Parketnummer: 16/180327-03
Datum uitspraak: 04 november 2003
Tegenspraak
Raadsman: mr. P.G.M. Lodder
G/T: Ja
van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 oktober 2003.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
- Verdachte heeft samen met een ander brand gesticht op het dak van een sportcomplex.
- Verdachte heeft met twee vrienden een fles spiritus gekocht. Nadat diverse plasjes spiritus op een plein en een tak, besprenkeld met spiritus, aangestoken waren, is verdachte samen met zijn mededader op een dak van het sportcomplex geklommen. De mededader heeft vervolgens spiritus over onder andere een dak van het sportcomplex gegoten en deze aangestoken ten gevolge waarvan het gehele sportcomplex is afgebrand, terwijl er op dat moment ongeveer 150 mensen in voornoemd complex waren, die aldus in gevaar werden gebracht. Verdachte heeft zijn mededader niet weerhouden voornoemde handelingen te plegen, wat hij naar het oordeel van de rechtbank had behoren te doen en wat de rechtbank verdachte aanrekent.
- Brandstichting waarvan gemeen gevaar voor personen te duchten is, is een ernstig feit. De wetgever heeft dit tot uitdrukking gebracht in een hoge maximum straf. De strafbepaling en die bestraffing dateren weliswaar van een tijd waarin de technische middelen om te blussen beperkter waren dan nu, maar ook uit het thans bewezenverklaarde feit blijkt de snelle en vernietigende werking van vuur.
- Het plegen van een dergelijk feit brengt grote schade met zich mee, zoals ook blijkt uit de namens de benadeelde partij ingediende vordering. Voorts brengt het plegen van een dergelijk feit ook gevoelens van angst en onrust teweeg in de wijde omgeving van de plaats waar de brand woedde. Verdachte heeft zich van het een en ander geen rekenschap gegeven.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- De inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 23 juni 2003, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld terzake van enig strafbaar feit.
- Een basisonderzoek strafzaken betreffende de verdachte, van de Raad voor de Kinderbescherming, d.d. 22 juni 2003, opgemaakt door mevrouw C.E.S. Wolthuizen, raadsonderzoekster.
- Een rapportage ten behoeve van de strafzitting betreffende de verdachte, van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht, afdeling Jeugdreclassering, d.d. 17 oktober 2003, opgemaakt door de heer F.J. van Dijken, reclasseringswerker.
- Een rapportage ten behoeve van de strafzitting betreffende de verdachte, van de Raad voor de Kinderbescherming, d.d. 20 oktober 2003, opgemaakt door mevrouw C.E.S. Wolthuizen, raadsonderzoekster.
- Een omtrent verdachte opgemaakt psychologisch rapport d.d. 26 september 2003 van W. van der Wal, ontwikkelingspsycholoog, inhoudende als conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde feit - indien bewezen - licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundige over en maakt deze tot de hare.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- jeugddetentie van 3 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarde begeleiding door de Jeugdreclassering in het kader van de maatregel Hulp en Steun;
- een werkstraf van 100 uur met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
De rechtbank is van oordeel dat het plegen van een feit, zoals bewezenverklaard, in beginsel het opleggen van hogere straffen dan door de officier van justitie zijn gevorderd, rechtvaardigt. Gezien de indruk, die de rechtbank ter terechtzitting van verdachte heeft gekregen -daartoe te rekenen zijn spijtbetuigingen- en de gevolgen die het plegen van het feit voor verdachte en de overige gezinsleden heeft gehad, acht de rechtbank het opleggen van straffen, zoals door de officier van justitie zijn gevorderd, in dit geval niettemin passend en geboden.
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het ten laste gelegde feit.
De vordering van de benadeelde partij is niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Daarom zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De benadeelde partij zal worden verwezen in de tot op heden door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot JEUGDDETENTIE voor de duur van 3 (DRIE) maanden.
Bepaalt dat deze jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
dat de veroordeelde in het kader van de maatregel Hulp en Steun zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht, afdeling Jeugdreclassering, te geven aanwijzingen, zolang die instelling dat nodig acht, met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit:
een werkstraf voor de duur van 100 uren, te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 50 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de uitvoering van de werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde] niet ontvankelijk is in de vordering en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verwijst de benadeelde partij in de tot op heden door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakte kosten, vastgesteld op nihil.
Heft het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mrs A.H. Weijsenfeld, M.N. Noorman en H. Phaff, bijgestaan door mr. E.R. Nieuwenhuis als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 04 november 2003.