ECLI:NL:RBUTR:2003:AN7959

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
16/100346-01
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belaging van popartieste Mel C door verdachte met stelselmatige inbreuk op persoonlijke levenssfeer

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 12 november 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van belaging. De verdachte heeft gedurende enkele maanden stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van Mel C., een bekende popartieste. Hij stuurde postpakketten en brieven naar haar woonadres in Londen, waarin hij zeer indringende en persoonlijke inhoud deelde, waaronder foto's en videobanden van seksuele handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ook persoonlijk naar Engeland is gereisd om Mel C. een brief en postpakket te bezorgen.

Tijdens de rechtszitting op 29 oktober 2003 is de tenlastelegging besproken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet schuldig was aan de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, en heeft hem daarvan vrijgesproken. Echter, het onder 2 ten laste gelegde feit, belaging, is wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank heeft de overtuiging gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

De rechtbank heeft ook gekeken naar de strafbaarheid van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. Er zijn geen omstandigheden aangetoond die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon van de verdachte. De verdachte is als sterk verminderd toerekeningsvatbaar beoordeeld, wat door een psychiater is bevestigd. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 334 dagen geëist, waarvan 240 dagen voorwaardelijk. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, zonder de bijzondere voorwaarde van reclasseringscontact. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, wordt in mindering gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK TE UTRECHT
Parketnummer: 16/100346-01
Datum uitspraak: 12 november 2003
Tegenspraak
Raadsman: mr. L. de Leon te Utrecht
G/T: Ja
VERKORT VONNIS
van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 oktober 2003.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Op vordering van de officier van justitie is wijziging van de onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten ter terechtzitting van 10 april 2002 toegestaan. Op vordering van de officier van justitie is wijziging van de onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde feiten ter terechtzitting van 29 oktober 2003 toegestaan.
Van de dagvaarding en van de vorderingen tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I, IIa en IIb aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
Vrijspraak
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair en subsidiair is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Daartoe overweegt de rechtbank dat de inhoud van de poststukken die verdachte verstuurde weliswaar onheilspellend en verontrustend was, maar dat van bedreiging geen sprake was.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage III van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Belaging.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
- verdachte heeft stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van Mel C, een bekende popartieste, door gedurende enkele maanden postpakketten en brieven te sturen naar haar woonadres te Londen met een zeer indringende persoonlijke inhoud, onder meer foto's en videobanden met beelden van seksuele handelingen van verdachte terwijl hij zich richt tot (foto's van ) Mel C. Uit de verzonden beelden en teksten blijkt dat verdachte er vanuit gaat dat Mel C. en hij op een bepaalde manier voor elkaar bestemd zijn en spoedig samen zullen zijn;
- verdachte is tevens persoonlijk naar Engeland gegaan, waar hij heeft geprobeerd Mel C. een brief en een postpakket te bezorgen aan haar woonadres;
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 08 mei 2002;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Stichting Reclassering Nederland, unit Utrecht, d.d. 20 december 2001, opgemaakt door K. Dekker, reclasseringswerker;
- dat verdachte na de schorsing van de voorlopige hechtenis op 11 april 2002 geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd;
- een rapportage d.d. 21-06-2002 betreffende de verdachte, opgemaakt door C.J.F. Kemperman, psychiater, inhoudende als conclusie dat er ten tijde van het onderzoek een restbeeld na een psychotische episode in het kader van een vermoedelijk schizofrene stoornis bestond, waarbij in de persoonlijkheid schizotypische/schizoïde elementen opvallen met gevoelens van depersonalisatie, derealisatie en betrekkingsideeën. Ten tijde van het tenlastegelegde bestond er volgens Kemperman vermoedelijk een floride psychotisch beeld met een obsessieve gedachtenfixatie, een soort bewustzijnsverenging, met een zich gestuurd voelen door hogere krachten, onder invloed van een psychotisch beeld. Men kan betrokkene dan ook als sterk verminderd toerekeningsvatbaar zien, aldus Kemperman.
De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundige over en maakt deze tot de hare.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd- gevangenisstraf voor de duur van 334 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 240 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringscontact.
De rechtbank acht, gelet op de aard en de ernst van voormeld feit en rekening houdend met de persoon van verdachte, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Gelet op de houding van verdachte ter zitting - en met name zijn wantrouwen in de richting van de Reclassering - ziet de rechtbank geen reden tot het opleggen van een verplicht reclasseringscontact als bijzondere voorwaarde.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING:
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals vermeld in bijlage III van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van VIER (4) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot DRIE (3) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mrs P. Dondorp, A.Wassing en G.K. Sluiter, bijgestaan door H.A.M. van Zoelen als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 november 2003.