Parketnummer: 16/110472-02
Datum uitspraak: 19 november 2003
Tegenspraak
Raadsvrouwe: mr. F.A. ten Berge (uitdrukkelijk gemachtigd)
G/T: Ja
van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 05 november 2003.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Afpersing, terwijl het feit door twee of meer verenigde personen wordt gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
- Door samen met zijn mededaders een supermarkt in Utrecht te overvallen en de medewerker aldaar met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp onder schot te houden heeft verdachte de rechtsorde ernstig geschokt.
- Bij de overval is een aanzienlijk bedrag buitgemaakt, welk bedrag niet is teruggevonden.
- Het is van algemene bekendheid dat slachtoffers van een dergelijk geweldsmisdrijf dit als zeer traumatisch ervaren en nog lange tijd de gevolgen daarvan, zoals psychische problemen en gevoelens van onveiligheid, kunnen ondervinden. Nu de overval in de werkomgeving heeft plaatsgevonden, kunnen medewerkers van de supermarkt hinder ondervinden bij het uitoefenen van hun verdere werkzaamheden aldaar.
- Het bewezenverklaarde feit heeft, ook bij anderen dan die werknemer, gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeggebracht.
- De overval vond plaats in oktober 2001, van de betrokkenheid van verdachte is pas tijdens de behandeling in hoger beroep van deze strafzaak tegen één van de mededaders gebleken. Dit tijdsverloop leidt er niet toe dat verdachte een lagere straf wordt opgelegd dan de destijds reeds veroordeelde mededaders.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 07 oktober 2003, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen is veroordeeld, laatstelijk op 14 februari 2003.
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Stichting Reclassering Nederland, unit Utrecht, d.d. 24 oktober 2002, opgemaakt door C. Vrugteveen, reclasseringswerkster.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf van twee jaren met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank acht, gelet op de aard en de ernst van voormeld feit en rekening houdend met de persoon van verdachte, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur als na te melden passend en geboden.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 2 (twee) JAREN.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P. Dondorp, voorzitter en N.E.M. Kranenbroek en G. Sluiter, rechters, bijgestaan door mrs. M.A. van Loon en A.J. Scheijde als griffiers
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 november 2003.