latere ontwikkelingen op het desbetreffende terrein en met name door de genoemde overeenkomsten, die Hoogenraad zelf op dat terrein vervolgens is aangegaan, haar betekenis en daarmede haar geldigheid heeft verloren.
3.13. De voorgaande overwegingen leiden tot de conclusie dat de wijze waarop de regiopolitie de auto's meldt die op het onderliggende wegennet gestrand zijn en geborgen moeten worden, vooralsnog niet als onrechtmatig jegens Hoogenraad kan worden beoordeeld.
3.14. De vordering zal derhalve worden afgewezen.
3.15. Hoogenraad zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van dit geding worden veroordeeld.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
4.1. verklaart Hoogenraad niet-ontvankelijk ten aanzien van het primaire onderdeel onder 3 en het subsidiaire onderdeel onder c van de vordering;
4.2. wijst voor het overige de vordering af;
4.3. veroordeelt Hoogenraad in de kosten van dit geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de regiopolitie begroot op € 703,-- (zevenhonderddrie euro) voor sala-ris van haar procu-reur en op € 205,-- (tweehonderdvijf euro) voor ver-schot-ten;
4.4. verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.N. Brouwer en is in het openbaar uit-gesproken op 30 oktober 2003.
w.g. griffier w.g. rechter