Parketnummer: 16/180031-03
Datum uitspraak: 04 november 2003
Tegenspraak
Raadsman: mr. E.J. de Groot
G/T: Nee
van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 oktober 2003.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 subsidiair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Het in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
- Verdachte heeft op 11 januari 2003 samen met een ander geweld gebruikt tegen een zeventienjarige jongen, omdat verdachte geld wilde hebben van deze jongen in verband met de verkoop van een telefoon, die verdachte inmiddels zelf weer in zijn bezit had. Het slachtoffer is vastgepakt, geslagen en geschopt. Ook heeft verdachte het slachtoffer meerdere kopstoten en een knietje gegeven.
- Dit zijn gedragingen die, naar algemeen bekend is, tot ernstig letsel kunnen leiden. Bovendien is voor het slachtoffer een bedreigende situatie ontstaan. Voorgaande heeft verdachte er niet van weerhouden het geweld te plegen. Het is bekend dat slachtoffers van dergelijke ingrijpende gebeurtenissen deze als zeer traumatisch ervaren en dat zij nog lange tijd last kunnen hebben van gevoelens van onveiligheid.
- Voorts heeft verdachte samen met anderen in een supermarkt een tas gestolen van een 63-jarige vrouw en heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan huisvredebreuk. Verdachte is op 16 juli 2003 in een portiek van de L-flat aan de Laan van Vollenhove geweest, terwijl hij op 14 januari 2003 een schriftelijke toegangsontzegging heeft gekregen voor de duur van één jaar voor voornoemde flat naar aanleiding van door verdachte gepleegde strafbare gedragingen naar diverse bewoners van deze flat.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 10 september 2003, waaruit blijkt dat de verdachte op 07 juni 2002 door de kinderrechter is veroordeeld tot -kort gezegd- een werkstraf voor de duur van 30 uren terzake van een inbraak in een school.
- een basisonderzoek strafzaken betreffende de verdachte, van de Raad voor de Kinderbescherming, d.d. 15 januari 2003, opgemaakt door de heer J.N. Euwema, raadsonderzoeker.
- een rapport raadsonderzoek strafzaken betreffende de verdachte, van de Raad voor de Kinderbescherming, d.d. 11 augustus 2003, opgemaakt door de heer E. Verboom, raadsonderzoeker.
- een rapportage ten behoeve van de strafzitting betreffende de verdachte, van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht, afdeling Jeugdreclassering, d.d. 13 oktober 2003, opgemaakt door de heer Majdoub, reclasseringswerker.
- Een omtrent verdachte opgemaakt psychologisch/pedagogisch rapport d.d. 03 juli 2003 van mevrouw drs. H.W.M.M van de Wiel, inhoudende als conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten - indien bewezen - lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, zodat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundige over en maakt deze tot de hare.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte voor het onder 1 primair ten laste gelegde feit wordt vrijgesproken en ter zake van de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- jeugddetentie van 6 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarde begeleiding door de Jeugdreclassering in het kader van de Maatregel Hulp en Steun, ook als dit inhoudt behandeling bij De Waag;
De rechtbank acht op basis van de huidige persoonlijke omstandigheden van verdachte het opleggen van een onvoorwaardelijk vrijheidsbenemende straf niet langer passend en geboden. De rechtbank acht derhalve, gelet op de aard en de ernst van voormelde feiten en rekening houdend met de persoon van verdachte, een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur alsmede een taakstraf als na te melden passend en geboden. Aan de voorwaardelijke straf zal de rechtbank een bijzondere voorwaarde verbinden.
De rechtbank is bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen taakstraf uitgegaan van het feit dat de verdachte in het kader van de bijzondere voorwaarde een behandeling bij De Waag zal moeten ondergaan. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de feiten in beginsel het opleggen van een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 180 uren, zijnde het equivalent van de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 3 maanden, rechtvaardigt. De rechtbank heeft de hoogte van de taakstraf enigszins gematigd, nu zij er vanuit gaat dat verdachte ook aanmerkelijk in beslag zal worden genomen door de behandeling bij De Waag.
De rechtbank heeft voorts geconstateerd dat verdachte ten tijde van het hem onder 3 tenlastegelegde feit reeds meerderjarig was, terwijl verdachte is gedagvaard als minderjarige. De rechtbank heeft bij de beoordeling van deze zaak het feit meegenomen, als ware het een feit gepleegd tijdens zijn minderjarigheid, nu de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten het zwaartepunt van de dagvaarding vormen.
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 2 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 349,00 wegens materiële schade.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 2 bewezenverklaarde feit.
De materiële schade wordt begroot op € 150,00 zijnde een vergoeding voor de nieuwwaarde van de mobiele telefoon, portemonnee en de weggenomen euro's.
De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
Het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank afwijzen, nu
de hoogte van deze schade niet aannemelijk is geworden.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De verdachte is op de voet van artikel 6:6 en volgende BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door (een) mededader(s) is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 138, 141, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 subsidiair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot JEUGDDETENTIE voor de duur van 3 maanden.
Bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
- dat de veroordeelde in het kader van de maatregel Hulp en Steun zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht, afdeling Jeugdreclassering, te geven aanwijzingen, ook als dit inhoudt behandeling bij De Waag, zolang die instelling dat nodig acht, met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit:
een werkstraf voor de duur van 150 uren, te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 75 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de uitvoering van de werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde], wonende te [woonplaats] ten dele toe tot een van bedrag € 150,00 (zegge ÉÉNHONDERDVIJFTIG euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door (een) mededader(s) is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 150,00 (zegge ÉÉNHONDERDVIJFTIG) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Heft het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mrs A.H. Weijsenfeld, M.N. Noorman en H. Phaff, bijgestaan door mr. E.R. Nieuwenhuis als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 04 november 2003.
Mr A.H. Weijsenfeld is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.